Menu

Premium

Preekschets Genesis 27:34

Genesis 27:34

Dertiende zondag na Pinksteren

Toen Esau dat van zijn vader hoorde,
slaakte hij een wilde, wanhopige kreet
en hij smeekte zijn vader:
‘Zegen mij, zegen ook mij, vader!’

Schriftlezing: Genesis 27:1-45

Het eigene van de zondag

Met deze tekst lopen we al vooruit op de tweede helft van september: niet alleen wordt dan de ikv-Pax Christi-vredesweek gehouden, maar het is dan ook Jom Kippoer in de synagoge. Het verhaal over de maskerade met de geitenbokjes wordt in de Midrasj Genesis Rabat in verband gebracht met het ritueel van de Grote Verzoendag in Leviticus 16 (Bron: De onvermoede Derde).

Déze zondag is voor de gemeente een ‘gewone’ dag. Het thema is ernstig, maar wellicht is er na de vakantie weer energie om na te denken over fundamentele vragen van het menselijk bestaan, in de actualiteit van gewelddadige conflicten.

Uitleg

De perikoop eindigt op een moment van groot lijden. Het gezin valt uiteen: Isaak is stervende; Rebekka zal alleen achterblijven; Esau moet vertrekken naar waar de karige zegen van zijn vader hem brengt; en Jakob, de gezegende, moet vluchten voor de haat van zijn broer. Kan er toch nog een vorm van betrouwbare betrokkenheid van de gezinsleden op elkaar ontstaan? Is er nog enige hoop voor hen dat zij in de toekomst vrij voor Gods aangezicht kunnen leven? Via ‘verbindend luisteren’ kan de lezer / pastor / predikant onderzoeken of er ‘hulpbronnen’ te vinden zijn die kunnen bijdragen aan passend herstel.

Er is sprake van twee bondgenootschappen in het gezin. Kan het zijn dat ieders handelen voortkomt uit zorg voor de ander? Voor wie hebben zij gedaan wat ze hebben gedaan, rond het doorgeven van de ouderlijke zegen aan de volgende generatie? Isaak, veronderstel ik, wilde zijn oudste zoon recht doen volgens de mores van de cultuur. (Merkte hij het bedrog niet?) Esau wilde zijn vader recht doen door de zegen van zijn vader aan de eerstgeborene te ontvangen. (Wist hij niet meer dat hij zijn recht ‘verkocht’ had?) Rebekka wilde recht doen aan Gods toezegging tijdens haar zwangerschap. (Kon zij Isaak daaraan niet herinneren?) Jakob wilde recht doen aan zijn moeder, haar helpen de toezegging te doen uitkomen. (Kon hij zijn positie, door God vanaf zijn geboorte bevestigd, ook met-accepteren?)

Alle leden lijden onder de ongewone situatie die van meet af aan dit gezin bepaald heeft. Misschien leed Rebekka wel het meest, door het dragen van de last van de goddelijke belofte, dat de laatste de eerste zou worden. Zij neemt hem met de consequentie daarvan (de vloek, Gen. 27:13) op zich. Maar Jakob moet leven met de last van de omdraaiing: zijn zegen (moet hij daar blij mee zijn?) gaat ten koste van zijn broer. Hij draagt het lijden van zijn broer voor altijd met zich mee, en is daarvoor verantwoordelijk gemaakt. Wat betekent dat voor de (relatie tussen de) beide broers?

mk/vr hielpen me deze tekst dieper te verstaan, hoewel het lastig blijft. Zij namen evenmin een positie ‘boven de partijen’ in, (het verhaal zelf kent ook geen alleswetende verteller), en zij ontdekten een vorm van ‘primitieve conflictbeheersing’.

In de tweeling (!) zagen zij het oerbeeld van (de natuurlijke) rivaliteit tussen mensen: Esau en Jakob begeren elkaars ‘zijn’. Een oorzaak voor het conflict tussen hen is er niet (God heeft de omdraaiing niet veroorzaakt maar bevestigd!? GAdV) en de hele familie is met elkaar verwikkeld in een vicieuze cirkel van (dreigend) geweld. Die chaos wordt echter afgewend via de list van ‘de maskerade met de twee bokjes’. Deze ‘bedekken’ als het ware wat de ouders doen: het ‘elimineren van één van de broers’. Aan de rivaliteit menen Rebekka en Isaak samen een einde te maken. Openlijk zou dat niet kunnen, het geweld tussen de broers (die hun eigen natuurlijke of verkregen recht zouden opeisen) zou onmiddellijk tot uitbarsting komen. Langs een omweg, door de natuurlijke positie van de zonen te veranderen, maken de ouders, ongezocht (?!) ruimte voor ethiek.

Jakob, degene die gezegend is, in wie de vader zijn vertrouwen heeft gesteld, voor wie toekomst is bereid, krijgt een positie die hij niet door de natuur noch door eigen keuze heeft verworven. Zijn positie is er niet een van ‘zijn’, maar van ‘anders-zijn-dan’ (Levinas). Met zijn persoon-zijn is zijn broeder-zijn (is: niet-dezelfde- zijn, niet-rivaal-zijn) gegeven, en daarmee zijn verantwoordelijkheid voor de ander. Hier begint Jakobs weg uit het conflict, hier begint zijn weg naar volwassenheid.

Aanwijzingen voor de prediking

Een preek vanuit de contextuele benadering wil, zo meen ik, de hoorders iets aanreiken wat bijdraagt aan hun actieve hoop op herstel of versteviging van onderlinge relaties, en aan ontmoetingen die een teken zijn van Gods Rijk dat hier en nu en komende is.

Formeel levert de exegese van het onderhavige verhaal op, dat uitstel of afzien van een oordeel over relationele situaties tot werkelijke ontmoetingen kan leiden. Het ogenblikkelijke moralisme of partijtrekken maakt plaats voor wat achter de schijnbare realiteit van de tekst en van familieverhoudingen aan de orde is. Die houding van veelgerichte partijdigheid (achter elk van de betrokkenen gaan staan) geeft ruimte aan iedereen, inclusief de lezer / hoorder van de tekst.

Inhoudelijk wil ik focussen op het vinden van een weg uit rivaliteit waarmee de hoorders al dan niet actief te maken hebben. Hoe kan er ook in hun levens ruimte komen tussen natuurlijke conflicten enerzijds en volwassen ontmoetingen en wederzijdse verantwoordelijkheid voor elkaar anderzijds. Want: zoals Esau en Jakob, zo is de mensenfamilie.

Rivaliteit, broedermoorden, volkerenmoorden zijn aan de orde van de dag, doordat mensen elkaars plaats, elkaars positie betwisten. Het zondebokmechanisme om geweld te keren ten koste van één (vaak zwakkere) partij doet zijn werk. Gelederen worden gesloten, nieuwe bondgenootschappen worden gevormd die anderen willen uitsluiten, de volgende confrontatie ligt al in het verschiet. Voorbeelden kunnen in de krant of in het pastoraat (familievetes!) gevonden worden.

Zij die niet (meer) gezegend zijn, slachtoffer werden van een vorm van fysiek of psychisch geweld, kunnen zich herkennen in de woede van Esau. Daarbij stilstaan en het recht daarop erkennen kunnen heilzaam zijn en de ogen van anderen voor het lijden van de Esaus van deze tijd openen.

Zij die gezegend zijn, voor wie toekomst mogelijk is gemaakt, kunnen zich mogelijk herkennen in Jakob. Weten zij, dat ze te maken hebben / krijgen met mensen die hun hun recht op zegen betwisten? Hoe reageren de Jakobs?

Wat helpt om in de ander geen rivaal meer te zien maar iemand die snakt naar en recht heeft op een eigen zegen, een eigen toekomst? Zowel erkenning krijgen voor toebedeeld onrecht als besef ontwikkelen voor (door God?) geschonken zegeningen zijn een stap op weg naar verzoening met de a/Ander. Dat kan een heel ongelijktijdig proces van beide partijen zijn. Het daarin toch actief-geduldig uithouden is voor allen lastig en vaak levenslang een opgave. Maar voor wie de vicieuze cirkel van geweld wil helpen doorbreken is er geen andere mogelijkheid.

Liturgische aanwijzingen

Misschien maakt het de thematiek te gecompliceerd, maar als nieuwtestamentische lezing kan gekozen worden voor Lucas 15 over een vader met twee zonen. Vooral de verzen 25-32 waarin de oudste zoon rivaliseert met de jongste maar de vader elk kind op eigen wijze waardeert (differentiatie) kan extra licht werpen op het voorkomen of doorbreken van geweld. Liederen: Eva’s lied 4 over Rebekka; Tt 205, vanuit de positie van Esau; LB 211, vanuit de positie van Jakob.

Geraadpleegde literatuur

Hanneke Meulink-Korf, Aat van Rhijn, De onvermoede Derde. Inleiding in het contextueel pastoraat, Meinema Zoetermeer, 2002.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken