Menu

Premium

Preekschets Handelingen 3:19-21 – Eerste Advent

Handelingen 3:19-21

Eerste adventszondag

Wend u af van uw huidige leven en keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de Heer een tijd van rust doen aanbreken en zal hij de messias zenden die hij voor u bestemd heeft. Dat is Jezus, die in de hemel moest worden opgenomen tot de tijd aanbreekt waarover God van oudsher bij monde van zijn heilige profeten heeft gesproken en waarin alles zal worden hersteld.

Schriftlezing: Handelingen 3

Het eigene van de zondag

Met advent breekt een nieuwe tijd van inkeer en verwachting aan. Vier zondagen helpen ons om het dagelijks leven de kleur te geven van de verwachting van de komst van Jezus Christus en het koninkrijk van God. Handelingen is geen traditionele keus voor de advent, maar toch is het een boek waarin de verwachting van Jezus een terugkerend thema is. Het boek begint met een gesprek van Jezus met de apostelen over het koninkrijk van God, gevolgd door de hemelvaart en de belofte dat Jezus zal terugkomen. Deze terugkomst is een onderwerp dat vaak terugkeert in de vele toespraken die de auteur weergeeft.

Uitleg

De genezing van een verlamde man (3:1-10) vormt de aanleiding voor de tweede toespraak van Petrus in Handelingen. Petrus begint (vs. 13) bij het hart van de Joodse traditie, de zelfopenbaring aan Mozes (Ex. 3:15): ‘de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob’. Deze God heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt. Het ‘verheerlijken van de knecht’ is een toespeling op Jesaja 52:13 (Griekse vertaling), waar het gedeelte over de lijdende knecht begint. De verwijzing naar de profeten en andere oudtestamentische boeken in toespraken die gericht zijn op een Joods gehoor is een vast terugkerend verschijnsel in Handelingen. Soms impliciet, zoals in dit vers, en vaak ook expliciet, zoals in de verzen 18 en 21 en verder. Deze verwijzingen zijn een legitimatie voor het getuigenis over Jezus als de opgestane Messias en ook een aanwijzing voor de betrouwbaarheid van God: wat God zegt, zal Hij doen. Gods betrouwbaarheid is de basis voor (advents)verwachting.

De toehoorders van Petrus hebben Jezus uitgeleverd, verstoten en gedood, terwijl Hij de ‘Heilige’ en ‘Rechtvaardige’ is (14). (Twee oudtestamentische uitdrukkingen voor mensen die zich toewijden aan God en zijn geboden houden.) Zij eisten gratie voor een moordenaar terwijl ze de gids naar het leven doodden. De absurditeit en onrechtmatigheid van die daad krijgt zo alle nadruk en wordt nog sterker door wat God deed hier tegenover te plaatsen. Hij verheerlijkte Jezus en wekte hem op uit de dood. Het menselijk ‘nee’ overwint God met het ‘ja’ van de opstanding.

Van de opstanding van Jezus getuigt het wonder van de genezing. Want dat die man kan lopen heeft niets met magie te maken (een punt dat Lucas vaker maak, vgl. Hand. 8:4 e.v.), maar met het geloof in de naam van Jezus. Sommige uitleggers vinden het Grieks van vers 16 onbeholpen. Het is echter goed mogelijk om hier de stijlfiguur van de herhaling in te zien, een stijlmiddel om een kernzin in het betoog te markeren (Van Eck, 99). Vers 16 bestaat namelijk uit twee zinnen waarin het woord ‘geloof’ vooraan staat en zo alle nadruk krijgt. Het geloof in de naam van Jezus is het aannemen van en vertrouwen op (de drager van) die naam. Petrus laat in het midden om wiens geloof het gaat. Dat laat zien dat het geloof niet alleen individueel opgevat moet worden. Het gaat om het geloof van Johannes en Petrus. Het gaat ook om het geloof van de genezen man. Frappant is dat Petrus in de tweede zin ook nog over dit geloof zegt ‘dat [het er is] door hem / daardoor’. Je kunt dit opvatten als het geloof dat er is ‘door Jezus’ of ‘door de naam’: het is het geloof dat Jezus schenkt.

In vers 17 pakt Petrus de aanklacht van zijn toehoorders weer op. Met de aanspraak ‘volksgenoten’ (broeders) komt Petrus dicht bij zijn gehoor. Met zijn scherpe preek wil hij hen niet afstoten, maar tot inkeer brengen. Hij voert aan dat ze uit onwetendheid hebben gehandeld. Daarmee biedt hij een opening voor inkeer. In een opmerkelijke wending bekijkt Petrus de gebeurtenissen rond Jezus’ dood nog een keer, maar dan vanuit het oogpunt van Gods handelen. De dood van Jezus is Gods weg om zijn woorden, gesproken door de profeten, werkelijkheid te laten worden, namelijk dat de Messias moest lijden. We kunnen hierbij denken aan woorden uit de Psalmen en natuurlijk aan het gedeelte uit Jesaja over de lijdende knecht, waaraan eerder gerefereerd werd.

Petrus roept zijn gehoor op tot inkeer en omkeer. Het is mogelijk om in de gebruikte synoniemen een betekenisverschil te horen. In het eerste woord, metanoeoo, klinkt het veranderen van je denken (en je besluiten) door. Epistrephoo heeft te maken met beweging: je keert letterlijk om, terug naar God. Inkeer en omkeer zijn volgens Petrus met twee beloften verbonden: die van ‘tijden van rust’ bij God vandaan (‘het aangezicht van de Heer’) en die van de komst van Jezus, als de tijden aanbreken waarin alles hersteld zal worden. Ik vat de ‘tijden van rust’ dus niet op als volledig samenvallend met de komst van Jezus in de toekomst. Voorafgaand aan die komst zullen er hier en nu tijden zijn om op te ademen voor Gods aangezicht. Het ligt voor de hand om ‘tijden waarin alles wordt hersteld’ op te vatten als ‘het herstel van het koningschap voor Israël’ (Hand. 1:6, waar apokatastasis,‘herstel’, als werkwoord is terug te vinden). Het koningschap van God over Israël (en de volken, 1:8) via zijn Messias is begonnen met de opstanding van Jezus en zal volledig worden als Hij terugkomt. Dat zijn de tijden waar Mozes (Deut. 18:15), Samuël en ‘alle profeten’ het al over hadden. Van al deze profeten zijn zij de erfgenamen. Daarom heeft God zijn knecht Jezus eerst voor hen laten opstaan en naar hen gezonden, ‘om ieder van u die zich afkeert van zijn slechte daden te zegenen’ (nbv). In het Grieks is de rol van Jezus bij de omkeer groter: er staat dat God zijn knecht heeft gezonden, ‘Hij (Jezus) die jullie daarin zegent dat Hij ieder van jullie afkeert van zijn slechte daden’.

Aanwijzingen voor de prediking

De preek die Petrus houdt, is tamelijk direct: zijn toehoorders moeten zich bekeren. Niet dat die toehoorders zo van God los waren. Het waren tempelgangers die God kwamen vereren. Maar ze leefden zonder Jezus; dat was het probleem. Als je de gids naar het leven aan de kant zet, dan gaat het je niet lukken om de weg naar het leven te vinden. Zonder Jezus komt het niet tot opstanding in je leven, maar blijf je opgesloten in de kringloop van je bestaan en eindigt je leven waar het begon, in het niets. Je blijft opgesloten in de kringloop van gewoonten waar je in vastzit en van daden die niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. In die zin lijk je dan op die verlamde man, wiens genezing de aanleiding vormt voor Petrus’ preek. Petrus is vrij duidelijk over de gevolgen daarvan: op zo’n manier kom je buiten het volk van God te staan, buiten de beloften van God, buiten het koninkrijk van God.

Moeten wij ons als hoorders van nu aangesproken voelen door Petrus’ oproep tot inkeer? We staan niet zomaar op één lijn met de hoorders van Petrus. Maar het kan zijn dat er herkenning is. Advent is een goede tijd om vragen te stellen over onze navolging van Jezus Christus als weg naar het leven en over onze verwachting van zijn koninkrijk. De druk van het leven kan ons op allerlei manieren vastzetten en vast laten lopen. Het leven kan een kringloop worden die niet meer lijkt op het leven dat God bedoelt. Hebben we Jezus aan de kant geschoven?

Inkeer heeft twee kanten. Het heeft te maken met je denken, je besluiten. Je komt op andere gedachten. Het heeft ook te maken met beweging: dat je daadwerkelijk anders gaat handelen, dat je terugkeert naar God.

Als je echter lamgeslagen bent of vastzit is het niet gemakkelijk om tot inkeer te komen. Voor inkeer is geloof nodig in (de naam van) Jezus. Het lijkt me pastoraal van groot belang om uit te leggen dat geloof je niet op jezelf terugwerpt (vs. 16). Het is je eigen geloof, waardoor je je overgeeft aan de naam, maar het is ook het geloof van de gemeenschap waardoor je meegenomen wordt, en ten slotte is geloof in de eerste plaats iets dat je geschonken wordt.

Gaan op de weg van Jezus is telkens inkeren en opstaan om de weg te vervolgen. Het is de verwachting van de tijd ‘waarin alles wordt hersteld’, de tijd van het koninkrijk. Tot die tijd is advent ook: bij tijd en wijle momenten krijgen om op te ademen. De kerkdienst kan zo’n moment zijn om even diep adem te halen en de vrede van God te ervaren.

Liturgische aanwijzingen

Een psalm voor advent is Psalm 24. Passend bij ‘de naam van Jezus’ is Gezang 446. Bij Petrus’ oproep tot inkeer past Gezang 126.

Geraadpleegde literatuur

J. van Eck, Handelingen. De wereld in het geding, Kampen, 2003; W.H. Willimon, Interpretation. Acts, Louisville, 1988; F.F. Bruce, The Book of the Acts, Grand Rapids, 1988.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken