Menu

Premium

Preekschets Efeziërs 3: m.n. 17b – Oudjaar

Efeziërs 3: m.n. 17b

Oudjaar

En u geworteld en gegrondvest blijft in de liefde.

Schriftlezing: Efeziërs 3

Het eigene van de dag

Zie onder Aanwijzingen voor de prediking.

Uitleg

Het definitieve antwoord op de vraag wie de auteur van de brief aan de Efeziërs is – Paulus zelf of een navolger – zal wel nooit gegeven worden. Belangrijker is evenwel het feit dat de kerk door de opneming van deze tekst in de canon een belangrijke blauwdruk van haar oorsprong en doel heeft erkend. Het verdient aanbeveling om bij de voorbereiding de gehele brief door te lezen; het gebruik van een (liefst Griekstalige) concordans helpt verbanden te ontdekken.

De kerk is een samenstel van Israël en geroepenen uit de heidenvolken, aldus Efeziërs 1-2. Uit die twee heeft Christus Jezus één nieuwe mens geschapen; de scheidsmuur die ooit in de tempel stond om Jood en heiden uit elkaar te houden, is afgebroken. Door het kruis verzoende Hij beiden samen in één lichaam met God. Dankzij Hem hebben zijn volgelingen in één Geest toegang tot de Vader. De inhoud van het door Paulus verkondigde Christusmysterie (Ef. 1:9; 3:3v.) luidt: heidenen zijn geen ‘vreemdelingen en bijwoners’ meer.

De vaak veronachtzaamde toespitsing van het verzoenend werk van Christus in Efeziërs 2 – ‘verzoening door voldoening’ is veel bekender dan ‘verzoening tot éénheid van Jood en heiden’ – loopt uit op een gebed. De eerste aanzet daartoe in 3:1 breekt af in een anakoloet; het ‘bid’ is aanvulling van de NBV-vertalers. De voortzetting komt in 3:14. Bedacht dient te worden dat het buigen van de knie(ën) niet de gebruikelijke gebedshouding is, maar veeleer de houding van aanbidding (zie bijv. Filp. 2:10-11). In dit geval is de bede gericht tot de Vader; 1:7 en 2:18 worden daarmee hernomen en verdiept, ook al door het uitspinnen van het vaderthema in het woord patria. In nbv wordt dit laatste weergegeven met ‘gemeenschap’; in nb: ‘vaderschap’. Zelf kies ik voor ‘geslacht’ / ‘volk’ (zie Hand. 3:25). Volgens Efeziërs dient de identiteit van Israël en de volken, maar ook die der engelenmachten, herleid te worden tot deze Vader.

In het Griekse origineel vormt de inhoud van het gebed (3:16-18) één doorlopende zin. De nbv heeft deze in twee stukken geknipt. De NB laat zien dat het behouden van de eenheid toch een soepele vertaling niet uitsluit; zo wordt ook duidelijk dat al het volgende afhankelijk is van het ‘geven’ van de Vader. Raadpleging van de concordans leert dat didoomi relatief veel voorkomt in Efeziërs (1:17, 22; 3:2, 7, 8, 16; 4:7, 8, 11; 6:19; vele malen meer dan in Kol.), met daarnaast nog doma (4:8) en het verwante doorea (3:7; 4:7). Daardoor wordt voor de heidenchristenen keer op keer beklemtoond dat hun bestaan in de gemeente Gods op gave berust.

Het gebed bevat een serie van zeven aoristi coniunctivi: alles is gericht op het resultaat. Daarmee contrasteren in 17b, vlak voor het herhaalde hina, de beide participia van het perfectum, die bovendien in de passieve vorm zijn geformuleerd: ze bieden rust. De nbv heeft dat weergegeven door ‘blijft’ in te voegen: ‘En u geworteld en gegrondvest blijft in de liefde.’ Daarnaast duiden de gekozen werkwoorden – ‘wortelen’ en ‘grondvesten’ – op vastheid. Het verband met Kolossenzen is hier nauw. ‘Wortelen’ komt in het NT verder alleen voor in Kolossenzen 2:7 (daar gecombineerd met ‘opbouwen’); het ‘grondvesten’ correspondeert met Kolossenzen 1:23. De liefde van de Vader, die in Christus is verschenen, biedt een vaste grond. Agapè/aoo komt in Efeziërs vanaf 1:4 relatief veel voor. Het is aan de gemeente om ‘met alle heiligen’ die liefde in liefst vier dimensies te exploreren. Vandaar dat het rustpunt van 17b slechts voorlopig is, het is een opstap voor wat volgt; de nbg vertaalt: ‘Geworteld en gegrond in de liefde zult gij dan …’ Het eindpunt wordt eerst bereikt als de gemeenteleden ‘volstromen met Gods volkomenheid’. Hoewel men kan twisten over de vraag of ‘volkomenheid’ hier niet het misverstand van ethische volmaaktheid oproept, heeft de nbv wel als voordeel dat ze attendeert op het tweemaal voorkomen van ‘vol’ in de tekst: het betreft het woord (plèrooma) dat, veelal in combinatie met plèrooo, karakteristiek is voor Efeziërs (zie ook 1:10, 23; 4:13; vgl. 4:10; 5:18). De gemeente mag ingroeien in de overvloed Gods.

Wie het duizelt van de omvang van dit perspectief, wordt in de volgende lofprijzing (3:20-21) bemoedigd: ‘Aan Hem die … bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij vragen of denken .’

Aanwijzingen voor de prediking

In een tijd dat de Nederlandse Hervormde Kerk, wegens de scheiding van kerk en staat in de Grondwet van 1848 en de invoering van het kerkelijk kiesrecht in 1867, met ingrijpende veranderingen werd geconfronteerd, heeft Kuyper mede aan de hand van Efeziërs het concept van kerk als organisme en instituut ontwikkeld. ‘Organisme’ stond voor de vrije, door de Geest geleide gemeenschap van gelovigen, die werkzaam was in staat, wetenschap en maatschappij en dikwijls vooropliep bij het (in verschillende kerkgenootschappen verdeelde) instituut. Toen Kuyper in 1870 als eerste door de gemeenteleden gekozen hervormd predikant te Amsterdam intrede deed, gebruikte hij Efeziërs 3:17b niet alleen om daarmee zijn gedachten over het levende organisme (‘geworteld’) en het meer statische instituut (‘gegrond’) te adstrueren, maar ook om de gemeente te wijzen op de vaste grond van haar bestaan: de verkiezende liefde Gods. Opmerkelijk is dat Kuypers gedachten de laatste jaren terugkeren in de vorm van ‘liquid church’ en ‘solid church’. Aan een speciale relatie tussen kerk en staat heeft hij nooit gehecht; hij heeft die integendeel steeds feller bestreden. Dankzij hem heeft de gereformeerde synode van 1905 een deel van Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 36 geschrapt.

De laatste samenkomst van het jaar nodigt uit tot het opmaken van een (tussen)balans: waar staan we en waarvoor staan we? Ook nu dient in de eerste plaats gewezen te worden op de verkiezende liefde Gods als vast fundament. Meer dan Kuyper en de gehele negentiende eeuw (en ook meer dan de Dordtse Leerregels) zal men er echter op moeten wijzen dat die liefde in Efeziërs in de eerste plaats gericht is op een gemeente uit Israël en heidenen. Multiculti dus, om zo samen de volheid en overvloed Gods zichtbaar te maken. Reeds vanaf de eerste eeuw heeft dit echter strijd opgeleverd. Niet voor niets wordt het verhaal van Petrus over zijn gang naar Cornelius driemaal herhaald (Hand. 10-11). De gemeente van Christus weet uit een lange ervaring met de hang naar ‘apartheid’ dat multiculti niet vanzelf gaat (vandaar ook Ef. 4-6). Onze geschiedenis behoedt ons voor grote verhalen.

De pas in 1848 volledig geworden godsdienstvrijheid heeft niet alleen de jodenvernietiging niet verhinderd, maar wordt thans weer op de proef gesteld door de aanwezigheid van belijdende moslims in Nederland. Overdenking van Efeziërs 3 leidt tot vragen als: hoe gedragen zich (de leden van) de overwegend heiden-christelijke Nederlandse kerken ten opzichte van de jodenchristenen in hun midden – zo die er al zijn – en de overige Nederlanders: joden, moslims – evenals christenen meestal uit heidenvolken geboren – en andere auto/allochtone leden van laatstgenoemde volken. Uitlatingen over een ‘joods-christelijke’ Nederlandse traditie en identiteit, versus, dan wel gecombineerd (dit laatste op gezag van minister Vogelaar) met een ‘islamitische’, zijn in het licht van Efeziërs niet staande te houden; evenmin als voornemens om als heidenen de jood Paulus te corrigeren (contra Van der Horst). Voor zover de Nederlandse cultuur christelijk is te noemen, is deze heidenchristelijk, waarbij de heiden steeds weer (en meer, gezien de huidige belangstelling voor allerlei vormen van natuurverering) zijn kop opsteekt.

Wat kan de heidenchristelijke kerk in Nederland doen? In de eerste plaats zichzelf de rijkdom van het Christusmysterie voor ogen stellen; blijkens Efeziërs 3 is dat in de eerste plaats een zaak van gebed. Dankzij de liefde van de Vader staan we op vaste grond en hebben een identiteit: kinderen van Hem. Onze identiteit beklemtonen ten koste van anderen is niet nodig en in wezen onmogelijk: wie we zijn, berust immers op gave. Op oudejaarsavond zou men kunnen vragen in hoeverre de plaatselijke gemeente in het voorbije jaar meer inzicht heeft gekregen in de dimensies van Christus’ liefde (als het kan voorbeelden noemen; op welke terreinen van gemeente en samenleving dan?), zodat Gods volkomenheid meer ingang vond. Een vraag voor het volgende jaar zou kunnen zijn in hoeverre we in de huidige tijd gebruik (kunnen) maken van inzichten van andere kerken en groepen (‘met alle heiligen’) in Nederland en elders. Te denken valt aan de skin-kerken in eigen land en aan kerken in Israël en in landen waar de islam dominant is: de Palestijnse gebieden, Indonesië, enzovoort, enzovoort.

Liturgische aanwijzingen

Evangelie: Johannes 4:19-26. Naast Psalm 90 Psalm 117: Israëls oproep aan de heidenen om de trouw van de Here te loven. Naast LB Gezang 95 (zie de toelichting in het Compendium bij het Liedboek) ook liederen op de koning van Joden en heidenen en op de overvloed en liefde Gods: LB Gezang 42, 116, 224, 426 (m.n. 1) en 461. Zie ook het lied van de wapenrusting: Gezang 96. Gebed en lofprijzing kunnen rechtstreeks ontleend worden aan Efeziërs 3.

Geraadpleegde literatuur

P.W. van der Horst, ‘Paulus, dat had je niet moeten schrijven’, in: Trouw 29 september 2007 [Letter&geest, 2-3]; verkort in: ‘Heeft Jezus dit echt gezegd?’, in: Kerk & Israël Onderweg 9.2 (dec. 2007), 8; A. Kuyper, ‘Geworteld en gegrond’. De kerk als organisme en instituut. (…), Amsterdam [1870]; ook in http://www.neocalvinisme.nl s.v. gepubliceerde preken; J. Vree, ‘Organisme en instituut. De ontwikkeling van Kuypers spreken over kerk-zijn (1867-1901)’, ‘Hoe de citadel ontstond. De consolidatie der Vereniging 1892-1905’, in: C. Augustijn, J. Vree, Abraham Kuyper: vast en veranderlijk. De ontwikkeling van zijn denken, Zoetermeer 1998, 86-108, 200-242; J. Vree, J. Zwaan (eds.), Abraham Kuyper’s Commentatio (1860). The Young Kuyper about Calvin, a Lasco, and the Church, 2 vols., Leiden/Boston 2005; J. Vree, Kuyper in de kiem. De precalvinistische periode van Abraham Kuyper 1848-1874, Hilversum 2006, m.n. 236v., 314v., 330.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken