Menu

Premium

Preekschets Jakobus 1:12

Jakobus 1:12

Achtste zondag na Pinksteren

Gelukkig is de mens die in de beproeving staande blijft.

Schriftlezing: Jakobus 1:12-18

Het eigene van de zondag

De zondagen na Pinksteren lenen zich goed voor een bezinning op gelovig leven en handelen. Dat thema stelt Jakobus expliciet aan de orde. De eerste schets gaat in op de vraag wat een mens zich kritisch moet afvragen als hij geconfronteerd wordt met beproevingen en hoe hij daarin zal spreken over God. De tweede en derde schets gaan in op de eenheid tussen geloven en doen.

Inleiding op de prediking uit de brief van Jakobus

De inhoud van de brief van Jakobus is heel divers. De eenheid ligt echter hierin: het is allemaal door en door praktisch. Geen vage, diepzinnige bespiegelingen, maar nuchtere ethiek, uitgaande van een grote mensenkennis.

De kerk was overigens weinig geïmponeerd door de inhoud. Luther oordeelde fel, omdat volgens hem Christus niet gepredikt werd, maar de wet en de werken der wet. Pas later kwam er een herwaardering. Door Jakobus komen we in aanraking met een authentiek type christendom, geworteld in de traditie van Israël. ‘Waarom roepen jullie “Heer, Heer” tegen mij, maar doen jullie niet wat ik zeg?’ zei Jezus eens (Luc. 6:46). Dat is een woord naar het hart van Jakobus. Komend uit de joodse traditie van praktisch geloven, toont hij ons een wijze van christelijk leven waarbinnen de ethiek een grote rol speelt. Het gaat Jakobus om een leven, gevoed door het geloof.

De traditie zegt dat Jakobus niemand minder was dan de broer van Jezus. Hij stond later aan het hoofd van de gemeente in Jeruzalem. Daarvoor pleit dat de schrijver zich richt tot de leerlingen in de diaspora (1:1) en dus in ieder geval gezocht moet worden in kringen van de moedergemeente. Het feit dat er in de brief niets over Jezus’ leven, lijden, sterven en opstanding vermeld wordt, is bovendien eerder een argument voor dan tegen de echtheid van de brief. Een ‘vervalser’ zou ongetwijfeld wél met de relatie hebben geschermd. Des te sterker klinkt de inhoud van Jezus’ verkondiging door in de woorden van de brief van Jakobus (vgl. het niet-oordelen, hoorder en dader zijn, bidden zonder twijfel, enz.). De achterliggende vraag in de brief van Jakobus is dan ook: hoe kunnen wij echt en waarachtig leven in de geest van Jezus? Jakobus toont zich hierin iemand met een scherp inzicht in wat er in mensen omgaat en geeft vanuit dat inzicht concrete aanwijzingen voor het gewone dagelijkse leven. Jakobus heeft het daarbij niet over de verlorenheid van de zondaar, maar over zonde die je ook kunt laten.

Uitleg

Het leven van een christen zal doorgaans getekend zijn door vele beproevingen. Dat is op zich geen reden tot treurigheid, beweert Jakobus. Een mens krijgt daarmee de kans jegens God te bewijzen wat hem de navolging van Christus waard is. Als hij de beproeving(en) doorstaat, wacht hem de erekrans, niet als beloning (Paulus!) maar als teken van de waardigheid die de koning hem verleent. Een wenkend perspectief! Zal ieder dat zo ervaren?

Vers 12. Dit gedeelte zet in met een zaligspreking, zoals wij die ook kennen van Jezus (Bergrede!) en in het Oude Testament (w.o. de psalmen). Hier en daar nemen de apostelen die vorm over.

Bij Jakobus zou dat kunnen pleiten voor een nauwe relatie met Jezus en dus voor het auteurschap van de ‘broeder van Jezus’. Ook Jezus was voortdurend bezig met praktisch geloven.

Hupomenei (uithouden, staande blijven) is een praesens-vorm: de volharding is een telkens weerkerend moment in het leven van de gelovige. Elke dag is het er weer!

Vers 13. Ultieme poging van de mens om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen, is te zeggen: in het kwade trad God mij tegemoet. Jakobus persisteert: geen betoog over de redelijkheid van het kwaad. Geen excuses! 1. God kan onmogelijk de auteur zijn van het kwaad (zie vs. 17). 2. De mens zelf is de schuld van de zonde (vgl. Job 34:10). Ook kan hier verwezen worden naar Genesis 3 (‘de vrouw die u (!) hebt gemaakt’). Er kan dus geen plaats zijn voor een bedenkelijke theodicee waarin God een rol zou spelen in het zenden van verzoekingen of kwade begeerten. Naastepad verwoordt het treffend: ‘De tocht van de leerling door de woestijn is geen beproeving van Godswege, maar een bevinding van hoe het aardse leven zich voordoet aan gans de creatuur die zucht.’

Vers 14 en 15. Epithumia (begeerte). Jakobus wijst op de begeerte als de kern van alle verzoekingen. Daar begint alle ellende mee. Toegeven aan de begeerte leidt tot zonde, de zonde leidt tot de dood, beschreven en nader uitgewerkt in vers 15 als een ‘geboorteproces’. Echter, zoals de geboorte van een kind nieuw leven baart, baart de begeerte zonde en vervolgens de dood. Naastepad legt bij begeerte vooral accent op de begeerte naar macht.

Vers 16 en 17. Nadere uitwerking van vers 13. Geen kletspraat over God als mogelijke Urheber van het kwaad. Het kwaad zit in jezelf zodra je toegeeft aan de macht en eigen dynamiek van de begeerte. Wat van boven komt kan alleen maar goed zijn. God kan niet worden verleid en verleidt niet. Jakobus maakt gebruik van beelden uit de astronomie: God is de vader der hemellichamen. Maar anders dan bij zon, maan en sterren is Hij nfet onderworpen aan opgang en neergang. Zijn licht schijnt bestendig en onvertroebeld (Smelik).

Vers 18. Jakobus met zijn nuchtere, pastorale en therapeutische kijk op de geloofspraktijk – zonder zich te verdiepen in allerlei (theologische) achtergronden – nadert hier toch Johannes met diens gevoel voor mysterie: ‘Hij wilde ons door de verkondiging van de waarheid tot leven roepen.’

Het besef van het wonder der goddelijke genade is bij Jakobus zeker aanwezig, maar zijn ‘scopus’ is een andere, namelijk: als je al gelooft, wat werkt dat geloof dan uit? In hoofdstuk 2 zal dat uitvoerig aan de orde komen, maar in dit vers laat hij zich toch ‘even gaan’. Bij al zijn kritiek en vermaningen met betrekking tot de geloofspraktijk van de gemeente, ziet hij deze toch als eersteling der schepping, in het perspectief van de overwinning, namelijk de vervulling, als alle schepsel in de verheerlijking zal delen.

Aanwijzingen voor de prediking

Jakobus is nogal stellig en wij pleiten ervoor om daar dan ook mee in te zetten. De these van Jakobus is: als je het moeilijk hebt, kom dan niet altijd met oorzaken van buiten aandraven, als een excuus; als je bezwijkt voor een verleiding, leg dat falen dan niet neer bij een ander en zeker niet bij God.

Is dat kort door de bocht? Natuurlijk zijn er wel wat vragen bij te stellen. Is iemand die te veel drinkt een zuiplap, of heeft hij een drankprobleem? Is een onhanteerbaar druk kind alleen maar vervelend, of heeft het ADHD? Achter een onbegrepen gedrag schuilt nogal eens een onbegrepen mens. Paulus lijkt daarom dieper te reiken als hij zegt dat de zonde je als een macht in bezit kan nemen en datje dan het kwade doet datje haat (Rom. 7:15).

Jakobus daarentegen is huiverig voor een snel gevonden alibi.

De volgende drie punten zouden een plaats kunnen krijgen in de prediking.

  • Je moet God niet demoniseren. Dat gebeurt als je meent dat de beproeving op de een of andere manier door God is georganiseerd (Adam: ‘De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan…’). Een vromer motief om je verantwoordelijkheid te ontlopen, bestaat niet.

  • Wie over het boze spreekt, moet spreken over zichzelf. Het is ons eigen oog dat ons tot zonde verleidt. De verzoeking komt van binnenuit! Natuurlijk is dat niet altijd waar (vgl. Job), maar wel vaak. Jakobus kent zijn pappenheimers als leider van de gemeente van Jeruzalem. Mensen doen vaak zo verongelijkt. Het zelfbeklag is niet van de lucht. Niet iedereen is als Job. Het getuigt van psychologisch inzicht wanneer Jakobus zegt dat het geen kwaad kan eens kritisch bij jezelf te rade te gaan. Dat is misschien niet prettig, het lucht wel op. ‘Ik was er zelf bij toen ik voor die jeugdbende koos’, zei een jongere in een roep om eindelijk eens serieus genomen te worden. Smelik: ‘Het komt er maar op aan, dat we ook in de beste vermomming, waarin de verleiding op ons toetreedt, ons zelf herkennen. Wacht u voor u zelf!’

  • Een mens ontspoort als hij macht geeft aan wat buiten hem ligt. Het gevaarlijke moment ligt vóór de verbintenis. Daar is vrijheid en verantwoordelijkheid. Waar ligt het begin van achterdocht, van verbittering, van verstoorde relaties, van vervlakking van ons geloofsleven? Is Jakobus al eenzijdig, hij heeft meestal meer gelijk dan wij willen toegeven.

Liturgische aanwijzingen

Psalm 27:1, 3; Psalm 139:14; ZG 1,2, 82. Wie naar een Oude-Testamentlezing zoekt, doet met Genesis 3:1-13 een goede keus.

Geraadpleegde literatuur

Th.J.M. Naastepad, Jacobus, Kampen z.p.; E.L. Smelik, De brief van Jakobus, Nijkerk 1963 (pnt); H.A. Visser, Ons lieve leven, ’s-Gravenhage 1988; H. de Nie, Brieven aan de eerste gemeente, Amsterdam 1972; N. Schuman, Verbonden voor het leven, Delft 1988; Neue Calwer Predigthilfen, Stuttgart 1978; G. Monninger, Stuttgart 1983; Neuer Calwer Predigthilfen, Württembergische Marginalreihe, Bd. B. 9. 6, Bd A; M. Fischer, Stuttgart 1981; A. Schlatter, Der brief Jakobus, Stuttgart 1956.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken