Menu

Premium

Preekschets Handelingen 11:18b

Handelingen 11:18b

‘Dan geeft God dus ook de heidenen de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen.’

Schriftlezing: Handelingen 11:1-18

Het eigene van de zondag

Deze en de volgende zondag lezen wij uit Handelingen. Vanaf hoofdstuk 10 komt de volkenwereld als adres van het evangelie in beeld. Eerst via Petrus; later (vanaf 11:19) via Paulus. Wij volgen beide apostelen. Vandaag Petrus.

Uitleg

Hoofdstuk 10 vertelt hoe de Romeinse legerofficier Cornelius in Caesarea – op een wenk van Hogerhand – ertoe komt de hem onbekende (Simon) Petrus uit Joppe uit te nodigen, zodat hij kan horen ‘alles wat u door de Heer is opgedragen’ (vs. 33).

Petrus zou op zichzelf die uitnodiging zeker hebben afgeslagen. Wetsbepalingen, onder andere spijswetten met hun onderscheid tussen ‘reine’ en ‘onreine’ dieren (vgl. Lev. 11), sluiten vanouds de omgang – en zeker de tafelgemeenschap – van een Jood (zoals Petrus, ook als apostel van Jezus) met niet-Joden uit (zie vs. 28). Maar nu ziet hij, in extase (vs. 10), in een visioen (driemaal, vs. 16; is er een verband met zijn verloochening?) een kleed met daarop alle soorten landdieren en vogels, en hij hoort de oproep om ongedifferentieerd te ‘slachten’ en te ‘eten’. Ook in zijn extase deinst Petrus daarvoor terug: ‘Nee, Heer!’ Zelfs een hemelse oproep kan de (van God gegeven!) spijswetten niet buiten werking stellen. Waarop hij hoort: ‘Wat God rein heeft verklaard (ekatherisen, letterlijk: “heeft gereinigd”) zul jij niet als verwerpelijk (zo nbv, te geringschattend; koinos is “profaan”) beschouwen’ (vs. 15). Als Cornelius’ afgezanten zich dan melden, heeft hij (na een extra aanwijzing van de Geest, vs. 19v) uit het visioen zijn conclusies getrokken: hij gaat mee. De scheidslijn tussen rein en onrein (onheilig) is blijkbaar vervallen, in dierenwereld én mensenwereld.

Stap voor stap wordt het Petrus helder. Bij Cornelius verklaart hij: ‘God heeft me duidelijk gemaakt dat ik geen enkel mens als koinos of onrein mag beschouwen’ (vs. 28). Later: ‘Nu begrijp ik pas goed dat God geen onderscheid maakt’ (vs. 34: ‘God is niet prosoopolèmptès, d.i.: ‘het aangezicht aannemend’; nb: ‘vooringenomen’; New English Bible: ‘God has no favourites’).

Petrus ontkent Israëls voorrang niet: het is tot de Israëlieten dat God ‘het woord heeft gezonden’ (zo letterlijk). Toch: dat woord (van vrede door Jezus Christus) geldt allen: hij ‘is aller Heer’ (vs. 36). Ook verderop worden Israëls voorrang en het universele aspect benadrukt. Petrus verkondigt Jezus (‘gezalfd met de heilige Geest’), genezend rondgaand ‘in het land van de Joden en in Jeruzalem’ (vs. 39), zijn kruisiging en opstanding (vs. 40), zijn verschijningen en zijn opdracht (aan ‘ons’) om aan ‘het volk’ (Israël) zijn (universeel) rechterschap van Godswege ‘over levenden en doden’ aan te kondigen. ‘Van hem’ (en dus van zijn universeel rechterschap) ‘getuigen alle profeten’ (van Israël!). ‘Vergeving van zonden’ is er voor ‘ieder die in hem gelooft’ (binnen en buiten Israël; vs. 43). Opvallend: ‘dadelijk na het rechter-zijn van Jezus wordt de vergeving genoemd’ (Lindijer); aanduiding van de aard van Jezus’ rechterschap.

Petrus’ woorden worden bekrachtigd door een nieuw pinkstergebeuren, ‘das Pfingsten der Heiden’ (Schneider): ‘de heilige Geest’ (dezelfde met wie Jezus bij zijn doop was gezalfd, vs. 38; dezelfde die Petrus in Joppe richting wees, vs. 19v) ‘viel op allen die het woord hoorden’; getuige tongentaal en lofprijzing van God. Nu is het de beurt van de met Petrus uit Joppe meegekomen ‘gelovigen uit de besnijdenis’ (zo letterlijk, vs. 45) om in ‘extase’ te geraken, daarover ‘dat de gave van de heilige Geest ook over de volken’ (ta ethnè) ‘is uitgestort’ (vs. 45). Petrus herinnert aan Handelingen 2: ‘zij hebben de Geest ontvangen net als wij’. Nu zijn zijn bezwaren weggevaagd. Petrus beseft dat de Geest zelf uit wat in

Christus is geschied de uiterste consequentie trok; ook hier is Christusgemeenschap, ook hier moet dus gedoopt worden (vgl. Hand. 2:38). Niemand kan nu nog het (doop)water ‘weren’ (koolusai, vs. 47). Petrus ‘beveelt’ die doop, maar zwicht zo in feite voor een overmacht. Het verzoek om wat langer te blijven (vs. 48) zal zijn ingewilligd; de doop is bezegeld met tafelgemeenschap.

Hoofdstuk 11:1-18 rondt af. ‘Petrus ist der erste Apostel. Aber die ganze apostolische Kirche ist mehr’ (Haenchen). Heel die apostolische gemeenschap (vs. 2) moet nog Petrus’ optreden beamen. Dat het in Cornelius niet slechts ging om hem persoonlijk, dat hij (met zijn huisgemeenschap) ta ethnè, de volken, representeert, werd al in hoofdstuk 10 duidelijk (zie vs. 47). Het wordt in 11:1-18 onderstreept; de naam van Cornelius blijft nu zelfs ongenoemd. Ook moet duidelijk worden dat Petrus niet als eenling heeft gehandeld, maar veeleer als representant, namelijk van de Judese, apostolische kerk als geheel, hoi ek peritomès, ‘die uit de besnijdenis’ (nb, vs. 2). Het ‘kleine verhaal’ van Petrus en Cornelius toont zijn ware betekenis pas ‘in het geheel van het grote verhaal’: dat van Israël en de volken (Barnard).

Petrus wordt in Jeruzalem ter verantwoording geroepen. Men heeft van Petrus’ optreden gehoord. Blijkbaar niet van de doop, maar wel dat ta ethnè ‘het Woord van God hadden aanvaard’ (vs. 1; in hoofdstuk 10 was dat in het bericht over de uitstorting van de Geest inbegrepen) en dat er tafelgemeenschap met ‘onbesnedenen’ is geweest (vs. 3). Is daar niet ongeoorloofd overschreden?

Petrus ‘argumentiert nicht, sondern berichtet über Selbsterlebtes’ (Schneider). Hij accentueert hoe de Geest hem heeft geleid tot in het huis van ‘die man’ (die onbesnedene!, vs. 12) en hoe diezelfde Geest nog tijdens zijn spreken ‘op hen’ (de huisgemeenschap) ‘viel’, ‘zoals in het begin ook op ons’ (vs. 15). Klaarblijkelijk heeft God zelf daar gehandeld. ‘Hoe had ik hem kunnen tegenhouden?’ (weer koolusai, vs. 17).

Dan is in Jeruzalem de onrust voorbij. Ook hier, nu in antwoord op de Geest: lofprijzing van God (vs. 18). ‘Dus ook aan de volkeren heeft God de bekering ten leven gegeven!’ (nb). Beaamd wordt: er heeft bekering, omkeer, naar het leven toe plaatsgehad (anders dan de nbv doet uitkomen is eis zooèn direct met metanoia verbonden), en dat van Godswege (vgl. 5:31)! Edooken (aor.) kan beter niet met ‘geeft’ (praes.) worden vertaald (zo de nbv); dat vervlakt tot algemeen statement. De nbv vertaalt (parafraseert) metanoia als ‘kans om tot inkeer te komen’ (vgl. ook haar vertaling van vs. 14) en wil zo vasthouden dat bekering een menselijke daad is (evenzo interpreteren Lindijer, Nielsen, Schneider). Dat is ze inderdaad ook (vgl. 17:30). Maar juist hier wordt ze bezongen als daad van de Geest aan mensen. ‘De eigen beslissing (…) staat in een kader van een alles (…) omvattend goddelijk initiatief (Van Nijen).

Aanwijzingen voor de prediking

Bij oppervlakkig horen van de tekst is de eerste reactie er allicht een van verbazing over de traagheid waarmee Petrus ertoe komt ook de ‘heidenen’ als in Gods beloften inbegrepen te beschouwen, en de wijze waarop men in Jeruzalem in eerste instantie meent Petrus tot de orde te moeten roepen. Maar te betogen dat God ‘natuurlijk’ de God van ‘alle mensen’ is, is het intrappen van een open deur. Het lijkt niet zinvol de prediking daaraan te besteden.

Vooral niet omdat er meer aan de hand is dan menselijke bekrompenheid. Wij worden eraan herinnerd dat er wel degelijk in de volkenwereld onderscheid bestaat, en dat van Godswege. Die spijswetten waren (zijn) niet alleen maar onzin. Er zijn ‘besnedenen’ en ‘onbesnedenen’; Israël en de (andere) volken. Vanuit de tekst zou allereerst voor de zin van dat – nog altijd bestaande – onderscheid aandacht moeten worden gevraagd.

Daarbij geldt (wat vaak is vergeten, in Israël en kerk): dat onderscheid was nooit doel in zichzelf. De afgezonderde was er altijd al ter wille van de anderen. ‘De blikrichting was van huis uit inderdaad “van huis uit”, van het heilige huis uit naar buiten’ (Barnard). Tegenover ‘heilig’ staat niet ‘verwerpelijk’, maar ‘nog niet heilig’.

Maar vooral mag worden belicht waarom het in het onderscheid ging: om de heiliging (inbeslagname) van het leven in dienst aan God. Daarvan was (is) de Joodse besnijdenis onuitwisbaar teken. Geproclameerd wordt nu dat in Christus het onderscheid tussen ‘rein’ (‘heilig’) en ‘gewoon’ is vervallen. Dat betekent intussen niet dat er nu ‘niets meer heilig’ is, en alles ‘doodgewoon’. Integendeel: de andere volken mogen, ook zonder Joods te worden, delen in het bijzondere van Israël en meegaan op de weg naar levensvernieuwing, geleid door die Geest waardoor ook Jezus zich liet leiden (zie 10:38).

Er is reden vanuit tekst en context aandacht te vragen voor het werk van de Geest, in het leven en werk van de kerk en daarbuiten, op onvermoede plaatsen; richting wijzend, bezielend, overstelpend.

Liturgische aanwijzingen

Verwante nieuwtestamentische lezingen: Matteüs 15:21-28; Lucas 4:24-30 en 7:1-10; Efeziërs 2:11-22. Oudtestamentische lezingen: Genesis 18:16-33; Jona 3. Passende psalmen: 47, 87 (de volken betrokken bij resp. ingelijfd in Israël). Gezangen over het thema ‘Israël en de volken’: 41, 337(:6), 434(:5), 464; over de universele reikwijdte: 312, 464; over het werk van de Geest: 84, 247, 251.

Geraadpleegde literatuur

Commentaren van Ernst Haenchen (keknt); C.H. Lindijer (pnt); J.T. Nielsen (tt); Gerhard Schneider (htknt); W.A.Verheij, De Geest maakt wegen in de tijd, Kampen, 1991. Verder: Willem Barnard, Stille omgang, Brasschaat, 1992, 407-409; Denton Lotz in International Review of Mission, Vol. ixxvii, april 1988, 201-207; J.J. van Nijen in Postille 45, 192v.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken