Menu

Premium

Preekschets Filippenzen 4:18 – Dankdag

Filippenzen 4:18

Nu is alles mij vergoed, en heb ik zelfs meer ontvangen. Mij ontbreekt niets.

Schriftlezing: Filippenzen 4:10-23

Uitleg

De apostel begint (vs. 10) met een dankbetuiging aan het adres van de gemeenteleden, omdat het hun nu eindelijk gelukt is hun zorg voor hem te laten zien. Het ‘nu eindelijk’ drukt uit dat de Filippenzen hun gift al eerder bij de apostel hadden willen laten bezorgen, maar dat zich nu pas de kans hiertoe voordeed. In het beeld dat in het Griekse woord anethalete (aor. van anathalloo, ‘(weer) (doen) uitspruiten’) meekomt, gesproken: het zat reeds in de knop of het lag al als zaad in de akker, maar is nu ook tot bloei gekomen. Dat heeft Paulus ‘ten zeerste verblijd in de Heer’. De dank geldt dus ook Hem, wat in de nbv tot uitdrukking wordt gebracht: ‘De Heer heeft mij veel vreugde gegeven.’ De vreugde – kernwoord in deze brief – is verbonden met de Heer (vgl. 3:1; 4:4).

Toch moeten de gemeenteleden niet denken dat hij dit zegt omdat hij gebrek lijdt, want hij heeft geleerd om in de omstandigheden waarin hij kwam te verkeren, ‘autark’ te zijn (vs. 11). Autarkès betekent ‘onafhankelijk van anderen, zelfstandig zijn, alleen sterk genoeg zijn’ en dan ook ‘genoeg, tevreden’. Wat Paulus zegt, lijkt een stoïcijnse uitspraak. Is het levensdevies van de Stoa niet: wapen je tegen verdriet en teleurstelling door afstandelijke berusting? Maar zo’n onaandoenlijkheid bedoelt de apostel niet. Hij is hartelijk verbonden met de Filippenzen en gehecht aan zijn Heer. Bovendien zal hij zo dadelijk zeggen dat hij alles vermag door Hem (de Heer) die hem kracht geeft (vs. 13). En verderop bemoedigt hij zijn lezers door te betuigen dat God uit de overvloed van zijn majesteit elk tekort van u zal aanvullen door Christus Jezus (vs. 19). Paulus kan genoegen nemen met de situatie waarin hij verkeert omdat de Heer hem genoeg is. Hij kan voor zichzelf zorgen omdat hij erop vertrouwt dat God zorgt. Paulus belijdt niet zijn eigen kracht, maar bezingt wat God hem in allerlei wisselende situaties heeft doen ondervinden.

De verzen 12 en 13 klinken dichterlijk en hymnisch. De apostel weet van armoede lijden en overvloed hebben. Hij is in elk opzicht in alles ‘ingewijd’ (memuèmai, een woord dat voor het inwijden in de mysteries van een religie wordt gebruikt), dat wil zeggen: hij is geheel en al vertrouwd met wat een mens kan overkomen. Concreet: verzadigd worden en honger lijden, overvloed hebben en gebrek lijden. Paulus kent uit eigen ervaring wat deze beide uitersten van het dagelijkse bestaan inhouden. Hierin blijft hij overeind dankzij Hem (God of Christus) die hem kracht verleent (en tooi dunamounti).

Dit alles neemt niet weg dat de apostel de ondersteuning van de Filippenzen hoog waardeert. Ze hebben er goed aan gedaan in zijn moeilijkheden (eigenlijk: ‘verdrukking’, nl. vanwege zijn apostolaat) te delen (vs. 14). Ook al zijn zij daar (in Filippi) en hij hier in het gevang (in Efeze), ze hebben zich deelgenoten aan zijn lijden en zo aan zijn apostolaire opdracht betoond (vgl. 1:7). In vers 15 gebruikt hij dat woord ‘delen’ nog eens, als hij herinnert aan het feit dat zij hem al eerder (enige jaren terug) na zijn vertrek uit Filippi (zie Hand. 17:1-18:17) als enige gemeente hebben ondersteund. Ja, al in Tessalonica (Hand. 17:1vv.) hebben zij hem meer dan eens iets gestuurd ‘om mijn tekorten aan te vullen’ (vs. 16). Het deelgenoot zijn van elkaar drukt de apostel vanaf vers 15 uit in boekhoudkundige taal: er bestaat tussen hen als het ware een rekening-courant met een credit- en een debetzijde. Hij heeft hun het evangelie gebracht en zij hebben hem financieel geholpen.

Vervolgens haast Paulus zich om te zeggen dat het hem niet om hun giften te doen is, maar dat hij erop uit is dat het tegoed op hun rekening oploopt (vs. 17). Hij heeft zich nogal eens moeten verdedigen tegen de verdachtmaking van baatzucht (1 Tess. 2:5; vgl. 1 Kor. 9; 2 Kor. 10-13), als was hij een van die rondreizende predikers die zich goed lieten betalen. Hij heeft dag en nacht gewerkt om niemand lastig te vallen (1 Tess. 2:9), zware handarbeid verricht (1 Kor. 4:12) om zelf in zijn onderhoud te voorzien. Maar van de Filippenzen heeft hij meerdere keren geld aangenomen. Hij kan erop vertrouwen dat deze lievelingsgemeente hem niet in een kwade reuk zal brengen. De boekhoudkundige beelden dienen hier ook niet maar om zich tegen verdachtmaking in te dekken, maar om hun relatie op het juiste geestelijke niveau te houden: dat van geven en ontvangen, dat van het delen. In vers 18 noemt hij de giften die Epafroditus hem gebracht heeft ‘een geurig en aangenaam offer, dat God behaagt’. Dat is een term uit de offercultus. Wat de Filippenzen aan Paulus gegeven hebben, is ten diepste een geschenk aan God: een welriekend reukoffer. Maar de beelden uit het handelsverkeer voeren de boventoon en keren in vers 18 en 19 terug.

‘Nu is alles voldaan en ik ben rijkelijk voorzien; alles is aangezuiverd, nu ik van Epafroditus het door u gezondene ontvangen heb’ (vs. 18 NBG). Alles is voldaan, alles is vergoed (apechoo de panta), een term uit de handel voor het tekenen van een reçu na ontvangst. Paulus heeft zelfs meer gekregen, schrijft hij, en leeft nu in overvloed (perisseuoo, ‘zeer rijk zijn in iets’, ‘overvloed hebben’). Hij overdrijft en er zit humor in zijn woorden. We moeten niet denken dat hij nu – in de gevangenis! – in luxe leeft. Vergeleken met de geleden ontberingen heeft hij het echter erg goed.

De gemeente heeft dus Paulus en zo God een plezier gedaan. Op zijn beurt zal Hij – vers 19 – in elke behoefte (chreia, zie vs. 16) van hen voorzien (plèroöo, zie vs. 18) naar de rijkdom van zijn heerlijkheid (kata to ploutos autou en doxèi). De apostel refereert aan het voorafgaande en zet het in het licht van Gods voorziening. Zij hebben Hem een reukoffer gegeven, Hij zal royaal tegenover hen zijn. Met de laatste woorden van vers 19 – ‘in Christus Jezus’ – die op het hele vers betrekking hebben, zet Paulus alles in een christologisch kader (vgl. 1:26; 2:19; 4:7). Vervolgens sluit hij dit gedeelte af met een doxologie, waarin ‘onze God en Vader’ alle eer wordt gegeven.

Aanwijzingen voor de preek

Een rijk gedeelte als dit – rijk aan inhoud en aan beelden – vraagt om het maken van keuzes. Welk kernmotief dringt zich onder het lezen, uitleggen en vertolken aan je op? Dat kan het motief van ontvangen en geven zijn. Paulus heeft in de gevangenis financiële ondersteuning van zijn geliefde gemeente te Filippi – zelf niet rijk bij kas (2 Kor. 8:2) – ontvangen. Dat hebben ze trouwens al vaker gedaan. Vóór die tijd heeft de apostel hun iets gegeven: het evangelie van Jezus Christus (dat hij trouwens zelf ook weer ontvangen had, 1 Kor. 15:3).

Geven en ontvangen. Dat is fundamenteel anders dan het ‘geven en nemen, zo is het leven’. Ontvangen en geven zetten het bestaan in het licht van het geschenk en van het ‘delen’. De boekhoudkundige beelden brengen ons hier ook niet in de sfeer van de klerk, maar in die van de gave. (Vergelijk de ethische kleur die deze terminologie in het zogenoemde contextueel pastoraat heeft.) Ontvangen en geven: dat is het leven ‘in Christus Jezus’. Tot dat leven behoren ook de concrete, aardse, lijfelijke zaken als eten en drinken, arbeid en niet kunnen werken en rijkdom en armoede. Paulus kent beide uit ondervinding. Bij ons is dat tweetal (gebrek en overvloed) meestal over groepen en landen verdeeld. Wellicht kennen sommige ouderen beide nog, maar de meesten van ons zijn opgegroeid in een welvaartsstaat, ook al kan het door een economische crisis iets minder rijk zijn. Toch moet ook in ons land een op de zestien mensen rondkomen van een minimuminkomen of nog minder. Armoede en rijkdom hebben overigens beide sociale en mentale gevolgen, zij het op verschillende wijze. Pastoraat verbinden we vaak met de zorg aan hen die in nood verkeren. Terecht, maar hen die in overvloed leven, hebben dat niet minder nodig, ook al zien we dat niet zo gauw. Wel eens iemand meegemaakt die zegt: ‘Ik moet dominee eens bellen, want ik heb het zo goed’? Toch is rijkdom evenzeer een leerschool als armoede. Een leerschool om ‘autark’ in het geloof te zijn, onafhankelijk van het bezit, vrij van het hebben en open voor het geheim van ontvangen en geven en dat van het delen.

Tussen Paulus en de Filippenzen gaat het over en weer. Met wat zij zelf ontvangen hadden uit Gods vaderlijke hand maakten ze elkaar blij. Dieper nog: maakten ze God zelf ook blij. Want alles staat in het kader van ‘Hem die mij kracht geeft’ en van Hem die ‘voorziet naar de rijkdom van zijn heerlijkheid’. Deze gelovige kijk maakt het concrete, aardse, financiële niet tweederangs, niet tot een bijzaak. Alleen: geld is niet zomaar geld, maar toevertrouwd goed, middel om te leven en middel om te delen. Wat wij ooit goeds ontvingen, het is van U, o Heer. Dat inzicht leidt tot dank en eer aan de Gever-bij-uitnemendheid, onze God en Vader. De woorden van nbv ‘mij ontbreekt niets’ (vs. 18) brengt ons als vanzelf Psalm 23 te binnen.

Liturgische aanwijzingen

Schriftlezingen: Psalm 23; Lucas 21:1-4. Liederen: Psalm 23, 24; Gezang 14; 348; 350; 465; Gezang 186 (Tt).

Geraadpleegde literatuur

E. Verhoef, Filippenzen/Filemon. Een praktische bijbelverklaring(tt), Kampen 1998; H. Matter, Filippenzen. Verklaring van een Bijbelgedeelte, Kampen 1979; A.F.J. Klijn, De brief van Paulus aan de Filippenzen, Nijkerk 19742.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken