Menu

Premium

Preekschets Efeziërs 3:18-19

Efeziërs 3:18-19

Reminiscere

Dan zult u met alle heiligen
de lengte en de breedte,
de hoogte en de diepte kunnen begrijpen,
ja de liefde van Christus kennen
die alle kennis te boven gaat,
opdat u zult volstromen met Gods volkomenheid.

Schriftlezing: Efeziërs 3:14-21

Het eigene van de zondag

De antifoon voor zowel de tweede als de derde zondag in de veertigdagentijd wordt ontleend aan Psalm 25. Reminiscere, de naam voor de tweede zondag, verwijst naar vers 6: ‘Denk aan uw barmhartigheid, Heer.’ De psalmist bidt tot God die redt, die de weg van waarheid en gerechtigheid leert.

Uitleg

Het ‘buigen van de knieën’ is een teken van aanbidding, van religieuze devotie. Paulus citeert Jesaja 45:23 wanneer hij oproept tot verootmoediging voor God (Rom. 14:11). In Jesaja wordt verkondigd dat de einden van de aarde zich tot God zullen wenden voor verlossing. Hetzelfde citaat uit Jesaja vinden we ook in Filippenzen 2:10-11, waar het gaat om het eerbetoon aan de verheerlijkte Christus.

Er zijn enkele zaken die opvallen in het tekstgedeelte. Allereerst hanteert de auteur taal die kracht en werking uitdrukt (dunamis, krataiooo, dunamai, poieoo, energeoo) en taal die wijst op het extraordinaire karakter van wat er gebeurt (pasa patria, plèroma, huperballoo, huperekperissoo). God is een overweldigend grote kracht die in ons werkt (energeoo, 1:11, 20; 3:20; energeia, 1:19; 3:7; 4:16) en het krachtveld van Gods aanwezigheid overstijgt onze beperkingen. Het meten en weten is beperkt. De liefde van Christus laat zich aan deze beperkingen echter niets gelegen liggen. Over Gods liefde kan alleen in superlatieven gesproken worden. Het is ‘oneindig veel meer’.

Verder valt de metafoor van de familie en het wonen op en daaraan gekoppeld het beeld van het fundament en het stromen. De auteur bidt tot de Vader (pater), aan wie alle ‘gemeenschappen’ (patria; alleen hier) hun naam ontlenen. In deze brief wordt relatief vaak het begrip ‘vader’ gebezigd, zowel voor God, de Vader van Jezus Christus (1:3, 17; 2:18; 4:6; 6:23), alsook in de Haustafeln(5:31; 6:2, 4). En waar het ‘patriarchale’ en familiaire benoemd worden, daar is het niet vreemd dat het ‘huiselijke’ verschijnt. Christus woont (katoikeoo) in ons hart en wij zijn gegrond (ridzooo) en gefundeerd (themeliooo) in de liefde.

Bouwmetaforen spelen sowieso in de Efeziërsbrief een rol; bijvoorbeeld in 4:12, 16, 29: het bouwwerk (oikodomè) van Christus’ lichaam; of in 2:21-22: Christus is de hoeksteen van het bouwwerk (oikodomè), de woonstede (katoikètèrion) Gods. Het belang van architecturale beelden hangt wellicht samen met het thematiseren van de ekklèsia. Christus is het hoofd van de gemeente, Hij heeft haar lief, Hij zorgt voor haar (5:22-33). Door de gemeente wordt de wijsheid van God bekendgemaakt (3:10). De gemeente is Christus’ lichaam (1:23). In deze brief verwijzen oikodomè, ekklèsia en sooma naar dezelfde werkelijkheid. Het bouwwerk is dan ook geen statisch gegeven, het groeit en ontwikkelt zich en zelfs meer dan dat. In een spanningsvol contrast met vers 17 wordt in vers 19 beschreven hoe Gods habitat onder de mensen, het lichaam van Christus, uit zijn voegen breekt en in een stroomversnelling terecht komt. De beeldtaal schiet tekort om de overtreffende trap van Gods volkomenheid tot uitdrukking te brengen (20). Wat rest, is de doxologie (21).

Aanwijzingen voor de prediking

Zijn preek over dit tekstgedeelte (‘Die Fülle Gottes’) begint Josuttis met het poneren van de onuitputtelijkheid van Gods volkomenheid. Het vervolg van de preek is bedoeld om aan te geven door welke beweging mensen in het krachtveld van Gods volkomenheid geraken. Dit krachtveld wordt gevormd door de opgestane Christus en is doortrokken van de macht van zijn Geest.

De beweging begint met het buigen van de knieën. Deze ‘geistliche Gymnastik’ betekent verootmoediging voor God, erkenning van zijn macht. Deze beweging is ‘eine Zumutung an das Selbstsbild des mündigen Menschen’.

Vervolgens bereikt de beweging het hart. Christus trekt in in een breekbaar menselijk hart, met liefde en inzicht. Josuttis besteedt de nodige aandacht aan vers 16. Hij verstaat deze woorden als een beschrijving van het werk van de Geest ter voorbereiding op de inwoning van Christus. Dit is ‘einen ganz konkreten, lebenserhaltenden Vorgang. Es geht dabei um die Ausbildung innerer Strukturen, die die Betroffenen allererst aufnahmefähig machen’. In het innerlijk van de mens moet eerst ‘das Aufnahmeorgan’ voor Gods tegenwoordigheid gecreëerd worden, door de Geest. Eerst dan is er plaats in het hart voor Christus.

Ten slotte beweegt het overstromende hart de mond tot de lofzang. In de lofzang vertrouwen we ons toe aan Gods oneindige grootheid, overstijgen we de grenzen van onze beperktheid, beginnen we iets te vermoeden van de volkomenheid Gods.

Josuttis verstaat het tekstgedeelte als een gebed, waarschijnlijk geïnspireerd door het ‘amen’, het buigen van de knieën en een vertaling die vers 16 laat beginnen met ‘und bitte ihn, daß …’ De lichamelijke beweging geeft uitdrukking aan het gebed.

Ik zou me voor de preek laten inspireren door Josuttis’ inzicht dat we in dit tekstgedeelte met een gebed te maken hebben. Deze tweede zondag in de veertigdagentijd kan de preek het bidden thematiseren (na de ‘gehoorzaamheid’ en voorafgaand aan het thema ‘vasten’, zie zondag 15 maart); bidden als een fysieke beweging van het buigen van de knieën, het ruimte maken in het hart en de ziel, en het openen van de mond om de lof van God te zingen. De bewegingsdrieslag van Josuttis kan structuur geven aan de preek. De doxologie en de lofzang maken de teneur van de preek.

Bidden is een levenshouding waarmee we ons openen voor Gods energetische kracht. Bidden is ook de ruimte waarin we anderen nodig hebben om de volkomenheid van God binnen te laten stromen. In het tekstgedeelte wordt de geloofsgemeenschap betrokken in de doxologie. Daarin zie ik een punt van gesprek met een individualiserende geloofsbeleving in de kerk. Er zijn mensen die alleen op zondag in de kerk bidden en er zijn mensen die het gemeenschappelijk gebed vooral beleven als een kringgebed met andere gelovigen. Het gebed in de eredienst kan echter voeding geven aan het inviduele gebed, thuis of in een kleine groep. Het gebed in de eredienst is immers direct verbonden met de schriftlezing, de verkondiging en de viering van de Maaltijd. Dat maakt het bidden tot meer dan een individuele expressie van eigen vragen en problemen. Het bidden van de geloofsgemeenschap in de kerk stimuleert niet alleen het individuele gebed, maar verrijkt ook de betekenis en de inhoud van het persoonlijke of kringgebed. Het leert ons dat we bidden met de heiligen van alle tijden (traditie) en plaatsen (oecumene). Het leert ons het gebed te laten sturen door Schrift en prediking. Het leert ons onze gebedshouding te structureren vanuit de dankbaarheid, de lofzang en het delen. Kortom, het gebed in de eredienst verleent aan ons bidden lengte, breedte, hoogte en diepte.

Liturgische aanwijzingen

De klassieke evangelielezing voor deze zondag is ‘de verheerlijking op de berg’ (Mat. 17:1-9 en parallelle lezingen): de ‘exodus’ van Jezus staat in het teken van zijn komende heerlijkheid, de afstraling van Gods volkomenheid. Ik zou hier opteren voor het Evangelie van Lucas. Daar staat dat Jezus de berg opging om te bidden en dat tijdens het bidden zijn gedaante verandert (9:28-29).

Ter introductie op de Efeziërslezing zou ik aangeven waarnaar het ‘daarom’ verwijst: het aan Paulus geopenbaarde mysterie, dat de heidenen deel hebben gekregen aan de belofte van God (Ef. 3:1-13).

Zingen: Psalm 25,1-3; Gezang 78 (‘groeien, bloeien, overvloeien’); 95 (lied bij tekst); 323 en 422 (Gods volkomenheid); 477 (de kracht en de liefde van ‘hierboven’); Tt 6 (woord van leven); 175 (lofzang).

Geraadpleegde literatuur

Manfred Josuttis, Offene Geheimnisse. Predigten, München 1999.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken