Menu

Premium

Preekschets Genesis 23:4

Genesis 23:4

Achtentwintigste zondag na Pinksteren

‘Geeft u mij hier een eigen graf,
dan kan ik mijn overleden vrouw uitdragen en begraven.’

Schriftlezingen: Genesis 23; Hebreeën 11:8-16

Het eigene van de zondag

In veel kerken zullen deze laatste zondag van het kerkelijk jaar de overledenen herdacht worden, ook al wijst het Dienstboek Allerheiligen als meest geschikte dag aan. Ook zijn er nog genoeg kerken waar er in de oudejaarsdienst een moment van gedenken is. Ik kwam zelf de perikoop tegen in een lectio continua van de Abrahamsgeschiedenis, op een ‘gewone’ zondag. Het onderwerp is dan iets minder beladen dan bij een herdenking van de gestorvenen op de laatste zondag van het kerkelijk jaar.

Uitleg

Toen Abraham geroepen werd, ontving hij volgens Genesis 12 van God twee beloften: de belofte van een zoon en de belofte van land. De zoon heeft hij inmiddels gekregen, maar de belofte van land staat eigenlijk nog steeds uit. Hij is nog steeds een vreemdeling in het land van de Hethieten. In Genesis 23 verwerft hij zich een eigen stukje land, een grot op de akker van Machpela.

Sara overlijdt in Kiijat-Arba, op zeer hoge leeftijd. Opvallend kort wordt er gesproken over het hele rouwritueel. Hoe Abraham het allemaal ‘ervaart’, om het met een term passend bij onze emotiecultuur te zeggen, daar wordt weinig van genoemd. Het hoort bij de rituele rouwplicht om de overledene te bewenen.

Abraham gaat eerst de tent van Sara binnen. Hij was er dus blijkbaar niet bij toen Sara stierf. Van Isaak horen we hier overigens helemaal niets. In Genesis 24:67 wordt vermeld hoe hij troost vindt bij Rebekka, na de dood van zijn moeder.

Na het overlijden en de eerste rouw moet er meteen veel gebeuren: er moet een graf komen! Abraham wil ‘zijn dode’ begraven. De NBV vertaalt: ‘zijn overleden vrouw’. Hier mist iets van de fijngevoeligheid van de uitdrukking. ‘Mijn dode’ bevat een dubbelheid: ze is dood, ze is er niet meer, het is een lijk. Hier zit een zekere hardheid in – zo hard is de dood, keihard. Maar er is ook de tederheid: het is wel ‘mijn’ dode. Ze hoort nog wel bij mij! Hieruit spreekt zorg, eerbied, liefde.

Voor ‘mijn dode’ moet goed gezorgd worden. Er moet een graf komen, en wel een eigen graf. Begraven is een belangrijke, piëteitsvolle zaak, een werk van barmhartigheid.

Als de aanleiding niet zo treurig was, zou je smakelijk kunnen lachen om de handelstechniek van de Hethieten en van Abraham zelf. Hij die met God wist te onderhandelen (Gen. 18:16-33) draait voor een paar Hethieten natuurlijk zijn hand niet om. Er wordt levendig onderhandeld in de stadspoort (vgl. Ruth 4).

Abraham stelt zich allernederigst op: hij is maar een vreemdeling (ger), die nergens recht op heeft, maar toch wil hij wel graag een grafkopen. De Hethieten gaan er fel tegenin: ze geven het meneer (een vorst door God begunstigd) liever gratis! Dat lijkt natuurlijk heel vriendelijk, maar Abraham trapt daar niet in. Hij moet een eigen stukje grond hebben, zodat niemand het van hem kan afpakken. Bovendien heeft hij ook al een grot in gedachten: de grot van Machpela (‘verdubbeling’, het is een dubbel graf). De grot is nu nog in bezit van Efron.

Na veel omwegen wordt de koop uiteindelijk gesloten in tegenwoordigheid van de getuigen die daar zitten in de stadspoort. Abraham betoont zich bij deze koop een ‘grand seigneur’ (Van Selms) die boter bij de vis levert. Hij dingt op de prijs verder niet af.

De verzen 17 en 18 geven als het ware een zakelijk verslag van deze hele transactie. Het is een juridisch correcte weergave van het geheel, als een notariële acte die aan het verhaal gehangen is. Voor de lezer is het duidelijk dat er geen twijfel meer mogelijk is. De akker van Machpela, inclusief de grot en alle bomen, is voortaan het bezit van Abraham.

Zo gaat hier nu de landbelofte in vervulling: aartsmoeder Sara wordt begraven in het beloofde land. Het graf is het eigendom van Abraham. Hier moet hij het mee doen. Hem was een land beloofd door God, een graf was het begin hiervan. De Hebreeënschrijver zegt terecht: ‘Wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan gezien’ (Hebr. 11:13). Het graf is de glimp van het beloofde land. Dat wat letterlijk het einde lijkt, blijkt het begin van iets heel nieuws. Door het graf heen wenkt het nieuwe leven. Pasen!

Aanwijzingen voor de prediking

Pastoraal zitten er heel wat haken en ogen aan deze tekst. De nadruk ligt op het belang van een eigen graf, een term die wij ook in onze begrafeniswereld kennen (een koopgraf tegenover een huurgraf). Daarmee komt het wel heel dichtbij, met alle mogelijke vragen die daarbij horen. En er zijn natuurlijk ook de mensen die gekozen hebben voor een crematie, soms ook een taboe.

Als deze zondag ook de overledenen van het afgelopen jaar herdacht worden, zullen veel kerkgangers moeten terugdenken aan het moment dat zij zelf aan een sterfbed zaten, of bezig waren met al die vreselijk praktische zaken die op de eerste dag van een overlijden geregeld moeten worden: de kist, de bloemen, de kaarten. Het is belangrijk dat de predikant hier aandacht voor heeft, en de toon zal dan ook pastoraal zijn. Al te veel ‘tranentrekkerij’ is mijns inziens te vermijden door aandacht te besteden aan het objectieve heil, dat hier, al is het maar een glimp, Abraham ten deel valt: Sara wordt begraven in het land der belofte! Het graf is niet het einde, maar het begin van het nieuwe leven van het volk Israël!

De preek kan wel beginnen bij het verdriet van Abraham, in alle terughoudendheid en zonder te psychologiseren. De predikant kan erop wijzen dat Genesis hier zelf uiterst terughoudend in is. Meer dan de formaliteiten wordt ons niet gemeld, en dat terwijl wij zo gewend zijn aan de open emoties en de dikke tranen van Goede Tijden, Slechte Tijden en Onderweg naar Morgen.

De tederheid spreekt wel door in de manier waarop Abraham over Sara spreekt: ‘mijn dode’. Hier zit iets van de mysterieuze dubbelheid in, die iedereen herkent die een geliefde door de dood moet missen. Er is de hardheid van de werkelijkheid: de geliefde is dood, ze is er niet meer. Je kunt nog wel tegen haar praten, maar ze hoort het niet meer. De doden zwijgen. Dat is het onherroepelijke. We proberen het te verzachten met bloemenkransen en brandende kaarsen, maar de geliefde is dood.

En toch, ook dat voelt iedereen die met de dood te maken kreeg, is de dode er ook nog wel. We spreken hopelijk toch niet van een ‘lijk’ of een ‘stoffelijk overschot’? De relatie is gebleven, het is ‘mijn’ dode. In dit kleine woordje ‘mijn’ gaat de liefde schuil van de ene mens voor de andere, de zorg en de eerbied.

Bij die zorg en eerbied hoort het begraven. De vrouw met wie Abraham zo lang heeft geleefd, de aartsmoeder van Israël, kan niet zomaar onder de eerste de beste boom begraven worden. Er moet een graf komen. Zorg, eerbied en liefde vormen de achtergrond van de zakelijke inzet van Abraham in zijn onderhandelingen met de Hethieten. Mij dunkt dat de humor van dit gesprek ook naar voren gebracht kan worden in de preek.

Waarom is het verwerven van het eigen graf zo belangrijk? Niet alleen uit respect voor de doden, maar vooral omdat hiermee Gods belofte in vervulling gaat. God had Abraham een zoon beloofd, die heeft hij gekregen. God had Abraham ook land beloofd, en dat verwerft hij nu. Hier stijgen we uit boven Abrahams persoonlijke verdriet. Nu komen we op het spoor van de heilsgeschiedenis.

Hier komt God zijn belofte na. Een kerkhof is het begin van het beloofde land. Een dodenakker met enkele bomen erop, maar het is wel van Abraham zelf. Het is maar een glimp van wat hem beloofd was, maar het verwees ook door naar een beter, hemels vaderland (Hebr. 11).

Ook wij moeten leven vanuit de belofte. Aan de rand van het graf lijkt de verwezenlijking van die belofte soms het verst weg. Toch is het juist daar dat het licht van Pasen doorbreekt: wij hebben een Heer die, net als wij, heeft geleefd, is gestorven en begraven. Maar Hij is opgestaan; alleen zo wordt het graf een begin van nieuw leven.

Liturgische aanwijzingen

Bij de gedachtenis van de overledenen dreigt vaak het gevaar dat het een uitvaartdienst zonder dode wordt. De rouwdienst hoeft niet overgedaan te worden. Juist omdat het overlijden al wat langer geleden is, mogen er ook andere geluiden klinken. Bovendien zijn er ook kerkgangers die niet speciaal voor de gedachtenis komen. De gedachtenis staat in het licht van het geloof in de opgestane Heer, en mag dan ook gekoppeld worden aan het lezen of zingen van de geloofsbelijdenis. Direct aansluitend volgt dan het noemen van de namen van de overledenen, met data en leeftijd. In mijn eigen gemeente zingen we daarbij altijd het prachtige Gezang 261.

Verder valt bij Genesis 23 te denken aan: Psalm 90; Gezang 217; 223; 294; 301:1, 2, 5; Tt 23.

Geraadpleegde literatuur

A. van Selms, Genesis II, (POT) Nijkerk 1967; Gordon Wenham, Genesis, Dallas 1994 (WBC); nog altijd boeiend bij deze thematiek: G.C. van Niftrik, Waar zijn onze doden?, Den Haag z.j.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken