Menu

None

Preekschets: Geef voor je kerk. Wat heb je er voor over?

Bij 1 Samuël 3:1-18 en Marcus 1:14-20

Deze gedachten bij de schriftlezingen voor de derde zondag na Epifanie zijn geschreven tegen de achtergrond van de Actie Kerkbalans 2018.

Het eigene van de zondag

Epifanie betekent ‘verschijning’ en ziet op het aan de dag treden van Jezus. Het werd in de vroege kerk gevierd als het feest van zijn komst als de mens geworden Zoon van God. Het werd gevierd op 6 januari. Toen later in het Romeinse Rijk de komst van Jezus op de huidige kerstdag 25 december werd gevierd, kwam 6 januari meer in het licht te staan van de zogeheten Driekoningen: Christus wordt bekend aan de wereld.
Op de eerste zondagen na Epifanie komen die gedeelten uit het Evangelie aan de orde die gaan over de drie wijzen, over de doop van Jezus in de Jordaan en over de bruiloft te Kana (‘het begin van zijn tekenen’).
Voor de 3e zondag na Epifanie in 2018 vinden we op het gemeenschappelijke leesrooster twee bijbelverhalen over ‘roeping’: de roeping van Samuël (1 Samuël 3:1-18) en de roeping van de eerste discipelen (Marcus 1:14-20).
De Psalm voor de zondag is Psalm 63 (zoals Samuël wakend in de nacht de nabijheid van God ervaart, zo klinkt de berijmde Psalm 63:3: ‘Wanneer ik wakend in de nacht, mijn geest bij U, Heer, laat vertoeven…’).
De eventuele lezing voor deze zondag uit de apostolische brieven (1 Korintiërs 6:11b-14) laten we liggen. Dit gedeelte snijdt nog weer een geheel andere thematiek aan (specifieke misstanden in de kerk).

De Actie Kerkbalans

Ondertussen is de derde zondag in januari in onze Nederlandse traditie de zondag voorafgaande aan de week waarin in veel plaatselijke kerken de Actie Kerkbalans wordt gehouden. Aan geregistreerde leden, meelevenden, donateurs en/of vrienden van de kerk wordt gevraagd of en hoeveel zij het aankomend jaar bereid zijn financieel aan de kerk bij te dragen. Dit jaar gebeurt dat onder de aansporing: ‘Geef voor je kerk’.

Ook als we niet zoveel op hebben met een leesrooster of met de liturgische traditie van de kerk, en op een andere manier één of meerdere bijbelgedeelten naar voren laten komen om in de zondagse kerkdienst te beluisteren, is er niks op tegen om op de derde zondag in januari stil te staan bij de twee roepingsverhalen. En als onze gemeente of parochie niet meedoet aan de Actie Kerkbalans in de laatste week van januari, dan nog is het niet verkeerd om de vraag naar onze inzet voor de kerk, ook financieel, te betrekken bij de uitleg en verkondiging.

Wat heb je er voor over?

De centrale vraag die aan de orde wordt gesteld vanuit de genoemde schriftgedeelten is: ‘Wat heb je er voor over?’

Vooraf kun je je natuurlijk de vraag stellen: kunnen wij ons wel identificeren met bijbelse figuren als Samuël en de eerste apostelen, Simon, Andreas, Johannes en Jacobus? Nemen ze geen unieke plaatsen in? Welnu, we zullen zien.

Samuël

Je kunt zeggen: Samuël had geen keuze, hij moet zijn hele leven wel inzetten voor de dienst aan God. Hij werd na een aparte voorgeschiedenis op grond van een belofte van zijn moeder Hanna zondermeer afgestaan aan het heiligdom (vgl. 1 Samuël 1). Hij groeit als het ware van jongs af aan op ‘in de kerk’. Maar heb je dan geen keus? De seniorpastor verbonden aan het heiligdom, de priester Eli, heeft ook eens zonen ‘van jongs af aan in de kerk’ laten opgroeien, die voorbestemd waren een rol te gaan spelen in het heiligdom. Op papier zijn ze nog lid, maar het stelt qua godvrezendheid, betrokkenheid en moraal bijzonder weinig voor (vgl. 1 Samuel 2:12 e.v.). Waarom zou Samuël bij het ouder worden niet ook afhaken, zoals zovelen?

Aan het begin van ons verhaal horen we: ‘nu was in die dagen het woord des HEREN schaars’ (NBV 2004: ‘er klonken in die tijd zelden woorden van de HEER’). Terecht vraag je je af: was God nu verdwenen uit Jorwerd, of was er niemand meer die nog iets van de Eeuwige wilde horen? Ondertussen probeert Eli met kunst- en vliegwerk het heiligdom ‘in de lucht te houden’. Zijn ogen zijn dof (vers 2), de godslamp was bijna uitgedoofd (vers 3). Het is bijna donker, maar nog niet helemaal. Alles is er nog, maar er is geen bezieling. Er wordt nog wel óver God gesproken en gezongen, maar God zelf sprak niet meer aan.

Van Samuël wordt verteld: ‘Samuël had de HEER nog niet leren kennen’ (vers 7). Zou het echt? Hij is de zoon van zijn gelovige moeder Hanna. Zijn naam betekent: God heeft gehoord. Hij is van jongsaf aan dagelijks actief in het religieuze bedrijf. En dan God niet kennen?

Kennelijk wordt er nog een andere laag aangeraakt, die nodig is voor waarachtige toewijding. Daar heb je dus roeping voor nodig en een andere manier van ‘kennen’. Dat verzin je niet zelf. Daartoe word je gebracht als Gods stem voor jou persoonlijk gaat klinken. Zoals Dag Hammarskjöld daarvan getuigt aan het eind van zijn boek Merkstenen:

‘Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja, tegen iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.’

In de nacht gebeurt het (vergelijk Psalm 63:7). Toen het ochtend was geworden, ‘opende Samuël, de deuren van het heiligdom van de Heer’ (vers 15).

Vanuit – hoe jong of oud ook – een eigen geraakt-zijn door de aanwezigheid van God, die ook richtinggevend wordt in je leven, komt er een ander soort betrokkenheid bij wat er toe doet. Noem het toewijding. De deuren gaan open, het is op de één of andere manier een nieuw begin (Hammarskjöld). Je vlucht niet weg voor de inspanning, de moeilijke opgaven om ‘het huis van de Heer’ – waar nodig – opnieuw op te bouwen. Dat werd immers de taak van Samuël.

Hij zet zich niet meer in op grond van het feit dat zijn ouders of wie dan ook hem ‘in de kerk’ lieten opgroeien, maar op grond van een eigen verstaan van de stem van God. Het is geen loyaliteit aan traditie, erfgoed of familie. Vanuit een persoonlijke toewijding aan de zaak van God zet hij zich in voor het in stand houden van een plek om te vieren en te eren, en voor een rechtvaardige vormgeving van het samenleven. Daarvoor had Samuël veel voor over. Is dit alleen relevant voor Samuëls?

De eerste discipelen

‘Ko-bo!’ was de kreet in één van de organisaties waar ik werkte. Dat was overigens niet de kerk, want daar zijn ze er meestal niet zo goed in. Marcus wel: kort en bondig! Zijn bericht (Marcus 1:14-20) vertelt niets te veel. Geen franje of versiering. Wat essentieel is vind je terug. Meer niet.

Ook nu is de toestand niet florissant. Jezus gaat naar Galilea, naar de rand, naar ‘het land dat in duisternis wandelt’, naar ‘het Galilea der heidenen’, en het is de tijd dat Johannes (de Doper) is ‘overgeleverd’. Dat klinkt donkerder dan het zakelijke ‘gevangen gezet’ of ‘gearresteerd’. Want gaat het in het Marcus-evangelie niet voortdurend over het ‘overgeleverd’ worden, en wel van de Mensenzoon, de messias, die Jezus is? Is Jezus volgen niet gelijk aan een kruis opnemen. Daar zit een heftige kant aan. Kortom: we beginnen zoals in de tijd van Samuël: in het schemer, in het donker van de tijd, een wereld waarin onrecht en angst regeert en de mensen niet al te veel op hebben met God.

In die wereld komt Jezus ons nieuws brengen. Jezus geeft geen spiritueel, religieus of moreel advies, maar hij ‘verkondigt’ (kèrussoon, hij is verkondigende). Hij verkondigt wat God bezig is te doen, namelijk het laten komen van zijn Koninkrijk. Het is niet: leer van mij een levensfilosofie, doe je best, maar het is: hoor van mij een boodschap, luister naar een nieuwe stand van zaken, draai je er naar om (metanoeite) en geloof het!

Opvallend is dat Jezus vervolgens niet een rabbi is waar potentiële volgelingen zich komen aanmelden met de vraag: mag ik bij u in de leer, mag ik uw volgeling worden (zoals het te doen gebruikelijk was: leergierigen kozen hun rabbi uit). Het is omgekeerd. “Niet jullie hebben mij, maar ik heb jullie uitgekozen” (vgl. Johannes 15:16). Dat gebeurt niet per se, terwijl wij al zoekende zijn bij een religieus instituut, of rondhangen in spiritueel centrum of aan zingeving zijn begonnen. Nee het gebeurt gewoon ‘in Galilea’, op de werkvloer, in het alledaagse harde bestaan van leven en overleven. Daar presenteert Jezus zichzelf en het Koninkrijk van God. Hij zoekt de mensen op waar ze zijn. Daar wordt de ‘roeping’ uitgesproken en als het goed is ook gerealiseerd: Volg mij.

Opnieuw vinden we vervolgens het karakteristieke woordje ‘terstond’ bij Marcus (euthus, NBV 2004: ‘meteen’). In vers 12 dook het voor het eerst op. Het zal nog meermalen terugkeren in het Evangelie naar Marcus. Er is geen uitstel mogelijk. Het gaat om urgentie. Het nodigt uit tot vaart. (‘Zoudt gij niet spoedig’…).

Vissers van mensen word je. Is dat ‘zieltjes winnen’? Nee, het is een kerk die naar de mensen toe gaat, waar zij zijn, met hun sores en uitdagingen, net als Jezus deed. Het is de cirkels van Gods Koninkrijk (de heilzame invloedsfeer van Goeds liefde en gerechtigheid) steeds wijder proberen te trekken om ook te proberen mensen daarin mee te krijgen. Lichtend licht, zouten zout, stad op een berg. Jouw kerk, jouw gemeente, jouw parochie, als onderdeel van de wereldwijde beweging van Christus (vgl. Matteüs 5:13- 16). Wat heb je daar voor over?

Hoe is dat eigenlijk precies gegaan met die eerste discipelen? Zij stellen zichzelf vrij om met Jezus ‘mee te gaan’, vanwege een roeping die klinkt als een scheppingswoord: het geloof en het vertrouwen worden gewekt door het Evangelie dat Jezus zelf hen aan het hart legt. Kregen wij maar eens Jezus op die manier op de stoep of aan het aanrecht? Zou het? Zouden we er dan voor open staan? Maar niet als het ons door anderen wordt verteld? Of zitten we vast in onze eigen patronen? Ook waar we onze tijd en ons geld aan willen besteden?

Hoe summier ook, bij Johannes en Jacobus horen we van een vader en er zijn dagloners, er is dus een onderneming. Kan die zomaar zonder opvolgers? En bij Petrus is er een schoonmoeder, dus er is sprake van een gezin, moet daar niet voor gezorgd worden dan? Kan hij zomaar weg, of een nieuwe weg inslaan?

De roeping en wij

Jezus’ roeping zegt niet minder dan: het Koninkrijk van God gaat voor je familie en andere zaken (dat kom je ook verder tegen in de woorden van Jezus in het Evangelie, vgl. Marcus 10:23-31). In de tijd van Jezus (en in andere familie-gerichte culturen) is dat choquerend. Want je familie bepaalt je identiteit. In onze Nederlandse, geïndividualiseerde netwerksamenleving, denken we makkelijker: ach ja, familie. Maar als Jezus zou zeggen: het Koninkrijk van God gaat voor je carrière, en boven het vergaren van inkomen en vermogen, hoe staan we er dan tegenover? Wat heb je er voor over?

Jezus die langs het water liep

en Simon en Andreas riep,

om zomaar zonder praten

hun netten te verlaten –

Hij komt misschien vandaag voorbij

en roept ook ons, roept jou en mij,

om alles op te geven

en trouw Hem na te leven. (Gezang 531, Liedboek 2013)

Alles begint met de vraag: weet ik mij geroepen, weet ik mij geraakt door de Stem die mij meeneemt. Ook als de tijd helemaal niet zo florissant is voor kerk en wereld. Durf ik dan mee te gaan in de beweging. Durf ik de ‘metanoia’ aan, het omdenken. Het herschikken van prioriteiten.

De vraag is inderdaad of het wel zo handig is om vandaag de dag de gelovige en ethische ridders en jonkvrouwen te gaan uithangen. Maar dat is het dan ook niet. Als je geraakt wordt en je geroepen weet, leidt dat tot een leven van toewijding in liefde en dienstbaarheid, omdat je iets geproefd hebt van de liefde en dienstbaarheid van Jezus zelf. Dan ga je niet beleren, maar ‘christelijk’ leven. Dan geef je niet ‘wat geld’ of ‘een beetje tijd’ aan de kerk of het Koninkrijk van God. Maar dan geef je je zelf, met jouw specifieke gaven en talenten, en wel aan de weg van het Koninkrijk.

De kerk is daarin een instrument, als het goed is. Het is de plek om te vieren dat God goed is, de plek om samen God te eren. Het is de plek van oefenen en uitproberen: hoe werkt die heilzame invloedsfeer van Gods liefde en gerechtigheid? Het is de plek van uithuilen en getroost worden, van fouten erkennen en genade ontvangen om opnieuw te beginnen. Als je het belangrijk bent gaan vinden dat dat door gaat, geef je je zelf daaraan. Dan komt dat geld of die tijd van ons vanzelf mee. Dan zal het genoeg zijn voor dat wat nodig is om de ambities van jouw gemeente of parochie te kunnen vervullen. Dan zal het genoeg zijn om in jullie omgeving een oase te kunnen zijn ten dienste van Gods Koninkrijk. Denk er samen over na hoe dat in jullie situatie – groter of kleiner – kan, bedenk vervolgens wat nodig is, en breng het bij elkaar. Het zal gezegend zijn.

Jos Aarnoudse is Protestants predikant, werkzaam als directeur van het landelijk bureau van de VKB (Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer in de Protestantse Kerk in Nederland).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken