Menu

Premium

Preekschets Jeremia 7:23 – 11e zondag van de zomer

Elfde zondag van de zomer

Jeremia 7:23

Wat ik heb geboden is dit: ‘Wees mij gehoorzaam, dan zal ik jullie God zijn en zullen jullie mijn volk zijn. Volg steeds de weg die ik jullie wijs, daar zullen jullie wél bij varen.’

Schriftlezing: Jeremia 7:21-28

Het eigene van de zondag

Deze zondag is de elfde van de zomer, die langzamerhand op zijn einde loopt. De meeste mensen zijn terug van vakantie en moeten weer aan het werk. De lezing uit Jeremia is confronterend: de onrust en het onheil in de wereld hebben geen vakantie genomen en daar kun je ook geen vakantie van nemen. Welke weg wijst God hier dan in?

Uitleg

Jeremia treedt op in een politiek uiterst woelige tijd, in de zevende eeuw voor Christus. Assyrië, Babylonië en Egypte strijden met elkaar om de macht. Als klein land komt Israël tussen hen klem te zitten. Jeremia zal uiteindelijk getuige zijn van de ondergang van Jeruzalem.

Jeremia geeft de ondergang een religieuze duiding: het is het gevolg van het niet luisteren naar Gods geboden. Jeremia worstelt hiermee. Hij komt voor zijn volk op, maar ziet ook dat de ondergang onafwendbaar is. Ook God zelf zou hier, volgens sommigen mee worstelen: ‘De Heer worstelt met zichzelf om de beslissing om te oordelen. Hij zou zo graag en direct vergeven. Hij heeft geprobeerd om het te doen door het geven van zijn leer, door het zenden van profeten. Het gaat niet langer; hij kan niet langer. Hij moet vergelding brengen, want Hij is bedrogen, beledigd, verraden. Het is zijn eigen bezit, waarvan Hij moet scheiden.’ (Zoals er gezegd is over Jeremia, 71.) De relatie is dusdanig gespannen geworden, dat het de vraag is geworden of ze nog gelijmd kan worden.

Jeremia is een buitenstaander. Hij is afkomstig uit een priestergeslacht uit Anatot in het gebied van Benjamin. Hij behoort tot de kleinste stam, die ook nog eens een klein, onvruchtbaar gebied toegewezen had gekregen. Priesters uit Anatot mochten bovendien geen dienst doen in de tempel (I Koningen 2:18). God staat Jeremia niet toe te trouwen, wat hem ook nog eens eenzaam maakt. Hij staat alleen met zijn boodschap, die niemand wil horen. Dat maakt dat hij regelmatig twijfelt aan zichzelf en soms de wanhoop nabij is.

Elie Wiesel schrijft over hem: ‘Jeremia stond voortdurend in tweestrijd tussen God en Israël, tussen Israël en de andere volken, grote machten en kleine, tussen zijn verloren jeugd en zijn onverdraaglijke ouderdom. Hij is onthutsend en tegelijk intrigerend, hij roept alle passies op van opperste haat tot oneindige trouw, hij is een buitenstaander en wordt als zodanig verkeerd begrepen. Hij is, kort gezegd, een overlevende, een getuige. Hij voorspelde als enige van de profeten de catastrofe, doorstond die en leefde verder om verslag te doen. Hij alleen sloeg alarm vóór de brand, en toen de vlammen hem al verschroeid hadden, ging hij door met erover te spreken tot ieder die luisteren wilde.’ (Elie Wiesel, Vijf bijbelse persoonlijkheden, 81)

Jeremia is, met andere woorden, verre van objectief. Het oordeel wordt ook door hem zelf gevoeld. Zijn passie voor God, voor zijn volk, verteert hem. Hij worstelt met God, met zijn volk en met zijn roeping.

In Jeremia 7:21 bekritiseert Jeremia de tempeldienst: ‘Voeg je brandoffers maar bij je vredeoffers en eet zelf het vlees maar op.’ (De vertaling van de NBV is wat onnauwkeurig.) Het zijn grove woorden. Je zou het naar onze tijd wellicht kunnen vertalen met ‘maak van het avondmaal maar een zuipfestijn’. Het is een hol ritueel geworden – wel degelijk voorgeschreven in de Thora, ondanks Jeremia 7:22. Leviticus begint ermee. Maar het gaat God niet om de rechte bediening van offers, het gaat hem om gerechtigheid (vgl. Mattheüs 9:13). Het gaat om het verbond – in Jeremia vaak opgevat als een ‘huwelijk’. Israël is ontrouw geweest, het volk heeft zich van God afgekeerd. Voor nuances heeft Jeremia geen tijd: het hele volk is altijd al ongehoorzaam geweest en ook nu zal er niemand luisteren. (Elie Wiesel merkt op: ‘Als iemand nú herhaalde wat hij van Israël heeft gezegd, dan zouden wij hem onmiddellijk van antisemitisme beschuldigen.’ a.w., 93.)

Het is op z’n minst eenzijdig, wat Jeremia hier zegt. Maakte hij niet ook de reformatie van Josia mee? Is het werkelijk allemaal alleen maar ellende geweest? Was iedereen ongehoorzaam? We zouden er de woede in kunnen lezen van een in de steek gelaten geliefde, die de ander alles wat ooit fout ging voor de voeten werpt. Maar dat wie zo aangevallen wordt, niet wil luisteren (vs.27), wordt zo wel een self fulfilling prophecy.

Aanwijzingen voor de prediking

Het Midden-Oosten is nog steeds een brandhaard waarin Israël zich staande probeert te houden. De parallel ligt voor de hand, maar kan toch niet rechtstreeks getrokken worden. Wij bevinden ons immers niet in de positie van Jeremia. Wij zijn er niet direct in betrokken. We lijden misschien mee, maar lijden er niet zelf aan. Het is te gemakkelijk om over een conflict elders te zeggen dat het Gods oordeel is.

Het is verder ook maar de vraag of iedere oorlog, ieder conflict het oordeel van God inhoudt. Hebben gebeurtenissen een betekenis, of geven wij gebeurtenissen al dan niet een betekenis? Heeft het lijden een zin, of proberen we het een zin te geven?

Ik zou zelf kiezen voor het laatste, met Elie Wiesel: ‘Jeremia beroept zich op God, omdat hij weet dat Israëls lijden onvermijdelijk is en hij het een zin zou willen geven, want erger dan lijden is zinloos lijden. En de zin moet in het lijden zelf gevonden worden.’ (a.w., 96)

Jeremia stelt ons voor de vraag hoe wij zelf datgene wat ons overkomt interpreteren. Echter, wanneer de zin van het lijden een kwestie van interpretatie is, dan kunnen er ook andere interpretaties gegeven worden. Dat is al in het boek Jeremia zelf te zien: de profeet Chananja belooft in Gods Naam een snelle terugkeer (Jeremia 28). Wij weten inmiddels dat Chananja een valse profeet bleek, maar ik kan me voorstellen dat ze hem destijds liever hoorden dan Jeremia.

Dat is ook nu nog een spannende vraag: willen we geloven dat het goed komt, want God is een God van liefde? Of zien we vooral het oordeel van God in het lijden dat ons treft, persoonlijk, of om ons heen? Of beide tegelijk?

‘God is liefde’ kan te gemakkelijk zijn. Een God als een hond in het park, stevig aangelijnd, waarvan de eigenaar je onmiddellijk verzekert: ‘Hij doet niets’.

Anderzijds kan een te grote nadruk op het oordeel van God de hoop verduisteren en leiden tot een machteloos makend schuldgevoel, dat je haast alleen maar van je af kunt duwen, omdat het te groot is. Dat lijkt ook de meest logische reactie op de ongenuanceerde verwijten die Jeremia het volk maakt.

Een andere spannende vraag is, of het oordeel nog afgewend had kunnen worden. Als men wél naar Jeremia had geluisterd, als men God wél trouw was gebleven, zou de geschiedenis dan anders gelopen zijn? Zou Israël dan niet in ballingschap zijn gegaan? Is het waar dat wie goed doet, goed ontmoet?

De worsteling van Jeremia zelf, tussen hoop en vrees, zijn lijden aan het onrecht en zijn solidariteit met zijn volk, kan een goede ingang bieden om hierop in te gaan.

Met de kinderen

  • De kinderen zullen het woord ‘jeremiëren’ – jammeren, klagen – waarschijnlijk niet kennen. Vertel hun dat het komt van de profeet Jeremia. Wat vinden zij van mensen die klagen?

  • Laat ouderen vertellen over de uitdrukking ‘niet klagen maar dragen en bidden om kracht.’ Wat betekent dit voor hen?

  • Bedenk met de kinderen dingen om over te klagen en verwerk dit in een kyriegebed.

Liturgische aanwijzingen

  • Judith Herzberg heeft een mooie, zeer vrije vertaling van de Klaagliederen gemaakt, die zeer bruikbaar zijn naast de lezing. (Judith Herzberg, Klaagliedjes. Uitg. De Harmonie 2011.)

  • Als Evangelielezing kan Matteus 17:14-20 gelezen worden, de lezing van deze zondag volgens het A-jaar, over geloof als een mosterdzaadje.

  • LB 177 en 831 zijn liederen bij de profeet Jeremia. Ook LB 897, ‘Rusteloos ben ik’, past goed.

Geraadpleegde literatuur

  • De Boer, Fuks, Soetendorp e.a., Zoals gezegd is over Jeremia. Phoenix bijbelpockets deel 11, z.p., z.j.

  • Elie Wiesel, Vijf bijbelse persoonlijkheden, z.p., 1990

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken