Menu

Premium

Preekschets Genesis 25:30-31 – Kerk-en-schooldienst

Genesis 25:30-31

‘Gauw, geef me wat van dat rode dat je daar kookt, ik ben doodmoe,’ zei Esau tegen Jakob. (Daarom wordt hij ook wel Edom genoemd.)

‘Pas als jij me je eerstgeboorterecht verkoopt,’ antwoordde Jakob.

Schriftlezing: Genesis 25:19-34

Het eigene van een kerk-en-schooldienst

In een kerk-en-schooldienst zoals die in onze gemeente gehouden wordt, komt het eigene van onze gemeente samen met het eigene van de school. Alle vijf protestants-christelijke basisscholen in de wijk werken om beurten mee aan een kerk-en-schooldienst. Vanuit de kerk is de opzet om de kinderen van christelijke basisscholen vertrouwd te maken met de kerk. Als voorganger, leerkrachten en leerlingen samen een kerkdienst voorbereiden, verstevigt dat ook de onderlinge band.

Het is belangrijk jezelf te realiseren dat het merendeel van de kinderen niet gewend is naar een kerk te gaan. Cijfers wijzen uit dat nog geen tien procent van de kinderen naar de kerk gaat, terwijl zestig procent van alle kinderen naar het bijzonder onderwijs gaat (Schoemaker).

Dat betekent ook dat er nauwelijks tot geen overlap is van liederen die zowel bij de gemeente als de kinderen bekend zijn.

Het startpunt van een kerk-en-schooldienst wordt lang niet altijd genomen in een bijbeltekst. Soms dient een thema zich aan, waar vervolgens een bijbeltekst bij gezocht wordt. Dan is het zeer van belang dat je als voorganger ervoor waakt dat een bijbeltekst niet slechts gebruikt wordt als illustratie bij het thema en niet zelf tot spreken komt.

Uitleg

De verhalen over de aartsvaders, Abraham, Isaak en Jakob, vertellen over de wording van Israël te midden van de volken. In deze verhalen zijn er steeds contrastfiguren. Zo wordt Abraham getekend naast Lot, Isaak naast Ismaël en Jakob naast Esau. Lot, Ismaël en Esau representeren ‘de volken’.

Te midden van alle mensen en volken begint jhwh iets nieuws. Dat verhaal begint in Genesis 12 waar Abram op weg wordt geroepen en al het vertrouwde moet loslaten. Abram wordt geroepen en hij gaat. De wording van Israël te midden van de volken is een samenspel van roeping door God en van het antwoord daarop door de mens. Dat die roeping geen vanzelfsprekendheid is, en het antwoord daarop nog minder, wordt duidelijk in het verhaal over Jakob en Esau.

Centraal staat het eerstelingschap. In de geslachtsregisters van Israël worden de namen opgesomd van vaders, die zonen verwekken. Doorgaans zijn de namen van de zonen die genoemd worden de eerstgeborenen. De vaders verwekken na de eerstgeborenen doorgaans nog zonen (en dochters) en uiteindelijk wordt hun sterven vermeld. Voor de volken is dat ook een bekend gegeven. Zo zit het leven in elkaar: een mens wordt tot leven gewekt, verwekt zelf nieuw leven, leeft nog een tijd en sterft. Maar de vraag is of er meer is dan dat. Voor de volken is dat alles wat er is. Dat is het leven. Voor Israël betekent het de doorgaande trouw van God die zijn eerstgeboren volk tot leven wekt te midden van de andere volken. Hierbij is er een speciale plek voor de eerstgeborenen. De eerstgeboren zoon is speciaal aan God gewijd en staat onder Gods bijzondere zegen. Via hem loopt de lijn van Gods trouw door in het volgende geslacht. Het verhaal over Jakob en Esau gaat om de vraag wie onder deze bijzondere zegen van God gesteld zal worden.

Esau heeft geen bijzondere interesse om als eerstgeboren zoon te gelden. Voor Jakob is dat nu juist het belangrijkste. Hij wil niets liever dan de plek van Esau innemen. Daarin ligt de kern van de jaloezie van Jakob: hij wil datgene verkrijgen wat natuurlijk gesproken van Esau is. Hij wil onder de bijzondere zegen van God gesteld worden en juist dat lijkt menselijkerwijs gesproken aan hem voorbij te gaan. Daarom sluit hij een deal met zijn broer, die zijn plaats als eerstgeborene afstaat aan Jakob voor de meer tastbare dingen in het leven: eten en drinken.

Toen Rebekka zwanger was van Esau en Jakob en merkte dat de kinderen in haar binnenste al een strijd aangingen, raadpleegde ze jhwh. Die vertelde haar dat de oudste de jongste zou dienen. Ondanks deze uitspraak van jhwh menen Jakob en Rebekka dat het nodig is een handje te helpen om deze omkering van rollen te bewerken. Jakob bedriegt zijn vader Isaak wanneer hij, vermomd als Esau, de zegen van de eerstgeborene van zijn vader ontvangt op diens vermeende sterfbed. In het vervolg van de geschiedenis van Jakob zal blijken dat deze gestolen zegen hem geen zegen brengt. Pas in de confrontatie bij de Jabbok, waarin hij moet afrekenen met zijn verleden om zijn broer Esau opnieuw te kunnen ontmoeten, zal hij werkelijk een zegen ontvangen.

De haftara, de lezing uit de Nevi’im, die in de synagoge gelezen wordt bij dit gedeelte uit Genesis, is Maleachi 1:1-2:7. Hier zijn de woorden van jhwh over de twee volken in de schoot van Rebekka in de geschiedenis werkelijkheid geworden. Jakob en Esau zijn niet langer twee broers die in het eerste bijbelboek zo menselijk getekend worden. Zij zijn hier geworden tot twee verschillende werelden: de wereld van Israël, Gods volk, en de wereld van de afgodendienaars.

Aanwijzingen voor de prediking

Voor kinderen (en volwassenen) in deze tijd zal de strijd om het eerstgeboorterecht niet of moeilijk te begrijpen zijn. Het is geen thema dat op deze wijze speelt in het leven van vandaag. Waar raakt dit verhaal wel aan het leven van kinderen? In de thematiek van jaloezie. Die is van alle tijden. Kinderen (en volwassenen) weten uit eigen ervaring wat het is als je iets zou willen hebben dat van een ander is. Jaloezie kan ook betekenen dat je zou willen zijn als iemand anders, dat je bepaalde talenten zou willen hebben of dat je bij een bepaalde (vriendengroep zou willen horen. Als dat verlangen naar wat je niet hebt of niet bent zo sterk is dat dat aan je gaat knagen en invloed heeft op hoe je naar een ander kijkt of wat je doet, kun je dat jaloezie noemen. Zo wordt dit abstracte woord teruggebracht tot iets wat ook voor kinderen begrijpelijk is.

Voor de vertaalslag naar de leefwereld van kinderen kunnen kinderboeken behulpzaam zijn, zoals de serie boeken over het herkennen en bespreekbaar maken van emoties (Bloe). De uitgave in deze serie over jaloezie legt dit abstracte woord uit als een stemmetje dat in je hoofd zit en zegt: ‘Dat wil ik ook!’ In de dienst kun je vervolgens uitwerken hoe je met dat stemmetje kunt omgaan. Wat doet het met je? Moet je ernaar luisteren of kun je het soms ook proberen te laten voor wat het is, als het je niet verder helpt?

Een mogelijkheid om het bijbelverhaal tot zijn recht te laten komen én tegelijkertijd bij de leefwereld van de kinderen aan te sluiten, is als verteller in de huid van Jakob te kruipen en hem te laten vertellen over zijn jaloezie aan de hand van een stemmetje in zijn hoofd dat zegt: ‘Dat wil ik ook!’

Liturgische aanwijzingen

De thematiek van jaloezie kan in de dienst heel concreet uitgewerkt worden. Bij binnenkomst wordt bezoekers gevraagd op een briefje antwoord te geven op de vraag: ‘Op wie of wat ben ik weleens jaloers?’ Ter voorbereiding op de viering hebben de kinderen dit op school gedaan en nemen hun briefjes mee. Voor kinderen is het moeilijk een uur stil te zitten. Daarom kun je hen in beweging laten komen door iedereen uit te nodigen de briefjes in een mand te doen, voor in de kerk. De mand draagt de naam ‘Jaloerse stemmetjes’. Dit kan een opstapje voor het thema zijn. Door een groep kinderen kan vervolgens in een toneelstukje het thema verder worden neergezet, waarbij duidelijk wordt gemaakt dat mensen soms last hebben van een stemmetje in het hoofd dat zegt: ‘Dat wil ik ook!’.

In het verhaal van Jakob wordt gerefereerd aan de ingeleverde briefjes aan het begin van de dienst. Jakob is blijkbaar niet de enige die weleens jaloers is. Hiermee wordt de brug geslagen tussen het verhaal van Jakob en dat van de luisteraars. Tijdens zijn verhaal legt Jakob zijn eigen vormen van jaloezie, verbeeld in een bord ‘stemmetje’, bij die van de anderen en draagt dit de kerk uit als teken dat er niet meer naar geluisterd wordt.

In de viering worden naast een paar geschikte kerkliederen ook liederen gezongen over jaloezie (Bloe, deel 7: Jaloers, ‘Dat wil ik óók’ en ‘Stemmetje’). Voor kerk-en-schooldiensten kunnen liederen gekozen worden uit Zingend Geloven 7, bijvoorbeeld een morgenlied (23), kyrië (86) of gloria (87) of slotlied (89).

Geraadpleegde literatuur

K. Bouhuijs en K.A. Deurloo, Dichter bij Genesis, Baarn, 1985, zesde druk. Tenachon. De Thora, meegelezen met de leraren van Talmoed en Midrasj en met de grote Joodse verklaarders van de Middeleeuwen tot heden, deel 6, Hilversum, 1987; Tom Schoemaker (red.), Midden in de week… maar zondags niet. Over het levensbeschouwelijk begeleiden van kinderen in het primair onderwijs, Gorinchem, 2011; Marian van Gog, Jaloers. Bloe, serie over het herkennen van emoties, deel 7, Hoevelaken, 2002.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken