Menu

Premium

Preekschets Genesis 6:4b

Genesis 6:4b

Dat zijn de befaamde helden uit het verre verleden.

Schriftlezing: Genesis 6:1-4

Het eigene van de zondag

Nu The Hobbit in filmversie uitkomt, zullen er ongetwijfeld ook weer de nodige huiskamerfilmsessies rondom de boeken van J.R.R. Tolkien worden gehouden. In de zomer kan er ruimte zijn om zo’n sessie als kerk op te zetten, bijvoorbeeld als afsluitende activiteit met catechisanten, of als weekendvullend programma met een afsluitende kerkdienst. Tolkien interpreteerde zijn werk zelf uitdrukkelijk als impliciet christelijk. De vraag mag dus worden gesteld: hoe vinden we de Hobbits terug in de Bijbel?

Uitleg

De perikoop Genesis 6:1-4 is berucht: niet alleen om zijn exegetische problemen, maar ook om de vraag naar de samenhang met het geheel van de eerste hoofdstukken van Genesis. Wie worden er precies bedoeld met de ‘befaamde helden’ oftewel de ‘giganten’, wie of wat zijn ‘de zonen van de goden’? De discussie daarover is al zo oud als de Bijbel zelf en zowel in Joodse als in christelijke tradities worden zeer uiteenlopende antwoorden gegeven. ‘De zonen van de goden’ zijn als goddelijke, maar ook als menselijke figuren geïnterpreteerd, en allebei zijn ze zowel op een positieve als op een negatieve manier geduid. In de modernere exegese komt daar nog een dilemma bij: bedoelt de schrijver hier iets mee te delen dat volgens hem echt gebeurd is of verwerkt hij (relativerend of zelfs spottend) de mythologieën van omringende volkeren, en wijst hij deze zogenaamde godenzonen en hun nakomelingen, in wie hij zelf niet echt gelooft, hun plaats?

In het algemeen lijkt belangrijk dat het geheel van Genesis 3, 4 en 6 geen normale geschiedschrijving en ook geen schets van een ontwikkeling of progressie is, maar eerder een verhaal van menselijke degeneratie met de zondvloed als voorlopig dieptepunt. Nadat in Genesis 1 en 2 is verteld waar de wereld en de mens vandaan komen, wordt daarna gepresenteerd hoe de dood in het algemeen en moord in het bijzonder zijn ontstaan, en wat daarvan de gevolgen zijn. In deze lijn lijkt Genesis 6:1-4 aan te geven hoe mythische grootsheid en andere krachtpatserij in de wereld zijn gekomen. De nbv kiest terecht voor het aanwijzende ‘dat’ en niet voor ‘dit’: het gaat er niet om dat ‘de helden’ zo nodig een plekje op het bijbels toneel moeten hebben (‘Kijk eens, dit zijn nu de helden!’), maar dat de helden die nu eenmaal de aarde bevolken (en volgens vele verhalen in het verleden nog sterker hebben bevolkt dan tegenwoordig) theologisch worden geduid (‘Dat zijn de helden: producten van een ongewenste verbintenis’). De nbv heeft ‘befaamde’ voor het oude ‘mannen van naam’. In het Hebreeuws staat er een bepalend lidwoord voor sjem, waarschijnlijk ironisch, want deze grootheden blijven in Genesis naamloos. Heldendom brengt niet dichter bij de Naam.

Aanwijzingen voor de prediking

De kerk heeft niet alleen de opgave de Schrift te lezen en te interpreteren; hetzelfde dient zij ook te doen met de wereld en haar grote en kleine verhalen. J.R.R. Tolkien, een overtuigd rooms-katholiek christen, zag in de mythen van verschillende heidense volkeren een voorafschaduwing van het evangelie. Zoals in sommige mythen het goede uiteindelijk het kwaad overwint, zo gebeurt dat ook in de geschiedenis van Jezus’ leven en sterven. Het verschil ligt niet in de inhoud, aldus Tolkien, maar in het feit dat de geschiedenis van Jezus Christus werkelijk heeft plaatsgevonden, terwijl de heidense mythen niet meer doen dan het verlangen uiten naar een dergelijke gebeurtenis.

Het is niet zo moeilijk in de verhalen over Hobbits en andere figuren die Tolkiens wereld bevolken parallellen met bijbelse, christelijke figuren en begrippen te vinden. De Hobbit zelf alleen al lijkt te wijzen naar de macht van het kleine, zwakheid die kracht blijkt te zijn, dwaasheid die in werkelijkheid wijsheid is. In The Hobbit wordt Bilbo door zijn opdrachtgevers nauwelijks serieus genomen, zelfs niet als hij het gezelschap enkele keren uit benarde situaties redt. Bovendien kiest hij, als hij de onschatbare Arkenstone opgeeft, zoals Jezus in de gelijkenis aanduidt, de weg naar het koninkrijk. Zijn neef Frodo en diens reisgenoot Sam offeren zelfs hun leven voor hun vrienden en voor de hele wereld. Galadriel herinnert aan Maria, de Elven aan engelen. Hoop en barmhartigheid zijn ook bij Tolkien kardinale deugden. Een heuse Michael neemt het op tegen de draak (een eenmalige en definitieve overwinning). En wat te denken van Beorn, die in zijn houten huis, een schuilplaats in de wildernis, de dwergen twee aan twee opneemt?

Het bijzondere van het werk van Tolkien is dat het als fictie pretendeert de voorgeschiedenis van onze huidige wereld te beschrijven. Daarbij veronderstelt het duidelijk een soort zondeval: ooit was de aarde goed, maar door begeerte en afgunst is de ellende in de wereld gekomen. Het goede dat er nog is, wordt altijd geschetst als een schamel restant van het goede dat er ooit is geweest. Dat geldt, binnen de fictie, ook voor het goede van onze tijd. Tolkien heeft in The Silmarillion ook een mythe van schepping en zondeval geschreven als voorgeschiedenis van The Hobbit. Deze gegevens zijn met enige fantasie gemakkelijk in te passen in de verhalen in de eerste hoofdstukken van Genesis. Er zijn mensen die werkelijk geloven dat Tolkien een openbaring heeft gehad en dat alle verhalen in zijn boeken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden in de historische schemer van de dagen tussen Adam en Noach. De geweldigen uit de voortijd heten dan Aragorn en Théoden.

Maar kan men ook een lijn trekken van Middle-earth naar Abraham en Mozes? Daar zijn vragen bij te stellen. Het goede dat daar begint, heeft te maken met aandacht voor het onaanzienlijke en het verdrukte, met gehoorzaamheid en vertrouwen. Deze begrippen zijn geen restanten van het goede dat ooit met de schepping is begonnen; zij vormen een geheel nieuw beginsel dat zal culmineren in Jezus. Het goede bij Tolkien schuilt nog altijd in bovenmenselijke kracht: de helden kunnen nachten zonder slaap, rennen drie dagen bijna onafgebroken door kniehoog gras, hebben telepathische vermogens en bereiken hoge leeftijden – resten van de oorspronkelijke goedheid van de mens die uiteindelijk de overwinning op het kwade mogelijk maken.

Tolkien lezen of bekijken dwingt tot nadenken: waarvan verwachten wij onze verlossing? Middle-earth confronteert ons met een soort ‘nobel heidendom’ dat blijkbaar veel mensen aanspreekt: menselijke kracht, menselijke trouw zijn uiteindelijk sterker dan bruut geweld. Tenzij men Tolkien zeer kritisch interpreteert en opmerkt dat in de saga die hij geschapen heeft de menselijke goedheid uiteindelijk toch nog tekortschiet om de strijd te winnen: het is toeval of wellicht voorzienigheid dat het onooglijke wezentje Gollum (ook van oorsprong goed, maar bijna ‘tot zonde gemaakt’) de edele Frodo verminkt (besnijdt?) en definitief van zijn trots berooft, zelf ten onder gaat in een hel van vuur en zo een nieuw tijdperk laat beginnen.

Liturgische aanwijzingen

Het is lastig voor een kerkdienst met dit thema passende liederen te vinden. Veel zal hier ook afhangen van persoonlijke smaak. Psalm 82 sluit goed aan op de perikoop uit Genesis. Gezang 325 brengt mooi onder woorden hoezeer Gods koninkrijk verschilt van alle menselijke rijken. Ook Psalm 121 is een mogelijkheid. Als nieuwtestamentische lezing kan gekozen worden voor Romeinen 4:1-12.

Geraadpleegde literatuur

A. van Selms, Genesis, deel I (pot), Nijkerk, 1984, 4e druk, 101-104; Claus Westermann, Genesis 1-11(bk), Neukirchen-Vluyn, 1974, 491-517; Deborah Webster Rogers en Ivor A. Rogers, J.R.R. Tolkien, Boston, 1980; Joseph Pearce, Tolkien: Man and Myth. A Literary Biography, Londen, 1998.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken