Menu

Premium

Preekschets Jakobus 2:17

Negende zondag na Pinksteren

Jakobus 2:17

Als het geloof zich niet daadwerkelijk bewijst, is het dood.

Schriftlezing: Jakobus 2:14-26

Uitleg

Vers 14. Jakobus stelt dat het geloof existeert in de praxis. In de praxis is het geloof bevrijdend, reddend. Daar komt het tot leven, daar trekt men zich het lot aan van wie dat behoeven. Men kan geloof niet losmaken van levensgedrag. Het is geen innerlijke gesteldheid.

De verzen 15-16 vormen weer – net zoals vers 2 en 3 – een praktische illustratie van wat in het voorgaande vers beweerd werd. Het is een voorbeeld uit de levenspraktijk, een tikje gechargeerd, voor de duidelijkheid. De spits is: met woorden alleen, al zijn ze nog zo innemend en vroom, kun je prachtig buiten schot blijven. Overigens blijkt hier eens te meer het sociale aspect van de brief van Jakobus. Wat zijn de werken? Men moet bij mensen zijn die nauwelijks kleren hebben en eten tekortkomen.

Vers 17. De conclusie is nog scherper dan in vers 14: geloof zonder werken kan niet alleen niet redden, het is dood.

Vers 18. Jakobus gaat in gesprek met (een denkbeeldig) iemand die hem kritische vragen stelt. Jakobus maakt vaker gebruik van deze dialogische vorm (vgl. 1:13). Jakobus is een pastor die de vragen van zijn gemeenteleden kent. Wij kunnen ons ook wel voorstellen dat Jakobus met zijn aandringende prediking vragen, wellicht ook verzet opriep. De kritische vragensteller is van mening dat men aan de één niet dezelfde eisen mag stellen als aan de ander. Je hebt de koopman en de dominee! Jakobus wijst deze redenering af: scheiding tussen geloof en werken is onmogelijk. Het is overigens van belang goed in het vizier te krijgen wat Jakobus precies met geloof en werken bedoelt. Hij benadrukt de eenheid ervan en slaat dus een diepere toon aan dan ‘geen woorden, maar daden’. Het gaat hem erom dat geloof de hele existentie raakt. Het is een wijze van leven en in feite kun je helemaal niet spreken over ‘het geloof en ‘de werken’. Naastepad: ‘Geloof blijkt pas achteraf, we moeten het er nooit over hebben.’

Vers 19. Weer komt de tegenspreker aan het woord. Hij zegt zoiets als: ‘Ik houd me aan het “Sjema”’ (Deut. 6:4). Jakobus heeft daar uiteraard niets op tegen, maar de loutere aanvaarding van de monotheïstische godsvoorstelling houdt nog geen geloof in waar kracht van uitgaat. Er wordt niets of niemand door gered (vs. 14).

Ook het ‘Sjema’ kan gaan fungeren als een soort sjibbolet. Snedig merkt Jakobus op dat ook demonen geloven. Het haalt dus niets uit slechts te zeggen dat er een God is. Daar moetje hooguit van sidderen, zoals de demonen dat doen.

Vers 20. Jakobus valt na deze twee vragen van zijn denkbeeldige tegenspreker fel uit. Het is dwaas te menen dat een geloof zonder werken, waarbij de mens in diepste kern onbewogen blijft, volstaat. Vervolgens noemt Jakobus twee namen om zijn betoog te concretiseren. Het valt daarbij op dat de kritische Jakobus alleen namen noemt waar het goede voorbeelden betreft, in dit geval Abraham en Rachab.

Vers 21-24. Dit zijn veelbesproken verzen, omdat we de verwijzing naar Abraham ook bij Paulus aantreffen (Rom. 4:lvv.). Reden voor Luther om te zeggen dat Jakobus de klok heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt.

De verwijzing bij Paulus vindt echter plaats in de context van een geheel andersoortige discussie. Paulus stelt dat de werken geen zelfstandige heilsbetekenis hebben en dat de mens door het geloof wordt gerechtvaardigd.

Zal Jakobus dit tegenspreken? Nee, het is zeer denkbaar dat Jakobus evenzeer tegen rechtvaardiging door ‘werken-alleen’ geprotesteerd zou hebben. Dat is echter nu het thema niet. Jakobus stelt een geloof aan de kaak dat genoegen neemt met een vroom verbalisme, maar dat niet bij machte is zich in een geloofspraxis uit te drukken. Dat vindt hij een ‘dood’ geloof. Geloof gaat samen op met de werken en dat ziet Jakobus terug bij Abraham. Zou Paulus dat ontkend hebben?

Vers 25. Bij het voorbeeld van Rachab lopen de commentaren sterk uiteen. Er zijn er die zeggen dat Rachab een gelovige was die niet vertrouwde op de onneembare muren van Jericho en op de strategische kracht van haar koning. Ze geloofde in de God van Israël en dat liet zij blijken door haar werken.

Daar tegenover staat de mening dat Rachab bepaald geen notoire gelovige was. Achteraf blijkt haar werk evenwel een plaats te hebben in Gods geschiedenis.

Wij zijn van mening dat wij bij het voorbeeld van Rachab niet te veel moeten ingaan op de vraag of iemand die ‘doet’ al of niet expliciet uit het geloof handelt. Dat is speculatief, vreemd aan de geest van Jakobus en het leidt af van de kern van zijn betoog. Had Rachab geen jïdesl Zij had er wel ‘fiducie’ in en dét is precies wat Jakobus bedoelt!

Vers 26. Het is ons inziens onvruchtbaar om de tekst quasi te verdiepen met een beschouwing over het dualisme tussen geest en lichaam. De vergelijking moet niet opgerekt worden. Het gaat erom dat een lichaam zonder geest een dood lichaam is en dat je je kunt afvragen of de term ‘lichaam’ dan nog wel van toepassing is. Voor het geloof geldt in zekere mate hetzelfde. Als het geloof niet doortrokken wordt door de werken, is het dood en kun je je afvragen of de term ‘geloof nog wel van toepassing is.

Samengevat: geloof is niet los verkrijgbaar.

Aanwijzingen voor de prediking

Het is een valkuil om de uitleg van dit bijbelgedeelte te laten domineren door de door Luther opgedrongen controverse Paulus-Jakobus, i.c. geloof en goede werken. Dat is niet alleen een kwestie die mensen meestal volstrekt niet meer interesseert, maar we persen de praktische Jakobus dan in een dogmatische mal en daar past hij niet in.

De kern van deze perikoop lijkt ons dat geloof geen innerlijke gesteldheid is. Het gaat samen op met de werken, want geloof raakt het hele bestaan. Aan de vruchten kent men de boom (Mat. 7:2 lvv.). Anders gezegd: je moet niet als een gelovige leven, maar vanuit het geloof. Deze kern geeft ook diepgang aan het voorbeeld in vers 14-15. De inzet van de preek zou dan ook dit voorbeeld (of een geactualiseerde variant daarvan) kunnen zijn, maar daarop aansluitend de vraag: is dit een ‘open deur’ en is Jakobus dus een moralist? Nee, dus!

Om de preek niet dor-betogend te laten zijn, zou men Jakobus kunnen neerzetten als een bewogen pastor, die constateert dat hij zoveel ‘dood geloof tegenkomt. Men kan daarbij de dialogiserende vorm van Jakobus ovememen en de twee vragen van zijn denkbeeldige gesprekspartner actualiseren.

  • Kan het niet zo zijn dat de een geloof heeft en de ander werken? Jakobus zegt daarvan dat het niet kan bestaan dat iemand een geloof heeft, dat vervolgens voor zijn doen en laten niets te betekenen heeft. Maar het bestaat wel! Talloze mensen zijn zeer godsdienstig opgevoed, kennen alle psalmversjes uit hun hoofd, maar ze hebben nooit iets gemerkt van een daarbij behorend echt en levend geloof.

  • Volstaat het niet om je te houden aan een aantal godsdienstige uitspraken?

Velen zeggen vandaag de dag dat er wel ‘iets’ moet zijn, of dat zij zeker gelovenin zoiets als een hogere macht. Soms is dat wel te begrijpen, want velen worden niet meer aangesproken door de kerkelijke woorden en vormen, terwijl de gedachte dat alles ‘toeval’ zou zijn hen ook weer doet aarzelen. Wat kun je dan anders zeggen dan: ‘Er is iets’ ? Het is echter duidelijk dat Jakobus met dit ‘ietsisme’ niets kan beginnen. Dat geloof richt niets uit en er wordt niemand mee geholpen, en dat laatste staat altijd centraal bij Jakobus. Geloof lééft in de werken, al is dat anders voor de schooljuffrouw dan voor de zakenman. Dat doet er echter niet toe.

Na het voorafgaande zou de vraag kunnen opkomen of Jakobus de lat niet te hoog legt. Hij pleit immers voor een geloof datje hele bestaan doortrekt?

Dat betekent echter niet datje een opzichtige reclamefolder van God moet zijn. Juistniet. Dan is er toch weer een scheiding tussen geloof en werken! Nee, je handelt en je hoopt dat God dat achtervolgt met zijn zegen. Waarom zou men het geloof voor zich opeisen? Zo wordt Abraham de vader van het geloof genoemd, maar die ‘eretitel’ kreeg hij pas eeuwen na zijn dood. Hij handelde alleen maar, in gehoorzaamheid. Hij deed het op hoop van zegen.

Geloven als een wijze van leven is meestal een stilzwijgend gebeuren.

Liturgische aanwijzingen

Liederen: Gezang 437; 481; Evangelische liedbundel 389. Mogelijke evangelielezing is Matteüs 7:21-27.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken