Menu

Premium

Preekschets Efeziërs 3:10

Efeziërs 3:10

Derde zondag na Pinksteren

… opdat de veelkleurige wijsheid van God nu door de kerk bekendgemaakt zou worden aan de machten en autoriteiten die in de hemelen zijn.

Schriftlezing:Efeziërs 3:1-13 (21)

Het eigene van de zondag

Het is de tweede zondag na Trinitatis. De kleur is groen.

Uitleg

Zie allereerst de notities bij 19 en 26 juni. Deze keer gaat het om de onthulling en de inhoud van het mysterie dat aan Paulus geopenbaard is (3:3, 4, 9). Wij vragen daarbij speciaal aandacht voor een aspect van deze onthulling dat spectaculair is, maar tevens vreemd.

Efeziërs 3:1-13 is gebaseerd op Kolossenzen 1:23c-28. We vinden in beide gedeelten achtereenvolgens een introductie van Paulus, het lijden van de apostel, zijn dienst, de openbaring van het verborgen mysterie, de inhoud van het mysterie en de verkondiging van de inhoud ervan. Efeziërs 3 legt wel eigen accenten, namelijk: a. op de eenheid van de kerk die bestaat uit Joden en niet-Joden (tegenover Kol. 1:27, dat slechts over de niet-Joden spreekt) en b. hij specificeert dat het mysterie geopenbaard is ‘aan de heilige apostelen en profeten’ (vs. 5, tegenover Kol. 1:26, dat algemener spreekt over ‘aan de heiligen’). Hiermee komt meer nadruk op a. de ene kerk en b. de apostolische traditie te liggen. Tegelijk krijgt de kerk in vers 10 een kosmische betekenis, die zij zo niet had in Kolossenzen1.

Met Kolossenzen 1:26-27 neemt Efeziërs 3:5,9-10 een zogenaamd openbaringsschema over. Dit schema kenmerkt zich door de elementen ‘het geheim – vroeger onbekend – nu bekend’. We treffen het ook aan in 1 Korintiërs 2:7-10 en Romeinen 16:25-27. Het geheim betreft Gods heilsplan dat Hij zich allang voorgenomen had te zullen gaan verwerkelijken. Dit plan is aan Paulus bekend geworden door middel van een openbaring (3:3, vgl. Gal. 1:12). Paulus wordt hierbij wel heel speciaal genoemd (zie ook vs. 8), maar het mysterie is ook ‘door de Geest aan zijn heilige apostelen en profeten geopenbaard’ (vs. 5). Wie met de term apostelen precies worden bedoeld, wordt niet gespecificeerd, wel worden ze opmerkelijk genoeg ‘heilig’ genoemd. De profeten kunnen hier niet de oudtestamentische profeten zijn, maar zijn geïnspireerde profeten uit de eigen tijd, zoals in 2:20. De fundamenten van de kerk worden zo nadrukkelijk aangegeven.

Dit openbaringsschema is anders dan het schema van belofte en vervulling. Volgens vers 5 was het aan vroegere generaties onbekend, dus ook aan de oudtestamentische schrijvers. Dit past bij 2:11-22. Er is namelijk sprake van discontinuïteit tussen Israël en de kerk: de kerk is een nieuwe schepping die de categorieën van Jood en niet-Jood overstijgt. Het driemaal herhaalde ‘mede’ ofwel ‘delen’ in 3:6 wil daarom niet zeggen dat de niet-Joden bij het bestaande Israël ingelijfd zijn, maar dat er een nieuwe eenheid geschapen is waarin zowel de vroegere Jood als de vroegere niet-Jood samen één nieuwe mens in Christus vormen (2:15, vgl. 2:19). Natuurlijk, Israël had een voorsprong, zoals we in 2:11-12 zagen. Zij hadden ‘de belofte’ (3:6). De vervulling daarvan bracht echter senkrecht von oben een nieuwe schepping teweeg: de kerk als lichaam van Christus, geheel vervuld van zijn aanwezigheid (1:23).

In vers 9 en 10 keren termen uit 1:9-10 terug: ‘verwezenlijking’, ‘mysterie’, ‘bekend maken’, ‘de machten en autoriteiten in de hemelen’ (vgl. 2:2), ‘het voornemen’, terwijl ‘verlichten’ terugwijst naar 1:18. Toch wordt hier ook een opzienbarende, nieuwe gedachte toegevoegd. Aan de apostel is de genade geschonken om Gods heilsplan bekend te maken, lazen we. In vers 10 (dat geen parallel in Kol. 1 heeft) wordt dit aangevuld met een doelformulering (hina): ‘opdat de veelkleurige wijsheid van God nu door de kerk bekend gemaakt zou worden aan de machten en autoriteiten die in de hemelen zijn.’ Deze zin laat ondubbelzinnig de immens bevoorrechte positie van de kerk zien. Aan haar is goddelijke kennis geopenbaard die nota bene voor de hemelingen verborgen is gebleven! Staan de hemelse machten in de zijnshiërarchie dichter bij God (‘in de hemelen’), in de ‘heilseconomie’ komen ze na de mens. Dit is een metafysische revolutie. Door de kerk (niet andersom) wordt Gods plan (of: wijsheid) bekend gemaakt aan de machten in de bovenwereld.

Hoe kan de kerk dat doen? Gewoon door één te zijn en zo te laten zien dat de gebrokenheid op aarde reeds voorbij is. Het bestaan van de ene kerk is een demonstratie en een signaal voor de machten in de hemelen, dat God de hele werkelijkheid aan het samenvoegen is. Ook hun tijd is nu gekomen (vgl. 1:20-22). Dit is nodig, want de conflicten op aarde hebben hun pendant in de onzichtbare wereld (vgl. bv. Job 4:18; 25:2). Als mensen zondigen, komt dat omdat de kosmos uit het lood hangt. Wil er werkelijk vrede zijn, dan moet zowel de zichtbare als de onzichtbare wereld tot verzoening gebracht worden. Dat is wat er gaande is.

Het is opvallend hoeveel scheppingsterminologie er gebruikt wordt. In vers 8 herinnert ‘ondoorgrondelijk’ aan Job 5:9; 9:10 en Romeinen 11:33, waar de Schepper door zijn schepselen niet na te rekenen valt. In vers 9 lijkt ‘die het alles geschapen heeft’ eerst een overbodige toevoeging, totdat we de kosmische machten in vers 10 tegenkomen en beseffen dat ook zij God toebehoren. De term ‘veelkleurig’ is sinds Plato met name in astraal-kosmologische settings teruggevonden als weergave van de grote ‘wijsheid’ van God, die zich laat aflezen aan de sterren en planeten. De bonte kleding van ingewijden en van godenbeelden in de hellenistische mysteriën weerspiegelen op hun beurt weer de kosmische reikwijdte van hun rites.

Wanneer in vers 14 God ‘de Vader’ genoemd wordt, herinnert dat aan de bekende homerische formulering ‘Zeus, Vader van goden en mensen’. In de Phaenomena van Aratus, dat in Handelingen 17:28 geciteerd wordt, wordt Zeus absoluut ‘Vader’ genoemd in een kosmologische context (15). Later komen we dat nog vaak tegen, bijvoorbeeld in de Poimandres (Corpus Hermeticum I, 13, 21, 22, 26, 30, 31; vgl. ‘de Vader van alle dingen’ in I, 12, 21, 27). Grote invloed heeft Plato, Timaeus 28C3, uitgeoefend waar hij spreekt over ‘de maker en vader van het al’. De term ‘Vader’ geeft dus de Schepper aan, de oorsprong van alle dingen, en is niet relationeel of individueel in te kleuren. In Efeziërs 3:15 is eveneens Gods scheppingsactiviteit aan de orde: Hij geeft aan alles en iedereen zijn eigen naam en plaats.

Tot slot zijn in vers 18 ‘lengte, breedte, hoogte en diepte’ kosmologisch getinte termen. Het is duidelijk: het gaat in Efeziërs niet om het individuele heil van een gelovige ziel, maar om het herstel van de totale werkelijkheid. De kerk speelt daarin een belangrijke rol. Van haar wordt verwacht dat zij. kerk is. De kerk is hier nog meer dan ‘de voorlopige realisatie van de in Christus geheiligde mensheid’ (Karl Barth), ze is de voorlopige realisatie van de in Christus geheelde kosmos.

Aanwijzingen voor de prediking

We hoeven het mythologische wereldbeeld van Efeziërs niet over te nemen. We kunnen dat ook niet. Dat moet in de preek gezegd kunnen worden, want anders kweek je een slecht geweten bij de hoorders. Maar in die vrijheid kan ons gedeelte veel inspiratie bieden.

Allereerst de identiteit van de kerk. In Efeziërs wordt de kerk ‘van bovenaf’ benaderd, niet sociologisch en descriptief van onderop. In onze tijd heeft de laatste benadering de overhand. Wij zien dan een menselijke organisatie met religieuze doelstellingen. Dat is realistisch en nuttig, want het maakt nuchter en bescheiden, maar ontbeert ook inspiratie. We willen ook weten waartoe de kerk op aarde is. Dan komen we er niet onder uit om ook ‘hoog’ te spreken: de identiteit van de kerk ligt buiten haarzelf, ‘in de hemelen’, in God, in het hart van Christus. Daar is deze veiliger dan in de altijd onvolledige realisering ervan in het ondermaanse. Dat is troost voor een aangevochten identiteit. Wanneer we te zeker van onszelf worden, lopen we echter het gevaar van geestelijke geborneerdheid. Toch moeten we het er op wagen en zeggen: de kerk is een plaats van en voor God. Hier wordt potentieel Gods bedoeling zichtbaar op aarde.

In de hooglanden van Nepal is er een 7000 meter (!) diepe kloof van de Kali Gandaki-rivier. Over deze kloof is met kabels en hout een hangbrug gemaakt. Deze verbindt twee vroeger onbereikbare oevers met elkaar. Voor de dorpelingen zijn de hangbruggen levenslijnen. Nu is er handel en verkeer mogelijk. Nu kan men elkaar treffen. Dit verbeeldt wat heil in de brief aan de Efeziërs betekent. Kloven zijn alles wat scheiding brengt, destructieve machten die proberen invloed uit te oefenen op de gelovigen. Een kerk die zich hierdoor laat leiden, is een kerk die de wereld wel kan missen. Maar als de kerk is zoals ze bedoeld is, dan overbrugt ze kloven, sticht verzoening en wordt een bron van hoop. Ze is dan een niet-naïeve (6:12!) plek van heling, die in haar eenheid-in-verscheidenheid de veelkleurige wijsheid van God weerspiegelt. Oecumene is dus heilsnoodzakelijk.

Liturgische aanwijzingen

Mogelijke Psalmen zijn: 82, 85, 87, 96, 97, 98. Verder uit het Liedboek: Gezang 1, 3, 23, 95 en de sectie vanaf Gezang 303.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken