Menu

Premium

Preekschets Ezechiël 43:7a

Ezechiël 43:7a

Vierde zondag na Pinksteren

‘Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon, de plaats waar ik mijn voeten zet. Hier zal ik voorgoed blijven wonen te midden van de Israëlieten.’

Schriftlezing: Ezechiël 43:1-12

Het eigene van de zondag

In deze laatste van de vier schetsen uit Ezechiël is het werk van de Geest intrinsiek aanwezig, namelijk in het herstel van Israël dat te zien is als leven uit dood. Op deze zondag krijgen wij een blik op dat herstelde leven in de priesterlijke woorden en categorieën van Ezechiël.

Uitleg

Voor een goed verstaan van dit gedeelte is een blik op de context zeer verhelderend. De lezing maakt deel uit van het grote slotvisioen Ezechiël 40-48, waarin de toekomst van herstel wordt uitgetekend. Afgezien van de discussie over het auteurschap van dit visioen is het een van de gedateerde visioenen waardoor het boek Ezechiël zich kenmerkt. Uit het opschrift is op te maken dat het visioen gedateerd is ruim na de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel (Ez. 40:1). De ballingen zijn inmiddels vertrouwd met de situatie. Dit zich op verschillende manieren vertalen, bijvoorbeeld: de ballingen settelen zich en assimileren (een reeds duidelijk aanwezige tendens, vgl. Ez. 20:32) of zij volharden in de hoop op terugkeer. Een deel van hen is al vijfentwintig jaar in ballingschap. De verwoestingen dateren al van veertien jaar terug. Komt er herstel en zo ja: wanneer? In deze constellatie staat het visioen. Een zekere mate van parallellie bestaat er met de kwestie van de Parusieverzögerung in het Nieuwe Testament.

Het heilsperspectief in dit visioen is complementair met onheilsaankondigingen in het eerste deel van het boek (bijv. Ez. 8-11). Oog hebben voor deze complementariteit zorgt ervoor dat men niet vergeet, dat heil en herstel gene zijde vormen van gericht en onheil. Ezechiël 43:1 -9(12) is complementair met Ezechiël 11:22-25.

Ezechiël 43:1-12 beschrijft een sleutelmoment in het grote visioen. De hoofdstukken 40-42 beschrijven welke toebereidingen getroffen zijn voor de terugkeer van de verschijning van de Heer in de tempel. De tempel is een materiële belichaming van goddelijke heiligheid. Daarom is er scheiding gemaakt tussen wat heilig is en wat niet (Ez. 42:20). Doch de tempel staat leeg en is ongebruikt. Hij verkeert in de sfeer van de Godverlatenheid welke ingetreden is nadat de verschijning van de Heer de tempel en de stad verlaten had. Door terug te keren wordt de tempel onttrokken aan de sfeer van Godverlatenheid. Maar let wel: slechts door het gericht van de Godverlatenheid heen. Op generlei wijze mag het gericht gebagatelliseerd worden. De scheiding tussen wat heilig is en wat niet komt zo tot haar bestemming, namelijk: de voorwaarde scheppen voor God om voorgoed bij het huis Israël te kunnen wonen (vgl. vs. 8). het gewicht van het verleden niet te miskennen plaatst Ezechiël twee uitersten naast elkaar: de grootst mogelijke nabijheid van God en de Godverlatenheid. De laatste wordt aangeduid met een verwijzing naar het verleden (vs. 7-9) waarin de oorzaak van de Godverlatenheid ligt: het bezoedelen van de heilige naam en de lijken van hun koningen in hun tombes alsmede de vermenging van de sferen van heiligheid en profaniteit. De tempel was een hofkapel van de koningen geworden waarin voortdurend vreemde góden geïntroduceerd werden. Als gevolg hiervan moest de God van Israël steeds meer inschikken. De zinsnede ‘de lijken (pigre, meervoud van pEgEr) van hun koningen in hun tombes’ uit de NBV vraagt enige toelichting. Het is namelijk niet zonder meer duidelijk waarom dit (tweemaal) genoemd wordt als last van het verleden. Archeologisch onderzoek heeft laten zien dat er geen aanwijzingen zijn dat koningen in de tempel of het tempelcomplex begraven werden. Gedacht worden aan het oprichten van gedenktekens (pigre) in de tempel voor overleden koningen of het brengen van speciale offers (pzgre-offers) in relatie tot de overleden koningen (zie Th WAT, 512-4). Het meest aanstootgevend zou het brengen van dergelijke offers zijn als voorbeeld van het schrijnend syncretisme in de hofkapel. Zekerheid over de betekenis is niet te verkrijgen maar het aanstootgevende karakter ervan staat wel vast. De verzen 7b-9 benadrukken dat het volk Israël niet op dezelfde manier zijn bestaan continueren als het gedaan heeft voordat de luisterrijke verschijning van de Heer tempel en stad verbet.

De terugkeer van de verschijning van de Heer naar het nieuwe tempelcomplex is een uitwerking van de belofte van herstel in Ezechiël priesterlijke categorieën, die de profeet Ezechiël vanwege zijn priesteriijke komaf eigen zijn. Het volk zal opstaan uit de dood van de ballingschap en weer leven. Het thema van de opstanding van Israël snijdt Paulus aan in Romeinen 11 waarin hij principieel gezien de woorden van Ezechiël bevestigt. Verleden en toekomst van Israël worden bijeengehouden door Paulus en uitgelegd naar de betekenis hiervan voor de gemeente uit de heidenen. In dit laatste opzicht overstijgt Paulus de reikwijdte van Ezechiëls visioen. Ezechiël is begrensd tot het volk en het land Israël.

Aanwijzingen voor de prediking

De preek ingezet worden met één woord: teloorgang. Een wat ouderwets en ietwat hoogdravend woord. De Dikke Van Dale legt het uit als ‘het verloren-gaan; ondergang’. Zo komen we het woord nog wel eens tegen in tijdschrift- en krantenartikelen. Op soortgelijke wijze zou een titel voor het boek Ezechiël met het woord ‘teloorgang’ heel goed denkbaar zijn. De eerste helft van het boek staat namelijk vol van de teloorgang van de relatie tussen de Heer en zijn volk.

De intensiteit in de beschrijvingen is ongekend. De profeet staat in het brandpunt van deze in hun intensiteit beschreven gebeurtenissen. Het is goed om iets van deze intensiteit aan te geven, bijvoorbeeld het gericht over de afgoderij in de tempel van Jeruzalem. Het grijpt Ezechiël psychisch en fysisch aan zoals dat ook bij ons plaatsvinden (in shock raken).

De luister van de Heer verlaat de tempel en de stad. Geen beeld de teloorgang van het huis Israël als volk van God voor de priester Ezechiël intenser of indrukwekkender voor ogen stellen. Kortom: dit is het einde. De tempel en Jeruzalem zijn plaatsen van Godverlatenheid geworden. Wellicht dat deze term ons dichter bij de intensiteit van het gebeuren brengt wanneer we verwijzen naar Psalm 22. Hoe duister en toekomstloos is de Godverlatenheid!

God breekt door het duister en de toekomstloosheid heen: voor zijn volk, voor ons. De Godverlatenheid geen permanente status krijgen. Doch dit mag niet tot het voorstellen van het gericht als iets onbeduidends (een standje aan een ongehoorzaam kind). De beloften van herstel krijgen echt betekenis nadat men door het gericht heen gegaan is.

Dan komt er zicht op een nieuwe tijd, maar zonder de presentie van de Heer is elk herstel, elk nieuw begin ongeïnspireerd en slechts uiterlijk. In de tekst voor de preek kondigt zich het einde van de Godverlatenheid aan. Met enige nadruk mag herhaald worden dat het gericht geen intermezzo is waarna alles op de oude voet verder gaan alsof er niets gebeurd is. Zo kunnen mensen individueel een gericht in hun leven ervaren: ziekte, dood, een echtscheiding, gebrouilleerde vriendschap. Collectief gesproken is te denken aan de geestelijke leegte en vervlakking van het bestaan (zie schets 37). Het zal nooit meer zo zijn als daarvoor.

Er is een nieuw leven mogelijk wanneer de Godverlatenheid tenietgedaan is. Dit mag toegespitst worden op Israël. Door de Godverlatenheid in het gericht heen opent God het nieuwe leven, een herrijzenis uit de dood van de teloorgang.

Dit visioen koppelt de grootste nabijheid van God aan de Godverlatenheid. Op het scherp van die snede valt de beslissing van een nieuw leven of permanente teloorgang. Paulus zinspeelt hierop in de parallellezing uit Romeinen 11 (zie de schetsen van B. Gijsbertsen voor de zondagen in oktober). Voorzichtigheid is hier geboden en dient gepaard te gaan met een weloverwogen woordkeuze in de preek: Israël is in zijn struikeling volgens Paulus als gevolg waarvan de nabijheid van God in Jezus Christus (nog) niet aangenomen is. Meer daarover te zeggen past ons niet. God gaat zijn eigen weg met zijn volk. Als Paulus ons iets op het hart bindt is het wel dit, namelijk dat de heidenen zich geen oordeel hebben aan te matigen over Gods weg met zijn volk.

Doordat de luister van de Heer nog niet teruggekeerd is, konden de heidenen gered worden. Maar zijn luister is komende. De uitstorting van de Heilige Geest is in dit kader te plaatsen. Israël, zijn eerstgeborene, niet in de Godverlatenheid blijven. En wanneer zijn luister teruggekeerd is, wat zal Hij dan anders teweegbrengen dan hun opstanding uit de dood?

Paulus leert de gemeente van Jezus Christus Israël te zien in zijn unieke relatie met God. Ezechiël mocht dit voor zijn volksgenoten schouwen en verwoorden in de tekst voor de preek.

Liturgische aanwijzingen

Als lezing naast Ezechiël 43:1 -12 Romeinen 11:11-15 genomen worden waarin de opstanding van Israël voorzegd en beloofd wordt. Psalmen en gezangen waarin het licht, de luister en de heerlijkheid van God (en aanverwante termen) bezongen worden passen goed bij de lezing: bijvoorbeeld Psalm 111 en Gezang 449.

Geraadpleegde literatuur

Walther Zimmerli, Ezechiel I Ezechiel 1-24 (BK XIII/1), Neukirchen-Vluyn 1969; Moshe Greenberg, Ezekiel 1-20 (AB 22), Garden City 1983; B. Maarsingh, Ezechiël I (POT), Nijkerk 1985; Leslie C. Allen, Ezekiel 1-19 (WBC), Dallas 1994; Daniël I. Block, The Book of Ezekiel, Chapters 1-24 (NICOT), Grand Rapids 1997.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken