Menu

Premium

Preekschets Handelingen 2:4 – Pinksteren

Handelingen 2:4

Pinksteren

Allen werden vervuld van de heilige Geest

Schriftlezing: Handelingen 2:1-33

Het eigene van de zondag

Van de drie grote feesten is Pinksteren in de kerk vanouds het minst populair. Anderzijds is er de (wereldwijd snel groeiende) pinksterbeweging en als binnenkerkelijk zusje de charismatische beweging. En ook buiten de kerk is er bijzondere aandacht voor spiritualiteit en beleving. In dit klimaat vieren wij Pinksteren. We luisteren naar Handelingen 2, waarbij wij ons mede laten inspireren door Berkhofs pneumatologie.

Uitleg

Terwijl de Geest in Johannes 13-17 persoon is (pleitbezorger, leraar, wegwijzer, zie schets zondag 24 mei), is hij in Handelingen 2 veeleer (onpersoonlijke) kracht. Zijn komst is als de komst van een ‘hevige windvlaag’, pnoè, vers 2. Pnoè is verwant met pneuma, ‘Geest’, en betekent letterlijk: ademtocht (nb: ‘Een geweldig gedreven ademen’). De Geest is levensadem (nb: ‘Geestesadem’). Mensen raken ervan ‘vervuld’ (vs. 4). De Geest wordt over mensen ‘uitgegoten’ (vs. 17-18, 33).

Het verschil lijkt echter groter dan het is. In de afscheidsredenen wordt gezegd dat de leerlingen dankzij de (getuigende) bijstand van de Geest ook zelf zullen ‘getuigen over mij’ (Jezus, 15:26-27). Dit laatste gebeurt ook in Handelingen 2. En de getuigen die de Geest hebben ontvangen, zijn ook in Handelingen 2 geen willoze instrumenten. Ook waar de Geest wordt voorgesteld als (onpersoonlijke) kracht, is die kracht altijd bepaald door de persoon van de Zender: God de Vader (Hand. 1:4; 2:17-18), ofwel Jezus in Gods Naam (2:33; Luc. 24:49a). Dat hij bij Jézus vandaan komt, zegt al vers 2: ‘Uit de hemel’. ‘Na het “naar de hemel” van de hemelvaart van Jezus is er “vanuit de hemel” niets anders te verwachten dan Zijn levendmakend ademen zolang Hij er zelf nog niet is’ (Verheij).

Vers 33 noemt Jezus niet alleen de Zénder (‘uitgieter’) maar ook, eerst, de ontvanger van de Geest. Juist zo kon Hij ook Zender zijn. Zie daarover Berkhof: ‘Enerzijds gaat de Geest scheppend vooraf; Hij is groter dan Jezus en beheerst hem. Jezus is het werk van de Geest. Anderzijds is de Geest het werk van (de opgestane) Jezus, hem vertolkend en door hem beheerst.’ Bij Lucas (en de andere synoptici) overheerst het eerste (zie Luc. 1:35; 3:22; vgl. Hand. 10:38). Berkhof onderstreept dat deze twee gezichtspunten elkaar aanvullen. ‘Jezus kan de Geest pas zenden, als hij de Geest eerst zelf ontvangen en gedragen heeft.’ Dat Jezus de Geest zendt, blijkt nu te betekenen dat Jezus de adressanten van die zending laat delen in zijn éigen leven uit de Geest, opdat zij aan zijn beeld gelijkvormig worden.

Zender van de Geest is Jezus in de synoptische evangeliën nog niet. Wel kondigt Johannes de Doper de komst aan van degene die ‘zal dopen met de heilige Geest en met vuur’ (Luc. 3:16; Mat. 3:11). Geest en (oordelend, reinigend) vuur worden daar samen genoemd, evenals hier, vers 3-4. De beschrijving in Handelingen 2 zinspeelt wel op de door Johannes aangekondigde geestesdoop (Schneider).

Zoals Jezus, na zijn doop en Geestesontvangst (Luc. 3:22), ‘vervuld van de Geest’ (4:1) en ‘gesterkt door de Geest’ (4:14) in Galilea zijn werk begint en in Nazaret predikend optreedt (4:16-27), zo is het hier Petrus, die als woordvoerder van de twaalf apostelen, ‘vervuld van de Geest’ (2:4) en in de kracht van de Geest (zie 1:8) voor de menigte in Jeruzalem treedt (Schneider). Ook dat toont de samenhang tussen Jezus’ eigen doop en Geestesdoop én de Geestvervulling van Handelingen 2.

Deze Geestvervulling vond plaats ‘toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak’. Letterlijk: in het ‘vervuld worden’, sumplèrousthai, van die dag, zie StV en NB. ‘Alles waarvan de Pinksterdag ooit sprak wordt realiteit’ (Verheij; vgl. De Groot). ‘Pinksterdag’ is letterlijk: ‘Vijftigste’. Dat koppelt deze dag rechtstreeks aan Pasen; zoals ook het joodse Pinksterfeest (Wekenfeest) de voltooiing van Pascha is. Dit Wekenfeest, oorspronkelijk oogstfeest (Lev. 23:15-22), werd naderhand feest van de verbondssluiting en wetgeving bij de Sinaï (Ex. 20), immers met recht de voltooiing van Pascha (vgl. Nielsen). Vuur is teken van Gods verschijnen. Zo ook bij de Sinaï, Exodus 19:18. Een joodse traditie verhaalt dat Gods woord, gesproken van de Sinaï, zich daarbij in zeventig ‘tongen’ (talen) heeft verdeeld – overeenkomstig de zeventig volken van de wereld – zodat elk volk de Thora in zijn eigen taal te horen kreeg. Frappante overeenkomst met Handelingen 2:1-11. Haenchen attendeert daarop, maar acht het verschil groter: Hier is geen sprake van (nieuwe) wetgeving. Vermoedelijk onderschat Haenchen hoezeer juist wet (Thora) en Geest beide gericht zijn op de vernieuwing van de mens (vgl. Jer. 31:31-34).

Gaat het in Handelingen 2 echter over een talenwonder? Veel uitleggers zoeken het in die richting. De verbijstering van de hoorders komt in elk geval niet voort uit een confrontatie met glossolalie (tongentaal), al doet vers 4 daaraan denken. Maar ze moet te maken hebben met meer dan onvermoede talenkennis van simpele zielen (Galileeërs). Dat de hoorders allen (vrome) Joden zijn, geeft een aanknopingspunt. Plausibel is de veronderstelling van Verheij en De Groot: dat de door de hoorders bedoelde ‘eigen taal’ (vs. 6, 8; letterlijk: ‘de taal waarin wij zijn geboren’) de taal van Tenach is. Ook waar Joden te midden van andere volken wonen en dus andere talen hebben leren spreken, of zelfs het Hebreeuws niet meer machtig zijn, blijft het Hebreeuws, en daarachter Tenach, hun leefwereld. Zo is hun verbijstering vooral gevolg van de ontdekking: dat hier buitenstaanders (Galileeërs, halve heidenen!) aan hen, ingewijde Joden, in de taal van hun eigen traditie Gods grote daden verkondigen (dat dat hier gebeurt, is hun hoe dan ook duidelijk). Laatsten zijn eersten geworden. Ook dat is evangelie.

Straks, vers 22-36, gaat Petrus in zijn Christusverkondiging die ‘grote daden van God’ specificeren. Gods handelen, dat nu zijn culminatie heeft bereikt in de uitgieting van de Geest.

Aanwijzingen voor de prediking

Preken over de Geest is altijd iets ongemakkelijks. Theoretiseren over iets wat je primair moet ervaren, beleven. Is dat niet bij voorbaat onbevredigend? Maar: we kunnen onszelf in ons dwepen met ervaring gemakkelijk voor de gek houden. Hoe weten we wat écht is?

Want er zijn allerlei ‘geesten’, invloeden. De tijd dat wij ‘geloof in geesten’ beneden onze moderne stand achtten, is voorbij. Geesten, dat zijn: ongrijpbare invloeden, denkbeelden, idealen, modes, emoties, die rondwaren en mensen beheersen. Wij zijn niet zo rationeel als wij denken. De werkelijke mens gaat er maar al te graag vanuit dat er ‘meer’ is tussen hemel en aarde (Shakespeare).

Soms geven gedragingen van mensen aanleiding tot de vraag: wat bezielt ze? Wat is dat voor een geest die hier heerst? En: hoe kunnen we die doorbreken? In werkelijkheid zijn zulke vragen evengoed aan onszelf te stellen.

Er is dus alle reden voor de kernvraag: hoe ontdek ik te midden van al die ‘geesten’ de ‘heilige Geest’? Op Pinksteren horen we het verhaal van de ademtocht- van-Godswege, die vaardig werd over mensen en hen opnieuw in beweging zette. En dat nog steeds doet.

Die Geest was ook, eerst, de Geest die Jézus bezielde. Jezus die zich inzette voor de zaak van God, zijn Vader. Die protesteerde en zich verzette tegen wat mensen knecht en gevangen houdt; in het besef dat God het zó niet bedoeld kon hebben. Die licht bracht in duisternis, uitzicht bood aan mensen die waren vastgelopen. En die daarbij volhield, tot de dood. Dat volhouden was niet tevergeefs, hoorden wij op Pasen.

Nu horen wij: ‘Allen werden vervuld van de heilige Geest.’ Van diezelfde Geest die Jezus bezielde. Mensen zijn gaan meedoen, in hetzelfde engagement voor de zaak van deze God. Er ook van getuigend. In ‘vreemde talen’ (zo de nbv)? Althans (letterlijk): ‘Met andere tongen’; dus: als nieuwe mensen, op nieuwe wijze sprekend. En dan toch: voortzettend wat in Israël, met de Thora, is begonnen. Zó wordt verkondigd wat in Jézus is geschied.

Waar dit gebeurt, ontstaat kerk. Daar worden barrières, ook taalbarrières, geslecht en komt het tot nieuw onderling verstaan.

Liturgische aanwijzingen

Als oudtestamentische lezing lijkt mij Genesis 11:1-9 niet aanbevelenswaardig. Fixatie op het ‘talenwonder’ voert immers aan de pointe voorbij. Zinvoller lijkt mij Jeremia 31:31-34, de

belofte van het nieuwe verbond, waarbij de wet (de Thora!) wordt geschreven in het hart van de mensen. Ook een lezing uit Exodus 19-20. En Joël (2:21-27 en) 3. Als evangelielezing naast Handelingen 2 kan dienen: Johannes 14:8-17 of 23-29; of ook Johannes 20:19-23. Pinksterpsalmen zijn 68 en 104. Gezangen zijn er in overvloed (236-252); 243 legt verband met de Sinaï (hoewel wat te veel als contrast). Zie ook Tt 170, 178-180, 183 (over de Geest als vrouw).

Geraadpleegde literatuur

H. Berkhof, De leer van de Heilige Geest, Nijkerk 1964, 13-32; idem, Christelijk geloof, 9e druk, Kampen 2007, 316-326; Gerrit A. de Groot, ‘De tongentaal in Handelingen 2’, in: Dirk Monshouwer e.a. (red.), Verwekkingen, aangeboden aan Frans Breukelman, Amsterdam 1976, 180-197; Ernst Haenchen, Die Apostelgeschichte,keknt, 5. Aufl. der Neubearb., Göttingen 1965; J.T. Nielsen, Handelingen I, T&T, Kampen 1998; Gerhard Schneider, Die Apostelgeschichte,htknt, Freiburg-Basel-Wien 1980; Eduard Schweizer,pneuma etc., in ThWNTVI, Stuttgart 1959, 407-410; W.A. Verheij, De Geest wijst wegen in de tijd, Kampen 1991.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken