< Terug

Preekschets Ezechiël 37:14a

Ezechiël 37:14a

Derde zondag na Pinksteren

Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen.

Schriftlezing: Ezechiël 37:1-14

Het eigene van de zondag

Op deze derde zondag na Pinksteren staat de werking van Gods adem/Geest als leven gevend principe in het middelpunt. Wie of wat doet ons leven? Leven in de volle zin wordt gedragen door Gods adem/Geest.

Uitleg

Dit gedeelte behoort met het openingsvisioen tot de bekendste gedeelten van het boek Ezechiël. Veel en fel bediscussieerd is de vraag of de wederopstanding van de doden hier aan de orde komt. In de joodse en oudchristelijke traditie is deze vraag door een aantal uitleggers positief beantwoord. Op voorhand is het goed om met betrekking tot deze vraag twee zaken in gedachten te houden. Ten eerste antwoordt de profeet (vs. 6): ‘Heer, mijn God, dat weet u alleen.’ Ten tweede betreft het een visioen (vs. 1: door de geest van de Heer – beruach jhwh). Deze twee zaken tezamen duiden erop dat de gedachte aan een eschatologische wederopstanding nog niet gerijpt is in Israël. De toespeling in vers 9 (blaas in deze doden) op Genesis 2:7 (Hij […] blies hem de levensadem in de neus) is onmiskenbaar en bevestigt het antwoord van Ezechiël in vers 6, doch is een te smalle basis om dit gedeelte als uitgangspunt te nemen voor de prediking van de wederopstanding.

De context van Ezechiël 37:1-14 toont een toenemende focus op heil voor Israël. Dit heil verwerkelijkt zich door het gericht van de ballingschap heen en loopt in Ezechiëls verkondiging uit op het grote slotvisioen (Ez. 40-48). De ballingen zijn zo ver nog lang niet. De val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel dreunen nog na en tot een houding van geestelijke catatonie waarin heil een permanente irrealiteit is geworden. Spreekwoorden en gezegden (bijv. 18:2; 20:32) die de ronde doen onder ballingen verwoorden deze fatalistische houding.

Inhoudelijk en structureel is dit visioen het hoogtepunt van Ezechiëls verkondiging (‘het evangelie naar Ezechiël’). Dit visioen correleert met 11:1-21 (zie boven). In dit gedeelte is een tweedeling zichtbaar: de verzen 1-10 met het visioen en de verzen 11-14 met de uitleg. Het visioen is een reactie op een gedachte welke de ronde doet onder de ballingen en in vers 11 te vinden is. In een klacht verwoordt het volk zijn hopeloosheid en uitzichtloosheid. Het rijm van het Hebreeuws in dit vers klinkt jammerend door de oe-klanken en versterkt het defaitisme waaraan het volk zichzelf heeft prijsgegeven. Vers 11 stuurt als het ware dit gedeelte aan. Het visioen gebruikt een beeld om de ultieme desperaatheid van de klacht in vers 11 onder woorden te brengen. Het beeld van een slagveld uit lang vervlogen tijden met uitgedroogde beenderen doet recht aan dat gevoel. Vragen naar cultische (on)reinheid (Ezechiël was een priester) of historische achtergronden van het slagveld zijn niet aan de orde. Op de vraag of de toestand inderdaad uitzichtloos is (vs. 3) volgt een zich verwerkelijkende profetie. De Heer opent een ongekend toekomstperspectief. Opdat Ezechiël begrijpt waar de Heer op reageert met dit visioen volgt de uitleg in vers 11, die de aanleiding is. De verklarende profetie tot het volk (vs. 1214) gebruikt een ander beeld, namelijk dat van het opkomen uit de graven. Dit beeld sluit aan bij de laatste zinsnede van de klacht in vers 11 (‘Onze levensdraad is afgesneden’). De eerste zinsnede van de klacht (‘Onze botten zijn verdord’) sloot het visioen met de beenderen zinvol af. De verschuiving in de beeldspraak is gegenereerd door het woord ‘afgesneden’ (gzr) dat gebruikt wordt in de context van de dood, begraven zijn en het graf (zie Jes. 53:8-9; Ps. 31:23; 88:4-6). Beide beeldspraken corresponderen in de rol van adem/geest (mach) van Godswege (vgl. vs. 6 en vs. 14). De uitleggende profetie vult voor het volk nader in wat in het visioen niet uitgesproken behoefde te worden, namelijk dat het volk zal herleven door de adem/geest van de Heer. Er wordt gezinspeeld op een nieuwe exodus, die behoort tot de kern van Ezechiëls heilsverkondiging (zie 20:42; 34:13; 36:24; 37:21) en waarmee de intenties van de Heer klip en klaar zijn. Israëls enige hoop is van de Heer. De noodzakelijke innerlijke vernieuwing van het volk is het werk van Gods Geest.

Aanwijzingen voor de prediking

Een mogelijke opening: een bericht over de sluiting van het enige nog als kerk in gebruik zijnde kerkgebouw in een dorp en het effect daarvan op de geloofsgemeenschap. De bewering dat we leven in een postchristelijke maatschappij wordt hierin bevestigd. De kerk en het kerkelijk leven kwijnen weg en maken plaats voor andere zaken, waarin het geloof geen rol speelt. Wie het in de eigen gemeente niet ervaart, is toch niet van deze ontwikkelingen gevrijwaard.

Compensatie voor de geestelijke leegte wordt door velen gezocht en geboden naar de uiterlijke kant van het leven: lifestyle-programma’s, total make-overs van lichaam of woonomgeving, sport en genot van allerlei aard. Hier het aspect van verantwoordelijkheid aan de orde gesteld worden. Je bent niet voorbestemd tot geestelijke leegte. God neemt mensen hierin wel serieus en laat ons onze verantwoordelijkheid: wij zijn geen marionetten.

Valse troost is zeggen dat God wel zal ingrijpen. Een waarschuwing tegen valse troost komt vanuit Ezechiël 37:1-14. Hier het visioen ter sprake gebracht worden. De heer laat zijn profeet zien hoever mensen kunnen gaan en waartoe het . Het visioen verlangt uitleg. Het visoen van Ezechiël verbeeldt de toestand van het volk van God, Israël. Zover als getoond in het visioen het gaan met het volk van God. Niet omdat God dat deed. De zelfgekozen weg van het volk leidde tot dit resultaat.

Het tekenen van de beelden in het visioen draagt bij aan het invoelen van de ernst van de toestand. Ezechiël staat op een oud slagveld! Nog niet eerder zal Ezechiël zich zo als vergankelijk mens aangesproken gevoeld hebben als in deze vallei van de schaduw des dood. Ezechiëls reactie brengt zijn verlegenheid en radeloosheid tot uitdrukking. Deze mensen zijn helemaal opgelost in de dood.

Het visioen illustreert de gedachte van het volk (vs. 11). Vanuit het volk in ballingschap klinkt geen roep tot God meer. Klinkt die nog vanuit de kerk of de gelovigen? Zeker niet uit de geestelijke leegte van onze tijd. Er lijkt definitief stilte te zijn: als die van de doodsbeenderen. Maar dan keert God zich tot zijn volk. God heeft de omgekeerde beweging in gang gezet met zijn scheppend woord: Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen. Er is dus een hoopvolle toekomst voor het volk van God.

De rol van Ezechiël vraagt om aandacht. De Heer neemt zijn profeet in dienst door hem te laten profeteren tot de beenderen en tot de levensadem. Hier kunnen rol en betekenis van de gemeente aan de orde komen. De doodsbeenderen zijn in onze tijd de g(G)eestelijke leegte. Daar waar de onverschilligheid geworden is tot een doodse stilte. Maar ook daar in die doodse stilte klinkt de boodschap van God. Hiertoe staat de gemeente in de wereld. Er zit een waarschuwing voor de gemeente in het visioen en een wijzen op de verantwoordelijkheid: om van de Geest vervuld te spreken en te handelen in het maatschappelijk leven omdat God vanuit een ogenschijnlijk definitief einde een nieuw begint schept. Juist op deze derde zondag na Pinksteren mag op het werk van de Geest gewezen worden.

De mogelijke nieuwtestamentische lezing vat dit samen in Christus (2 Kor. 5:17). Deze woorden drukken uit wat Ezechiël zag gebeuren en waaraan hij naar Gods opdracht deelhad: door het woord van God, dat leven wekt, en de innerlijke vernieuwing door zijn Geest/levensadem. Dit woord van God is vlees geworden in Jezus Christus, onze Heer. Zo wil Hij mensen voor de geestelijke leegte bewaren. Er is geen reden om te wanhopen over de gemeente en haar rol in de wereld. Maar ook is er geen rechtvaardiging om het op zijn beloop te laten met de gemeente en de wereld waarin zij als ‘uitgeroepene’ staat.

Liturgische aanwijzingen

Als mogelijke nieuwtestamentische lezing is 2 Korintiërs 5:11-21 te overwegen, waarin de herscheppende macht aan de orde komt. Gezang 291 resoneert op verschillende punten met beide schriftgedeelten.

Geraadpleegde literatuur

Walther Zimmerli, Ezechiel I Ezechiel 1-24 (BK XIII/1), Neukirchen-Vluyn 1969; Moshe Greenberg, Ezekiel 1-20 (AB 22), Garden City 1983; B. Maarsingh, Ezechiël I (POT), Nijkerk 1985; Leslie C. Allen, Ezekiel 1-19 (WBC), Dallas 1994; Daniël I. Block, The Book of Ezekiel, Chapters 1-24 (NICOT), Grand Rapids 1997.

< Terug