Menu

Premium

Preekschets Genesis 11:9 – 3e zondag van Pasen

Zo komt het dat die stad Babel heet, want daar bracht de HEER verwarring in de taal die op de hele aarde gesproken werd, en van daar verspreidde hij de mensen over de hele aarde.

Genesis 11:9
Schriftlezing: Genesis 11:1-9
Thema: Werkelijke eenheid benut de verscheidenheid!
Alternatief thema: Met zegen én oordeel brengt God mensen bij zijn doel met hen

Zie ook

Het eigene van de zondag

Pasen zet de wereld op zijn kop: Wat zwak leek blijkt sterk te zijn en het grootste oordeel bevat de rijkste zegen. In de eerste hoofdstukken van Genesis gaat het om de grondtrekken van het mens-zijn en in hoofdstuk 11 bij de torenbouw van Babel tekent het zich al af: de ‘sterkte’ waarin de mens zijn kracht zoekt is in Gods ogen niet houdbaar, maar gelukkig ook: het oordeel dat deze verblinde mens treft, blijkt bij nader inzien een zegen!

Uitleg

Historische vragen

Om met de historische vragen te beginnen. In Genesis 10 lezen we al dat de volkeren zich over de aarde hebben verspreid, nl. in vs. 5, 18 en 32. Ook lezen we al in vers 31 over verschillende talen. Dan begint hoofdstuk 11 met te vertellen dat de hele aarde één taal spraak en dat ten gevolge van de spraakverwarring de volken zich wel over de aarde moeten verspreiden. Om deze reden heeft Flavius Josephus in de Joodse Oudheden de volgorde van deze hoofdstukken omgedraaid. Maar weer moet gezegd dat de Bijbel wel historisch is, maar lang niet exact historisch en dat de geschiedenis verteld wordt om de les erin, de boodschap. Wat kan de bedoeling ervan zijn dat in deze beide hoofdstukken op hetzelfde verschijnsel, verspreiding, een zo verschillend licht valt? In Genesis 10 wordt verteld hoe de volkeren na de zondvloed zich uitbreidden en zich over de aarde verspreidden als zegenrijk gevolg van de vruchtbaarheid, gevolg van de beloftevolle zegen van Genesis 1, 28. In Genesis 11 wordt datzelfde woord ‘verspreiden’ ook drie keer gebruikt (in de verzen 4, 8 en 9), maar daar als iets wat de mensen als een bedreiging ervaren (vers 4: ‘dat we niet verspreid worden!”) en wat hen desondanks toch overkomt, als een oordeel van God.

Bemoediging voor ballingen

Daar ligt de sleutel voor het verstaan van de boodschap van dit gedeelte. Weer lezen we over ‘trekken naar het oosten’ in vs. 2, en net als bij Adam en Eva én bij Kaïn, die ‘ten oosten van Eden’ terechtkwamen (en later bij Jabob die vluchten moet naar de volkeren van het oosten) wil hierin de echo van de ballingschap gehoord zijn, toen deze oude verhalen werden opgeschreven ter bemoediging van de verspreidde (!) Israëlieten. Zij zaten immers in de ‘verstrooiing’, de diaspora, en die was door de profeten als een oordeel van God aangekondigd. Sterker nog: als hét oordeel van God, het einde van Israël, zoals bijvoorbeeld uitkomt in het visioen van Ezechiël over het dal vol skeletten. Maar God blijkt trouw, ook door het oordeel heen, en de verspreiding van de ballingschap werd een nieuw begin van zegen, waarbij te denken is aan de synagogen die over de hele bewoonde wereld verrezen en aan de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus die daardoor werd voorbereid. God houdt niet op te zegenen als hij oordeelt. En dat blijkt ook al in Genesis 11, dat de zegen van de verspreiding over ‘de hele aarde’(vijf keer in dit gedeelte) werd bereikt door het oordeel van God over het eenheidsmachtsstreven in Babel.

Tussen Genesisouverture én Abramsgeschiedenis

Genesis 11:1- 9 is allereerst de afsluiting van het eerste deel van Genesis, waarin de mens wordt getekend als beeld van God, zijn ‘plaatsvervanger’ op aarde (In Genesis 1 geeft God namen aan delen van de schepping, in Genesis 2 doet de mens dat al), verantwoordelijk voor de hele schepping en in het bijzonder voor zijn naaste (de hoeder van zijn broeder), maar ook vatbaar voor ontsporing, voor misbruik van zijn prachtige mogelijkheden en zo ‘in staat tot alle kwaad’.

Een mens te zijn op aarde is geplaatst zijn tussen God en de schepping. Hoe groot de verantwoordelijkheid die de mens gekregen heeft ook is, hij loopt ook tegen grenzen aan: hij bezit geen alomvattende kennis (van ‘goed en kwaad’, Genesis 3), hij moet leren omgaan met de verschillen die er al bij de geboorte en ook in de loop van het leven onder mensen voorkomen (beide in Genesis 4), hij kan niet bij voorbaat elk risico in het leven uitsluiten. Kortom, hij is niet gelijk aan God, maar juist afhankelijk van bewaring en van zegen. In Genesis 11 wil de mens boven die afhankelijkheid uitstijgen, door een stad te bouwen met een toren waarvan de top tot aan de hemel reikt. Het Hebreeuwse woord voor toren is verwant met groot, machtig en in het Nederlandse bestaat verwantschap tussen het woord ‘toren’ en het woord ‘tiran’ (Barnard). Dat krijg je dus als de mens meer wil zijn dan hij is, dan krijgt hij tirannieke trekken.

Daarom zou je Genesis 11 tegelijk kunnen lezen als inleiding op de Abrahamscyclus. Abraham maakt zich namelijk als individu los van de eenheidscultuur in Babel. En om die eenheidscultuur gaat het ook bij de bouw van stad en toren in Babel. Het lijkt zo mooi dat de hele wereld één taal spreekt. Er klinkt misschien ook wel iets van heimwee door in vs. 1, naar een wereld waarin iedereen elkaar begrijpt. Wie zou daar, levend in een wereld vol onbegrip en misverstanden, tegenstellingen en conflicten, niet naar verlangen? Maar bijna alles in dit compact vertelde gedeelte, heeft een keerzijde. Die éénheid van taal is een geforceerde eenheid. Iedereen moet meedoen en meezeggen of scanderen: laten we een stad bouwen… Hebben we de verschillen in het leven ook niet heel hard nodig om elkaar in evenwicht te houden?

Eenheid altijd verkeerd?

Betekent dit dat elk menselijk streven naar eenheid bij voorbaat veroordeeld moet zijn? Bijvoorbeeld eenheid van kerken, of eenheid in Europa? Bij de profeten wordt positief gesproken over de hernieuwde éénheid van Juda en Israël, bijv. in Hosea 1, 11. In Jesaja 19 vinden we het visioen van éénheid tussen Egypte, Assyrië en Israël. En zo wordt in het NT aangedrongen op éénheid onder christenen, zoals in Efeze 4, 5: één Heer, één geloof, één doop. Bekend is het gebed van Jezus in Johannes 17 om eenheid onder zijn volgelingen. In Efeze 1, 9vv lezen we zelfs van Gods voornemen om ‘alles in de hemel en op aarde onder één hoofd bijeen te brengen, onder Christus.’

Het punt waarop het mis is in het Babel van Genesis 11 is de homogeniteit. Eenheid die de persoonlijke ontwikkeling en bloei in de weg staat. Wel 5x wordt in dit gedeelte de uitdrukking ‘heel de aarde’ gebruikt. Dat was Gods bedoeling, in Genesis 1 al verwoord: vervul de aarde. En zodra mensen zich over de aarde gaan verspreiden ontstaat een proces van onafhankelijke ontwikkeling dat verscheidenheid oplevert. De mens heeft zich in Afrika heel anders ontwikkeld dan in Europa. God is een God van verscheidenheid. Ieder mens mag zijn eigen weg vinden. En juist dat wordt altijd weer door (wereldlijke en geestelijke) leiders bestreden. Die zoeken beheersing, controle, en zo willen ze hun invloed veilig stellen. Daarmee heeft Abram gebroken, door op weg te gaan, achter de stem aan die hem riep om zich los te maken van het verleden en van zijn familie en op weg te gaan naar Gods toekomst, naar wat hem van godswege zou toekomen!

Genuanceerd over stad en cultuur

Ook het bouwen van een stad is niet per definitie verkeerd. In Deuteronomium 6:10 klinkt de belofte dat Israël in het beloofde land ‘grote en goede steden’ zullen bewonen en uit de instelling van de vrijsteden (Numeri 35, 9vv.) blijkt dat een stad ook als een veilige plek kon functioneren. Jesaja 1 klinkt de belofte dat Jeruzalem een ‘stad van gerechtigheid’ zal zijn en zo zou er meer te noemen zijn. Maar hier staat de cultuur in dienst van de macht. Alles en iedereen moet meebouwen aan deze stad, wat overigens klopt met de geschiedenis van de oude wereldrijken, denk ook aan de Israëlieten in Egypte.

Aanwijzingen voor de preek

Heimwee naar eenheid?

Zit er in het eerste vers iets van heimwee? Stel je voor, een wereld waarin iedereen elkaar begrijpt! En toch… Is het altijd een goed teken als we het roerend met elkaar eens zijn en elkaar in alles zeggen te begrijpen? Is er ook niet een verscheidenheid in het leven die we als rijkdom gekregen hebben en die met zich meebrengt dat het tijd kost elkaar te leren begrijpen en aanvaarden? Horen discussie en confrontatie ook niet bij het volle leven waarin mensen ontwikkelen tot dieper inzicht?

In vers 2 staat dat de mensen in oostelijke richting trokken en in de vlakte van Sinear een stad gingen bouwen. Het woord ‘trekken’ komt uit de tijd dat mensen in tenten woonden en dat reizen betekende dat je je tentpinnen moest uittrekken. Wat hier beschreven wordt is de overgang van het nomadenbestaan naar het leven in de stad. Zo lang de mens natuurstenen gebruikt is hij afhankelijk van wat hij aantreft en soms moeten dan stenen door de bouwlieden afgekeurd worden. Als je stenen gaat bakken van klei dan zijn alle stenen even groot en dus geschikt voorde bouw. Het maakt je minder afhankelijk, je kunt bouwen wat je wilt. En dat is precies wat men in Babel wil. Niet afhankelijk zijn, en daarom steden bouwen met torens, als bastion van zekerheid en veiligheid.

De mens: bijna goddelijk…

Wat is de mens tot veel in staat. Dat is prachtig. De mens als schepsel van God mag zijn gaven inzetten om de schepping te beheren. Maar het hoort bij de plek die wij mensen in deze wereld gekregen hebben dat wij niet alles onder controle hebben en dus afhankelijk zijn van God, van zegen, bewaring, leiding. Als we in vs. 4 lezen dat de mensen zich een naam wil maken en niet over de aarde verspreid wil worden, stuiten we op verzet tegen die afhankelijkheid, gebrek aan vertrouwen. De mens denkt wel boven zijn vergankelijkheid en sterfelijkheid uit te kunnen komen.

Ook het oordeel een zegen

Nu wordt er over dat oordeel van God hier in Genesis 11 heel bijzonder gesproken. In vs. 7 staat: Komt, laten wij neerdalen en laten Wij hun spraak verwarren. Deze bijzondere manier van spreken van God herinnert aan Genesis 1, aan de schepping van de mens. Juist op het moment dat het komt tot de schepping van de mens lezen we dat merkwaardige meervoud: Laten Wij mensen maken. Over dat meervoud is veel gespeculeerd: is dat God samen met de engelen? Is het een meervoud in God, al iets van de Drie-eenheid? Maar waar het om gaat is het onderstrepen van dit bijzondere moment in het hele scheppingsbericht: de mens. Hij is de kroon van de schepping, Gods evenbeeld, het mooiste wat er is in het heelal. Zelfs engelen staan in dienst van de mens!

Deze ongewone, intense, hartelijke manier van spreken over en door God in het meervoud komt op nog twee plaatsten voor, nl. als God de mens verdrijft uit het paradijs in Genesis 3, en hier in 11, als God de eenheid van Babel, de eenheid in dienst van de macht gaat verstoren. Daarmee worden deze woorden ‘verbonden’ aan dat geweldige moment van de schepping van de mens. Denk er goed om: dat God de mens gaat oordelen is niet omdat mensen toch maar waardeloos zijn, maar heeft juist te maken met de waarde van de mens, die boven alles uitgaat. De mens is en blijft Gods belangrijkste schepsel. Gods oordeel betekent dat het God niet onverschillig laat als de mens dwaalwegen kiest. Gods oordelen betekenen niet dat God op de voor hem ‘makkelijkste’ manier zich van ‘het probleem mens’ afmaakt, het betekent juist dat God trouw is aan wat hij schiep! De mens is te kostbaar om hem zijn eigen gang te laten gaan. Ook dit oordeel heeft met het kostbare van de mens te maken! En als je goed naar dit oordeel kijkt, hier in Genesis 11, zie je dat de mens door dit oordeel – wonder boven wonder – juist terecht komt op de plek waar God de mens had bedoeld: verspreid over de aarde. Dat had God ook gezegd in Genesis 2: vervul de aarde. Daar was het onderdeel van Gods zegen voor de mens. En hier gaat dat gebeuren, als gevolg van Gods oordeel over de mens.

Daarom wordt in de hoofdstukken Genesis 10 en 11 op twee heel verschillende manieren over ‘verspreiden’ gesproken. In Genesis 10 als een zegen en in Genesis 11 als een oordeel. Het is beide tegelijk. Gods oordeel is een andere manier waarop God zijn doel realiseert. God houdt niet op te zegenen als hij oordeelt.

Geen uniformiteit

Waarom wilde God dat de mens zich over de aarde zou verspreiden? Die eenheid hier in Genesis 11 lijkt erg mooi: heel de aarde één van spraak. Maar als je het goed bekijkt zie je dat deze eenheid een soort gedwongen uniformiteit is. Het is een eenheid in dienst van de grootsheid van Babel.

Als de mens zich gaat verspreiden komt er verscheidenheid. Eenheid is mooi, maar dan eenheid in verscheidenheid, variatie die verrijkend is, heel wat anders dan uniformiteit.

Verkijk je niet op grootsheid

Dit oude verhaal is eeuwen later opgeschreven, in de tijd van de ballingschap, toen de Israëlieten geen tempel meer hadden en velen in Babel zaten. En wat keken de Israëlieten hoog op tegen de babylonische cultuur. Hun tempel was verwoest en wat hadden die Babyloniërs een mooi tempels met indrukwekkende torens! In de cultuur van die dagen werd daar zo tegenaan gekeken dat als het goed met een volk ging je daarin iets zag van de macht van hun goden. En als het slecht met een volk ging moest dat wel betekenen dat ze waardeloze goden hadden. De ballingschap was het moeilijkste wat Israël ooit heeft meegemaakt. Hoe kon het gebeuren dat de Here God zijn eigen tempel had laten verwoesten, zijn eigen volk had laten vernederen en dat al Israëls vijanden, die afgoden dienen hebben overwonnen?Maar juist daarin ligt voor Israël een enorme les. Juist hierin moet Israël leren dat de God die zij belijden totaal anders is dan de andere goden.

Israël spreekt anders over God!

Terwijl de mensen in Babel een toren bouwen waarvan ze vinden dat hij bijna tot aan de hemel reikt, staat er dan dat de Heer, de God van Israël afdaalt om te kijken naar wat zij aan het doen zijn. Dat betekent twee dingen: Hij is veel groter dan zij denken en veel groter dan hun goden. Zijn grootheid gaat ver uit boven al wat wij meemaken. Hij is te groot om uit voorspoed te kunnen concluderen dat Hij met ons is en ons zegent en om uit tegenspoed de conclusie te trekken dat Hij ons vergeet, of niet bij machte is ons te helpen. Zijn ‘sterkste’ moment, het moment van zijn grootste zegen, was tegelijk het moment van de bitterste tegenspoed op aarde ooit: het kruis van Golgotha.

En tegelijk laat dat neerdalen iets zien van wat nu juist kenmerkend is voor God zoals Israël over Hem spreekt. Hij is een God van neerdalen. Hij wil niet verbonden worden aan steden en torens die steeds sterker en steeds hoger worden, aan macht die steeds groter wordt en mensen steeds banger maakt. Hij wil niet dat mensen op elkaar neerkijken, maar juist elkaar respecteren. Hij daalt af en zoekt mensen op in al hun kleinheid en verdriet en zorgen en noden. Nergens werd dat zo duidelijk als in Jezus Christus. In Hem is God neergedaald tot in de diepste diepte van de menselijke verlorenheid.

Troost voor Israël in ballingschap

Laat Israël niet denken dat de tegenspoed van de ballingschap betekent dat God niet met Israël is. Juist dat woord ‘verspreiden’ mag Israël tot nadenken stemmen. Zij zijn ook verstrooid, verspreid. Dat was ook een oordeel van God. Maar beginnen ze door te krijgen dat God ook met Israël juist zo zijn bedoelingen wil realiseren.

God had toch Abram en Israël uitgekozen om tot zegen voor de volkeren te zijn. Maar Israël wilde helemaal niet tot zegen voor anderen zijn, Israël wilde alleen maar zelf voordeel hebben van de zegen van God. En daarom bleven ze lekker op een kluitje zitten rond hun tempel in Jeruzalem. Precies zoals dat hier beschreven staat van de mensen van Babel. En toen kwam God voor zijn volk met gedeeltelijk hetzelfde oordeel: Hij verspreidde Israël over de aarde: de verstrooiing, de diaspora. Maar ook dat oordeel wilde bereiken dat Gods bedoeling met Israël toch waarheid werd: tot zegen te zijn voor alle mensen. Zo kwamen de Joden met hun Thora en hun synagogen over de hele wereld terecht als een verwijzing naar de allerhoogste God!

Hoe langer hoe meer bleek ook het oordeel van de ballingschap juist te maken te hebben met Gods trouw aan Israël. Ook dit oordeel was Gods manier om zijn doelstelling te bereiken.

Aanwijzingen voor de liturgie

Schriftlezingen

  • Genesis 11:1-9

  • Efeze 4:1-16

  • Marcus 10:42-45

  • Of Handelingen 2:5-11

Zingen

Over afhankelijkheid en vertrouwen: Psalm 138 en psalm 131. Over Gods beloftevolle trouw aan heel de schepping, ook in zijn gericht: Psalm 98. Uit NLB: 782 en 900 (Taizélied, ook wel in het Nederlands te zingen: Niets zal je deren, niets je benauwen. Als je God zoekt, zal niets je ontbreken. Niets zal je deren, niets je benauwen. God vervult alles). Opw. 268.

Gebruikte literatuur

  • Karel Deurloo, Genesis, Verklaring van een bijbelgedeelte, z.p., z.j.

  • H. Jagersma, Genesis, verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, z.p. z.j.

  • W. Brueggemann, Genesis, Interpretation, a Bible Commentary for Teaching and Preaching, z.p. z.j.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken