Menu

None

Preekschets Gezang 126 – Advent

Inventio
Ons kerkblad kent een rubriek waarin ik wat schrijf over de komende kerkdiensten. Tijdens het schrijven ben ik wat aan het bladeren in een boekje van ds. Thijs over de adventsperiode en kom daarin de meditatie ‘vol verwachting’ tegen. Dat begint met twee echte ‘decemberliederen’: ‘vol verwachting klopt ons hart’ en ‘verwacht de komst des Heren.’ Dat doet bij mij de gedachte ontstaan om in de komende adventsperiode een liedpreek te houden over Gezang 126.
Voor de gemeente is zo’n type preek niet nieuw. Eerder hield ik al zulke preken over o.a. Gezang 130 (het indrukwekkende adventslied van Jochen Klepper, waarbij in de preek ook aandacht was voor de aangrijpende biografie van deze dichter), Gezang 250 (een diepzinnig pinksterlied over de Geest) en Gezang 447 (een prachtig, maar ook onthutsend lied van William Cowper over Gods voorzienigheid; ook hier bleef de biografie van de dichter niet ongemoeid). Deze preken riepen de nodige positieve reacties op: ‘echt iets anders, dominee’; ‘mooi om zo de liederen beter te begrijpen’; ‘je gaat ze zo wel anders zingen.’

Een liedpreek?
Het verschijnsel liedpreek is bij mijn weten de laatste jaren aan een flinke opmars bezig in de preekpraktijk in onze kerken. Dat is niet altijd zo geweest. Sterker nog: binnen de calvinistische traditie was het tijden onbekend. Dat geldt niet voor de Lutherse traditie. Al in de 16e eeuw houdt ene Cyriakus Spangenberg 87 preken over verschillende liederen van Luther (zie voor een boeiend historisch exposé het artikel van H. Mudde). Tot op de dag van vandaag is in de Duitse Evangelische Kirche deze traditie springlevend. Even ‘googelen’ op ‘Liedpredigt‘ levert vele hits op: talloze liedpreken zijn er te vinden, waaronder werkelijke juweeltjes.

Waarom zou je een liedpreek houden? Hoort een preek niet per definitie op een Bijbelgedeelte geënt te zijn? Daar is veel voor te zeggen. In mijn eigen preekpraktijk hebben deze preken ook de overhand. Het is en blijft mijn roeping om de Schrift uit te leggen en samen met de gemeente daar doorheen te graven. Er zijn genoeg oude en nieuwe schatten te ontdekken. Tegelijk kennen we ook de themaprediking, waarin niet één bijbelgedeelte centraal staat, maar een bepaald thema meer bijbels-theologisch uitgewerkt wordt. En laten we de catechismusprediking niet vergeten, die in feite ook een vorm van themaprediking is. Het ‘tekstgedeelte’ is geen bijbeltekst, maar een belijdenisgeschrift. Al deze verschillende preekvormen zijn geënt op de bijbelse verkondiging.
Een liedpreek zal mijns inziens hetzelfde kenmerk moeten dragen. Dat kan ook, omdat goede kerkliederen bijbels gedrenkt en een ‘gezongen verkondiging’ (A. Noordegraaf) zijn. ‘De belangrijkste reden waarom vele (let wel: vele, niet alle) kerkliederen zich goed lenen voor een preek of een meditatie erover is het vaak zeer hoge Woord-gehalte ervan… De gezangen van het Liedboek voor de Kerken zijn vrijwel allemaal strofe voor strofe en vaak regelrecht geënt op de Schrift.’ (H. Mudde).
Bovendien hebben liederen ook een catechetische waarde: het zijn dragers van grondgedachten van het geloof. In het lied ontmoeten lijnen uit Bijbel en catechismus elkaar. Daarom kan er ook goed uit gepreekt worden.
Daar komt bij dat een lied doorgaans langer meegaat dan wat gesproken of gezegd wordt. Liederen kunnen ook diepe lagen van het bewustzijn bereiken, meermaals dieper dan rationele begrippen. In die zin is een liedpreek ook een pastoraal-psychologische uitdaging.
Mocht er gepreekt worden in een gemeente waar de liederen in de zondagse eredienst vooral gevormd worden door het Psalter, dan zijn er vast nog andere mogelijkheden waar een liedmeditatie gehouden kan worden. Ik denk bijvoorbeeld aan een gemeenteavond, een kerkenraadsvergadering, een ouderenmiddag of een doordeweekse advent- of kerstviering.

Tekst

Gezang 126
1.Verwacht de komst des Heren,
o mens, bereid u voor:
reeds breekt in deze wereld
het licht des hemels door.
Nu komt de Vorst op aard,
die God zijn volk zou geven;
ons heil, ons eigen leven
vraagt toegang tot ons hart.

2. Bereid dan voor zijn voeten
de weg die Hij zal gaan;
wilt gij uw Heer ontmoeten,
zo maak voor Hem ruim baan.
Hij komt, bekeer u nu,
verhoog de dalen, effen
de hoogten die zich heffen
tussen uw Heer en u.

3. Een hart dat wacht in ootmoed
is lieflijk voor de Heer,
maar op een hart vol hoogmoed
ziet Hij in gramschap neer.
Wie vraagt naar zijn gebod
en bidden blijft en waken,
in hem wil woning maken
het heil, de Zoon van God.

Uitleg
Dit lied is een boetelied, één van de weinige uit de afdeling ‘adventsliederen’ uit het Liedboek. Advent is van oudsher in de kerk, naast de lijdenstijd, een vastenperiode. Het is een tijd van inkeer, verootmoediging, stilte en concentratie. Dit lied kan ons helpen zo’n oude traditie weer levend te maken en toe te snijden op ons eigen leven in de 21e eeuw: advent is ook een ernstige zaak! In die zin is het veelbetekenend dat de oorspronkelijke Duitse versie van Thilo begint met ‘Mit Ernst, o Menschenkinder…’
De melodie van dit lied past hier goed bij: ‘ze is geconcipieerd vanuit de toon van stilte en bezinning… Men zinge dan ook vooral niet gejaagd.’ (Willem Vogel in Compendium bij het Liedboek)
De vertaling van Ad den Besten is niet minder ernstig dan het Duitse origineel, maar zet wel anders in: ‘Verwacht de komst des Heren.’ ‘Verwachten’ is een echt adventswoord en tegelijk een Bijbels grondwoord. Essentieel voor geloof is de gave om te kunnen wachten. Geloof beschikt over een lange adem. (Ver)wachten is een kunst die de Bijbel gelovigen wil bijbrengen.

Deze verwachting is in de Bijbel een geríchte verwachting: op Gods belofte, op Zijn redding, op de Messias. In het Nieuwe Testament is het vooral wachten op Christus’ toekomst. Petrus tekent in 2 Petrus 3 de levensstijl van gelovigen als een leven in blijde verwachting. Tegenover de spotters die menen dat er in de wereld nooit iets wezenlijks zal veranderen (vers 4), tekent Petrus de stijl van verwachtende christenen die zich richten op de wereld die God heeft beloofd. Deze dag verwachten ze. Dit verwachtend uitzien kenmerkt zich door een leven in heilige wandel en godvrezendheid (vers 11). Gelovig verwachten is dus geen passief afwachten wat er komt, maar een gespannen uitzien, een bidden om de komst van Christus en van de nieuwe wereld en zich daar alvast op instellen.

Gezang 126 is een gezongen aansporing om je op die komst te richten. Het mooie is dat het lied ook die dubbelheid van advent kent: het verwachten van Christus’ eerste komst op aarde, maar ook zijn tweede komst in heerlijkheid. Aan de ene kant wordt dit universeel verwoord: ‘reeds breekt in deze wereld het licht des hemels door’ en ‘nu komt de Vorst op aard, die God zijn volk zou geven’ (1e couplet). Dit universele karakter vinden we ook indirect in het tweede couplet terug, waarin referenties te vinden zijn met Jesaja 40 (het visioen van deutero-Jesaja over de terugkeer van God naar zijn volk in de ballingschap, dat ook heel de schepping raakt). Aan de andere kant kent het lied een duidelijke persoonlijke spits: ‘o mens, bereid u voor’; de komende Heer vraagt ‘toegang tot ons hart’ (1e couplet). Het 2e couplet heeft het ook over het wegnemen van de barrières ‘tussen uw Heer en u.’ Dit gezang is ook een echt piëtistisch lied. Dat wordt helemaal duidelijk in het vierde couplet dat de oorspronkelijke Duitse versie kent. Ad den Besten heeft dat ook vertaald:

O Jezus, maak mij arme
in deze heil’ge tijd
uit goedheid en erbarmen
zelf voor uw heil bereid.
Laat dit bestaan uw stal,
dit hart uw kribbe wezen,
opdat nu en nadezen
ik U lofzingen zal.

Dit couplet heeft het Liedboek niet gehaald. De interkerkelijke Gezangencommissie besloot dit te laten vallen, beducht als men blijkbaar was, dat deze metafoor van het bestaan als stal en het hart als kribbe van Jezus’ geboorte teveel aandacht zou opeisen. Destijds (in de jaren ‘70 van de vorige eeuw) was er in bepaalde delen van onze kerk niet veel liefde voor het piëtistisch gedachtegoed, zacht gezegd. Vandaag de dag, met alle aandacht voor spiritualiteit, zou een nieuwe en brede waardering hiervoor geen kwaad kunnen. Integendeel. Mits in het geval van deze liedpreek de inwoning van Christus niet te zoet wordt ingevuld. In die zin bieden het tweede en derde couplet genoeg richting. Het gaat immers om ‘bekering, om het ruimen van barrières, om ootmoed versus hoogmoed, om vragen naar Gods gebod, om blijven bidden en waken.’ Als God komt, als Christus in ons ‘woning wil maken’ (3e couplet), vraagt dat om overgave, om de regie uit handen te geven, om gehoorzaamheid, nederigheid en verwachting naar wat Hij gaat doen, in ons leven, in deze wereld.

Opzet
a) ‘Het huis van het geloof heeft ook een wachtkamer.’ (dr. H.R. v.d. Kamp)
Wachten valt voor veel mensen vandaag niet mee. In een wachtkamer niet. Sowieso niet. Onze cultuur is kortademig (de zgn. ‘instant-cultuur’). Toch kun je wel leren wachten. Het is een gelovige gunst en kunst. Wachten is dan ook vérwachten. Het richt zich op God en zijn komen. Gezang 126, een adventslied wil ons daarin helpen: ‘verwacht de komst des Heren.’

b) Op dialogische wijze zou je ruimte kunnen bieden aan een tegenwerping als ‘nou, we hebben dat lied net gezongen, maar daar word ik niet vrolijk van, wat een slepende, trieste melodie.’ Dat is niet voor niets. De oorspronkelijke Duitse versie van dit lied begint namelijk met ‘mit Ernst o Menschenkinder.’ Advent is een ernstige zaak. Net als de lijdenstijd kent het de kerkelijke kleur paars. Advent is van oudsher ook een vastentijd. Dat vraagt om verootmoediging, inkeer en concentratie. Ook dit staat haaks op onze cultuur. De tijd voor kerst is daarin juist drukte, stress en consumentisme.
Het lied wil ons brengen bij de kern van advent en kerst: dat God zelf komt, in Christus en geeft wat wij nodig hebben: heil en leven (1e couplet). Hij vraagt toegang tot ons hart.

c) Hoe schenk je die toegang? Hoe maak je voor Hem ruim baan? Taal en beelden uit Jesaja 40 worden in het 2e couplet gebruikt. Barrières moeten worden opgeruimd. Opvallend is dat het zo heel persoonlijk wordt benoemd in dit lied. Het lijkt mij goed om deze persoonlijke stijl ook in de preek te gebruiken – waarbij je als prediker zelf helemaal meedoet – en mensen aanspoort hun eigen levensweg te bezien. Hoe loopt de toegang tot mijn hart: moet er geëffend worden en barricades opgeruimd? Wat staat er tussen mij en God in? Inkeer en verootmoediging zijn pijnlijk, maar ook helend!

d) Het derde couplet noemt dat in ootmoed wachten, dit in tegenstelling tot een hart vol hoogmoed. In ootmoed wachten is ontvankelijkheid, zijn lege handen, is het verwachten van Christus en Zijn genade. Maar het is geen passiviteit. Verwachten is namelijk vragen naar Zijn gebod, blijven bidden en waken. Vanuit 2 Petrus 3 kan dit verder ingevuld worden met een levensstijl van heilige wandel en godsvrucht die hiermee congrueert. (vers 11). Zo mogen we ‘vol verwachting ons spoeden naar de komst van God.’ Dit is allesbehalve passsief en lijdelijk! Zo maakt het heil woning in ons leven. Evt. kan hier ook nog aandacht gegeven worden aan de ‘vierde wijze’ (het oorspronkelijk vierde couplet over de stal in ons bestaan en de kribbe in ons hart). Zo komt ons levenshuis op orde, wordt Christus er de hoofdbewoner van alle kamers, inclusief de wachtkamer.

e) Ja, want die blijft wel! Er valt namelijk meer te verwachten dan alleen Christus die mijn levenshuis wil bewonen. Daar gaat het lied voornamelijk over. Dat is verklaarbaar vanuit de piëtistische achtergrond en heeft ook zijn goed recht. Maar (tegenstem!): er is meer, waar het lied ook enkele woorden aan geeft: het gaat om ‘deze wereld’ en de komst van ‘de Vorst op aard’. Het licht van de hemel mag op deze wereld wel doorgebroken zijn, maar er is nog zoveel duisternis. Die spotters uit 2 Petrus 3 hebben echt wel een punt! De nieuwe aarde waar gerechtigheid woont, is er niet. Maar we blijven die verwachten. Het gaat om het volle en universele heil, waar de Psalmen en de Profeten over spreken. Ook dat is advent.
Advent is leren (ver)wachten. Kinderen tellen af, bijvoorbeeld op weg naar het heerlijke avondje of bij het verstoppertje spelen. Jan Wit past dit op speelse en ontroerende wijze toe op God zelf:

Dit is de tijd. God zelf staat zonder
zich te verroeren andersom.
Dit is de tijd. Er gebeurt geen wonder,
maar Hij telt langzaam van een tot honderd,
tot honderdtien… en dan: ‘Ik kom.’

Liturgische aanwijzingen
Schriftlezingen: Jesaja 40:1-8 en 2 Petrus 3:9-13
Zingen: natuurlijk Gezang 126. Verder Psalm 25, 42, 98, 130 en Gezang 66, Gezang 127, 199, 281
Er zijn verschillende manieren om het lied en de liedpreek te combineren:
– eerst het lied en daarna de liedpreek
– lied, liedpreek en opnieuw het lied. Het zal de tweede keer anders gezongen worden!
– couplet lied, stuk preek, volgend couplet lied, stuk preek, enz. In het geval van Gezang 126 zou dit wel eens te versnipperend kunnen werken. In het geval van een liedpreek over gezang 133 is dit wel te prefereren!

Geraadpleegde literatuur
– Compendium bij de gezangen van het Liedboek voor de Kerken
– H. Mudde, Preken uit ‘de kleine Bijbel’, in: Postille 54
– A. Noordegraaf, Het kerklied als vertolking van het Evangelie 1-5, te vinden op het archief van www.wapenveld.nl (feb. tot en met oktober 2000)
– Jan Smelik, Gods lof op de lippen, aspecten van liturgie en kerkmuziek
– H.R. v.d. Kamp over lemma ‘wachten, verwachten’, in: Woordenboek voor Bijbellezers
– Wolfgang Vögele, Liedpredigt über das Lied “Mit Ernst, o Menschenkinder” (EG 10), te vinden op www.online-predigten.de
– W.A. Beuken, Jesaja deel IIa, in: De prediking van het Oude Testament
– P.H. van Houwelingen, 2 Petrus en Judas,Testament in tweevoud, in: Commentaar op het Nieuwe Testament

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken