Menu

Premium

Preekschets Ezechiël 11:19

Ezechiël 11:19

Tweede zondag na Pinksteren

Dan zal ik hen eensgezind maken en hun een nieuwe geest geven; ik zal hun versteende hart uit hun lichaam halen en hun er een levend hart voor in de plaats geven.

Schriftlezing: Ezechiël 11:14-25

Het eigene van de zondag

Op deze tweede zondag na Pinksteren komt de eigenstandigheid van de Geest in het leidende handelen van God aan de orde zoals dat in Ezechiël voor het voetlicht verschijnt.

Uitleg

Het boek Ezechiël kenmerkt zich door enkele grotere teksteenheden waarvan Ezechiël 8-11 er een is. Veelal duidt men deze hoofdstukken aan als het tempelvisioen. In dit visioen wordt Ezechiël verplaatst van zijn verblijf onder de ballingen naar Jeruzalem (zie Ez. 8:3). Het gebeuren van verplaatsing is eigen aan deze profeet (zie Ez. 3:12, 14; 40:1). Vergelijking van de passages waarin Ezechiël verplaatst wordt, laat zien dat deze verplaatsingen tot de geestesvervoering van het visionaire zien behoren: een en ander geschiedt ‘in de geest’. Gegrepen zijn door de hand van de Heer (zie Ez. 3:14; 8:1; 40:1) staat in de context in verbinding met de geest (mach), die Ezechiël verplaatst, zodat er voldoende exegetische ruimte is om ‘Geest’ te lezen. Een en ander geschiedt op initiatief en onder leiding van God zonder dat Ezechiël dit wezenloos ondergaat. Ezechiël is volkomen betrokken bij hetgeen hij meemaakt. De geest/Geest is een agent (in de betekenis van een handelende persoon) van God. Deze mag echter niet gelijkgesteld worden met God in trinitarische zin, namelijk zoals geformuleerd in het kerkelijk dogma van de drie-eenheid van God. Een dergelijke gedachte is vreemd aan Ezechiël. Dit sluit echter niet uit dat hier bouwstenen te vinden zijn voor de latere leer van de drie-eenheid.

Hoofdstuk 11 draagt een eigen karakter binnen het visioen en valt in drieën te verdelen: de verzen 1-13, de verzen 14-21 en de verzen 22-25. De verzen 22-25 sluiten aan bij 10:22 maar zijn voor de prediking van belang om bij 11:14-21 gelezen te worden. Ezechiël 11:14-21 is herkenbaar als eenheid aan de Wortereignisformel in vers 14 en de afsluiting met de Gottesspmchformel. Het visionaire karakter ontbreekt aan deze eenheid. Deze draagt de karakteristieken van een Godswoord. Daarnaast wijkt dit gedeelte inhoudelijk af: in plaats van over de verdorvenheid van Jeruzalem en haar inwoners handelen deze woorden over heil voor de ballingen in contrast met de arrogantie van de leiders van Jeruzalem (vgl. 11:1-13 dat eveneens de vorm heeft van een Godswoord en de arrogantie van de leiders laat zien).

De centrale betrokkenheid van dit Godswoord is gericht op de ballingen. Binnen de context van het visioen speelt het thema van de Godverlatenheid een belangrijke rol in dit Godswoord: wie verblijft in de sfeer van de Godverlatenheid? De achterblijvers in Jeruzalem verwoorden een traditionele opvatting: wie niet langer in het land Israël verblijft, verblijft buiten de sfeer van Gods presentie. Wij (in Jeruzalem) zijn verkoren en zij (de ballingen) zijn verloren. Het motief van vervreemding van God gebruiken de leiders van Jeruzalem naar eigen willekeur: nu eens vóór hun eigen handelen (zie 8:6,12; 9:9) dan weer tégen de ballingen (vs. 15). Ironisch genoeg is het inderdaad Jeruzalem dat zich van de Heer vervreemdt met hun praktijken (zie opnieuw 8:6, 12; 9:9) en arrogante aanspraken (opnieuw vs. 15). De Heer moet steeds meer inschikken in zijn eigen tempel wat de fado er op neerkomt dat men Hem verdrijft. Doch Hij laat zich niet verdrijven, Hij vertrekt. dit te laten uitkomen is het zinvol de verzen 22-25 bij dit Godswoord te lezen: het is de wrange vrucht van de arrogantie in vers 15. Jeruzalem en de tempel worden een sfeer van Godverlatenheid. Tegelijkertijd stelt God in vers 16 dat Hij de ballingen ‘in geringe mate tot heiligdom is’ (de NBV vertaalt het slot van vers 16 ongelukkig en mist de pointe). Het gedwongen vertrek uit het land leidt niet noodzakelijkerwijs tot vervreemding van God. De aankondiging in vers 16b is revolutionair: God verpersoonlijkt de plaats van de eredienst (uniek in het gehele Oude Testament) én ontkent elke territoriale gebondenheid. Hij is waar en bij wie Hij verkiest te zijn, in dit geval bij de ballingen op vreemde (onreine) bodem. Het is niet perfect, een en ander is ‘in geringe mate’, maar het is wel echt. De grenzen van de sfeer van Godverlatenheid lopen anders dan gedacht of verwacht.

De toekomst ligt bij de ballingen wat af te lezen is aan de belofte van een nieuwe exodus (een terugkerend thema; zie 20:34, 41; 34:13; 36:24; 39:27). De nieuwe exodus staat onder leiding van en is het initiatief van de Heer. Hij schept de voorwaarde voor het welslagen van een hernieuwde verbondsrelatie (vs. 20). Vers 19 (vgl. Jer. 32:39) is de kern van de heilsbelofte in het Godswoord. Het hart, de zetel van alle denken, willen en voelen, moet nieuw gemaakt worden. Deze ingreep alleen door God zelf met succes uitgevoerd worden. Wie een versteend hart heeft, zal geen afscheid kunnen nemen van alle afgoden en zal God niet gehoorzamen en dienen. De menselijke tegendraadsheid moet ten onder gaan in het gericht om plaats te maken voor een levend hart uit één stuk, dat God onverdeeld liefheeft. Wie zo’n hart ontvangt, hoeft nimmer te verblijven in de sfeer van de Godverlatenheid. Gods initiatief is onmisbaar en gaat vooraf doch gaat niet buiten de verantwoordelijkheid van de terugkerende ballingen om (vgl. Ez. 18 en 20). In de verzen 18 en 20 omlijst het verantwoorde handelen van de teruggekeerde ballingen de kern van de heilsbelofte en het stelt deze centraal. In Hebreeën 10:19-25 is voor de gemeente eveneens zulk verantwoord handelen onder woorden gebracht (volharding en geloof) naast het goddelijk initiatief.

Aanwijzingen voor de prediking

Jongerentaal is een interessant fenomeen. Een hele zin wordt samengevat in één woord. Wanneer jongeren langgerekt ‘boeiend’ zeggen, bedoelen ze het tegenovergestelde: ‘Wat gaat het ons aan?’ In het voor niet-ingewijden ontoegankelijke taalgebruik van jongeren waarmee zij binnen hun groep communiceren ligt een overeenkomst met de schriftlezing uit Ezechiël: niet toegankelijk, andere tijd, andere wereld. Toch lezen wij het. De boodschap overstijgt het historische moment. De verkondiging heeft een langere adem.

Het tekstgedeelte verlangt een plaatsing binnen de context en wijst op de doorgaande lijn in het boek. Dit visioen vormt een tweeluik met Ezechiël 43:1-12.

De staat van Godverlatenheid doet zijn intrede. Wie betreft de Godverlatenheid? Hoe ver reikt de Godverlatenheid? Het is zinvol om uit te leggen welk verschil in visie er op dit punt bestaat tussen de ballingen en de achtergelaten inwoners van Jeruzalem. Het leidt tot een denken volgens het patroon van ‘zij’ tegenover ‘wij’. ‘Wij in Jeruzalem’ zijn verkoren, ‘zij in Babylonië’ zijn verloren. Dit denkpatroon is eenvoudig te vertalen naar vandaag: in de maatschappij en in de kerk. Een verwijzing naar Jezus’ woorden over het niet oordelen van de ander is hier mogelijk.

De Heer doorbreekt zulk denken. De gedachte van de inwoners van Jeruzalem over de ballingen realiseert zich aan hen. Zij meten met de maat van de Godverlatenheid, welke hun tot maat wordt. Daarom verlaat de Heer de tempel en Jeruzalem. Tegelijkertijd verontschuldigt God de ballingen niet. God doorbreekt het wij/zij-denken, Hij draait het niet om.

‘Godloos’, overgegeven aan de sfeer van Godverlatenheid zijn de mensen in ballingschap niet. Zijn volkomen nabijheid zoals in de tempel van Jeruzalem moeten zij missen. God is weliswaar nabij maar de ballingschap is een moeilijke tijd. Zonder tempel moeten geloof, gebed en leefwijze zelf eredienst zijn. Zo’n ballingschapservaring kennen velen en zij biedt de ruimte om pastorale ervaringen te verwerken in de prediking.

De hoop voor de ballingen is deze belofte: zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Dit is een herstel van de verbondsrelatie door het gericht en de loutering van de ballingschap heen. Het gaat gepaard met innerlijke vernieuwing tot de volle gemeenschap met God. Hier is te verwijzen naar de centrale tekst, vers 19. Met de geringe mate waarin de Heer hun tot heiligdom is, zullen zij het moeten doen in de ballingschap. Mensen worden zo bepaald bij hun eigen verantwoordelijkheid.

Bescheidenheid ten aanzien van het eigen aandeel in het herstel klinkt duidelijk door. God vernieuwt de geest en geeft een levend hart. In poverheid en onaanzienlijkheid start de Heer dit heilige experiment van herstel. Het slaagt bij degene bij wie het versteende hart door een levend hart vervangen is en wie vernieuwd is van geest. Gods aandeel is doorslaggevend, zo ook in de gemeente.

In de lezing uit Hebreeën wordt gewezen op Gods aandeel en onvervangbaar initiatief: nu ons hart gereinigd is, wij van een slecht geweten zijn bevrijd en ons lichaam met zuiver water gewassen is. Hebreeën trekt de lijn uit Ezechiël door naar de gemeente, die antwoordt met trouw en volharding.

Liturgische aanwijzingen

Als complementaire lezing men kiezen voor Hebreeën 10:19-25 om de benodigde volharding van de menselijke verbondspartner te onderstrepen. Liederen waarin Gods trouw aan zijn verbond centraal staan passen bij het thema van de lezing. Biddend dit bezongen worden met Gezang 48:2, 3 en 9.

Geraadpleegde literatuur

Walther Zimmerli, Ezechiel I Ezechiel 1-24 (BK XIII/1), Neukirchen-Vluyn 1969; Moshe Greenberg, Ezekiel 1-20 (AB 22), Garden City 1983; B. Maarsingh, Ezechiël I (POT), Nijkerk 1985; Leslie C. Allen, Ezekiel 1-19 (WBC), Dallas 1994; Daniël I. Block, The Book of Ezekiel, Chapters 1-24 (NICOT), Grand Rapids 1997. Voor de prediking is instructief: Meindert Dijkstra, Ezechiël I (T&T), Kampen 1986.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken