Menu

Premium

Preekschets Jeremia 23:5

Jeremia 23:5

Witte Donderdag

De dag zal komen – spreekt de Heer – dat ik aan Davids stam een rechtmatige telg laat ontspruiten, die als koning een wijs beleid zal voeren en die in het land recht en gerechtigheid zal handhaven.

Jeremia 23:1-8

Het eigene van de dag

Op Witte Donderdag staat meer dan anders de vriendschap centraal. Jezus viert de maaltijd in de kring van zijn vrienden. Juist in de intimiteit die hier aanwezig is, kunnen dingen gezegd worden die anders onuitgesproken blijven. Goede vriendschap wordt beproefd. En niets komt harder aan dan de breuk tussen goede vrienden. De dialoog tussen Jezus en Judas aan tafel – hier gelezen uit Matteüs 26:17-25 – is pijnlijk. De inzet van beiden, dat waaraan geleden wordt, is de vraag naar het ware koningschap: hoe zal Gods Rijk komen? op die vraag zicht te krijgen leggen we ons oor te luisteren bij de profeet Jeremia. Jeremia komt herhaaldelijk in confrontatie met koning Sedekia. Wat beiden verbindt is de zorg om de toekomst van Jeruzalem. Maar welk koningschap zal garant staan voor die toekomst?

Uitleg

Over het algemeen bestaat er overeenstemming onder commentatoren dat Jeremia 23:1-8 deel uitmaakt van een passage die begint met de perikoop Jeremia 21:1-10, waarin we horen over een gezantschap van koning Sedekia. Sedekia laat aan de profeet het verzoek overbrengen de Heer te raadplegen, omdat hij hoopt op een wonder: dat er een eind zal komen aan de belegering van Jeruzalem door de koning van , Nebukadnessar. Dat wonder zal volgens de profeet niet gebeuren, integendeel. Zolang Sedekia zich meet aan de koning van door met hem de strijd te voeren, zal de toekomst van Jeruzalem in blijven liggen. Sedekia is de laatste die een keer brengen in het lot van Jeruzalem, maar hij volhardt in het beleid van de koningen die hem zijn voorgegaan. Over die koningen nu lezen wij aansluitend profetieën in Jeremia 21:11-22:30, die wat de strekking betreft zonder uitzondering kritisch en negatief zijn. De lezing voor deze avond is als afsluiting van deze reeks profetieën te beschouwen.

De koningen worden aangesproken als ‘herders’ die de schapen niet weiden, maar hun ondergang bewerkstelligen door hen te verstrooien (23:1). Het is duidelijk dat de profetie door de schrijvers van het boek Jeremia wordt gesitueerd tegen de achtergrond van de Babylonische ballingschap. Het optreden van de koningen van Jeruzalem schept geen toekomst voor Jeruzalem, maar leidt tot de ondergang van de stad. Van meet af aan wordt ook duidelijk gemaakt dat zij hier niet mee wegkomen: ze vinden de Heer tegenover zich. De koningen mogen dan met de naam ‘herder’ aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid, het is de Heer zelf die hen weidt (NBG) of, zoals de NBV het weergeeft, het gaat om de schapen van zijn weiden (23:1).

De spanning die hiermee in het eerste vers is aangebracht, wordt in de volgende verzen in het bijzonder uitgewerkt aan de hand van het werkwoord pqd. Het goddelijk verwijt aan de heersers is, dat zij de schapen niet hebben gezocht (pqd qal, 23:2). En omdat zij dat hebben gedaan, worden zij afgerekend op hun kwade handelen. Nu zal de Heer hén eens opzoeken! (pqdqal, 23:2, tweede keer) Dat is dreigende taal. De toekomst van Jeruzalem hangt af van haar ‘herders’, maar die moeten zich niet verbeelden dat ze het allemaal in de hand hebben. Wanneer zij verzaken, zullen ze de Heer tegenover zich vinden.

De inzet is immers het lot van de mensen, hun toekomst staat op het spel. Als het inderdaad zo ver komt dat ten gevolge van het optreden van de koningen de schapen worden verstrooid (23:1), dan zal de Heer hen weer verzamelen (23:3). Opvallend is dat in Jeremia 23:3 wordt gezegd dat de Heer zijn schapen zal verzamelen uit de landen waarheen Hij – en dus niet: de heersers – hen heeft verdreven. Een radicale manier om te zeggen dat, wat er ook gebeurt, niet de koningen over de geschiedenis gaan, maar de Heer alleen. Sterker kunnen de koningen van Jeruzalem niet worden bepaald bij hun roeping: werkelijk herder te zijn, die zó voor de schapen zullen zorgen dat er niet één meer wordt gemist (pqd hif, 23:4).

Na deze algemene profetie komt er in het tweede deel van de lezing (23:5-8) een concrete toespitsing. De profetieën over de koningen worden afgesloten met een hoopvolle verwachting. De Heer zal iemand doen opstaan, een ‘rechtvaardige spruit’ (NBG) voor David, met andere woorden: er zal een koning komen die gericht is op recht en rechtvaardigheid. Zijn naam klinkt als een program, of beter: als een roeping: ‘de Heer is onze gerechtigheid’ (Sdq) (23:6; vgl. Jer. 33:14-16). Met het noemen van deze naam wordt een toespeling gemaakt op koning Sedekia (Sdqjh). De passage uit het boek Jeremia waarvan de lezing deel uitmaakt, begon weliswaar met een gebeuren waarin hij een rol speelde (21:1-10), maar de daarna volgende litanie van uitspraken over de koningen stopt bij Jojachin (Jer. 22:20-30). Sedekia ontbreekt opvallend. Nu wordt hij alsnog genoemd, maar indirect. Daarmee werkt de profetie als een oproep: zal Sedekia, nu het nog , zich laten bepalen door de toekomst die Jeremia verwoordt? Dat vraagt om een houding waarin niet het eigenbelang voorop gaat, maar waarin principieel de mensen die aan de zorg van de herders zijn toevertrouwd voorop gaan. Het zal geen toeval zijn dat niet alleen Juda, maar ook Israël in de toekomstverwachting wordt betrokken (23:6). Jeremia doorbreekt de beperkte blik en betrekt, zoals ook elders in zijn profetie, de verloren broeder erbij. Op deze manier actualiseert hij de ‘belijdenis’. De uittocht uit Egypte hoort niet een stuk geschiedenis te zijn dat hooguit dienst doen als legitimering, maar vraagt om realisering in het heden; daarom zegt men: zo waar de heer leeft die de nakomelingen van Israël heeft bevrijd uit ‘alle landen’ (NBG) waarheen Hij hen had verbannen (23:8).

Aanwijzingen voor de prediking

De profetie over ‘een rechtvaardige spruit voor David’ biedt een goede aanzet voor een overweging aan het begin van de Drie Dagen van Pasen. Er wordt een beeld opgeroepen van het messiaanse koningschap dat ons eigen leven direct raakt en niet op afstand blijft. Doen de heersers uit onze tijd werkelijk recht en gerechtigheid? En als zij al iets met God en geloof hebben, verwachten ze dan ‘wonderen’ die hun eigen beleid moeten legitimeren? Of laten ze zich gezeggen en durven ze afstand te doen van aspiraties die de belangen op korte termijn moeten dienen?

Op deze avond het echter niet alleen gaan over de boze wereld buiten. Want de kring van vrienden die de gemeente is, maakt zelf deel uit van die wereld. En het is binnen die kring zelf dat allereerst de stem van de profetie klinkt. Je zou de rol van Sedekia kunnen vergelijken met die van Judas. Beiden oriënteren zich te zeer op de wijze waarop leiders in de wereld te werk gaan. Beiden willen snel, te snel het doel bereiken, zonder te beseffen dat de weg er naartoe de doorslag geeft. Evenzo de rol van Jeremia met die van Jezus worden vergeleken. Zij staan aan dezelfde kant als de leiders van Jeruzalem in hun tijd – hoewel die leiders dat zelf niet zo waarnemen – maar willen de strijd anders voeren, omdat ze geen moment kunnen vergeten dat de macht in handen is van God en van niemand anders. De messiaanse mens is degene die zijn schapen zoekt en bereid is met zijn leven voor hen in te staan. Zo Jeremia, zo Jezus.

Indien het Heilig Avondmaal wordt gevierd komen deze noties niet alleen in de verkondiging, maar ook in de tafelviering terug. Wanneer onze eigen vriendschap wordt beproefd, worden we geroepen om in het spoor van Jeremia en in navolging van Jezus elkaar te zoeken, opdat de belijdenis van Gods heerschappij gestalte krijgt in onze eigen dagen en in onze eigen kring.

Liturgische aanwijzingen

Als antwoordgezang bij de lezing uit Jeremia 23 dienen ZG IV, 69 (‘Hij die de hoge bomen’), de strofen 1 tot en met 4. Dit is een bijbellied waarin de naam ‘Spruit’ – ontleend aan Jeremia 23:5 – wordt gebruikt voor de Messias. Het lied heeft de melodie van Gezang 132 en is dan ook allereerst voor de tijd van Kerst geschikt, maar het zingen van de genoemde strofen op Witte Donderdag kan goed werken. Als lied bij de lezing uit Matteüs 26 worden gebruikt ZG I, 39 (‘Met Hem in ons midden’).

Geraadpleegde literatuur

Over ‘de voortgaande herlezing en lezing van de profeet Jeremia in het zgn. Nieuwe Testament’, in het bijzonder met betrekking tot de naam ‘de Heer onze gerechtigheid’, bestaat een boeiend artikel van Ben Hemelsoet: “‘De heer onze gerechtigheid”: De doorwerking van Jeremia 23:5-6 en 33:14-, in: Amsterdamse Cahiers voor Exegese en Bijbelse Theologie 7 (1986), 83-95.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken