Menu

Premium

Preekschets Jesaja 50:4

Jesaja 50:4

Eenentwintigste zondag na Pinksteren

God, de Heer, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen.

Schriftlezing: Jesaja 50:4-11

Het eigene van de zondag

Zie de kanttekeningen bij deze rubriek met het oog op zondag 7 oktober. De schriftlezing is volgens gangbare roosters niet eigen aan deze zondag. Toch zijn vooral deze woorden een leerschool met strakke discipline om het eigene van de zondag te typeren. De zondag is de dag van de opstanding: opstaan uit alles wat ons neerdrukt, platslaat, onze pas vertraagt en onze blik vertroebelt. Daartoe is alleen het Woord van de Levende, het levende Woord in staat. Mensen worden daarbij ingeschakeld. Als we luisteren kan het wonder van de opstanding geschieden. Daarin klopt het hart van de zondagse eredienst, waardoor ook de andere dagen gevoed en getekend worden.

Uitleg

De Hoog-Heilige, die zichzelf ter sprake brengt bij monde, in de gestalte van de knecht, wordt vier keer aangeduid met Adonaj en vervolgens met de heilige Naam Jhwh: verzen 4,5,7 en 9. De nbv vertaalt: God, de Heer; de nbg-5 1: Here Here. De Here God neemt het initiatief en houdt in alles, door alles heen, de regie. De knecht spreekt op zijn gezag, is volstrekt van Hem afhankelijk, wordt door Hem staande en gaande gehouden, zelfs als hij door anderen geveld wordt. Aan hem is van Hogerhand ‘de tong van geoefenden’ (vs. 4) gegeven. De nbv heeft: vaardige tong. Deze weergave kan suggesties wekken die ons verder van de heilige teksten afbrengen. De knecht is alles behalve een ‘gladjanus’, een vlotte, gewiekste spreker. Hij oefent zich in het leerlingschap (zie ook Jes. 54:13 en 8:16). Deze waardigheid bepaalt zijn vaardigheid. Het leerlingschap bepaalt zijn werkwijze, is zelf(s) zijn identiteit. Op mensen, rap en rad van tong, zaten zijn volksgenoten, ballingen in Babel, allerminst te wachten. Op deze knecht, sprékend God, evenmin, zo blijkt uit het vervolg en nog meer uit het vierde lied. Dat is een ander verhaal, waarin wonderlijkerwijs het Verhaal van de Levende opklinkt. Het wordt gaandeweg, met eindeloos veel pijn en moeite, verstaan.

De tweede vershelft van vers 4a is qua Hebreeuwse tekst niet eenvoudig. Dr. J.L. Koole, wiens commentaar een toonbeeld van zorgvuldigheid is, vertaalt zoekenderwijs: ‘om te weten te ondersteunen (?) de vermoeide met het woord’. Dat en zó is de levenssituatie van de hoorders: vermoeid, ten einde raad, volkomen ontredderd. Dergelijke woorden lezen we voortdurend (40:28-30; 41:10,17; 44:12; 49:14; 51:12). Dag aan dag gaat de knecht bij deze Meester in de leer. De morgen kleurt de hele dag (Ps. 5:4; 59:17; 130:6), want de gunstbewijzen, de barmhartigheden (meervoud!) van de Here zijn elke morgen nieuw (Klgl. 3:22-24).

De knecht die voor Gods rekening spreekt, wordt hardhandig afgerekend op zijn boodschap (vs. 6). Waarom reageren zijn volksgenoten op deze wrede, smadelijke wijze? Is hij als een wereldvreemde dwaas aan de kaak (!) gesteld? Slagen op de rug doen daaraan denken (Spr. 10:13; 19:29; Ps. 129:1-3). Heeft het toegezegde heil hen met pijn en woede ineens herinnerd aan het onheil, aan den lijve ervaren? Raakte de knecht de achillespees van het volk, het heupgewricht (Gen. 32:33), waardoor zij des te agressiever reageerden? Daarmee verbonden: was zijn prediking te universeel, te ‘vriendelijk’ voor de vermaledijde vijanden? De knecht werd op de kaak geslagen (zie ook 1 Kon. 22:24; Micha 4:14; Klgl. 3:30; Ez. 3:8vv.) om hem de mond voorgoed te stoppen en bespuugd als teken van verachting (zie bijv. Job 30:10). Al lezend zien we het beeld van de knecht, ten voeten uit getekend in de evangeliën, versmaad, bespuugd, veracht (Mat. 26:67-68; 27:30). Wie zorgvuldig luistert, hoort alom de Schriften resoneren.

Een knecht die door zijn zó-zijn en zó-doen gemangeld en zelfs gemarteld wordt door zijn eigen kring, is geen uitzondering in de Schrift. Denk aan Mozes (Ex. 17:4), aanElia(l Kon. 19) en vooral aan Jeremia (zie bijv. Jer. 11:19-20; 15:15vv.; 18:18; 20:7-18). Onderweg in dit derde lied dringt zich de vraag op: heeft dit alles wat met de knecht gebeurt – slaag en smaad ondergaan – plaatsvervangende betekenis voor anderen? Deze notie klinkt duidelijk door in het vierde lied (Jes. 52:13-53:12). Het lijden van de knecht is dienstbaar aan de boodschap die hij brengt. Het is daarvan niet los te maken. Als zodanig is zijn levensweg, inclusief zijn lijdensgang, ten behoeve van anderen, huns ondanks. Het wordt door de Here gebruikt om zijn woorden van heil, die nooit in het luchtledige opgaan (Jes. 55:10-11!), te staven, vast en zeker te maken. Een en ander herkennen we ook in andere profetische gestalten die een priesterlijke dienst verrichten. Offeren is, naar een omschrijving van Noordmans, ‘geven in de hoogste graad’. Mozes was bereid zijn leven te geven, ten behoeve van het volk (Ex. 32:32; Ps. 106:23), evenals – om nog een voorbeeld te noemen – Jeremia (Jer. 20:20).

De knecht beroept zich in laatste instantie op Hem die in alles de eerste is, vooraan gaat: de Here HERE is helper (vs. 8), geeft hem uiteindelijk gelijk. De knecht zal niet te schande worden, niet beschaamd staan (vs. 7; zie ook Jes. 41:11; 45:1617). Dat geldt, door alles heen, ook voor zijn volksgenoten (Jes. 54:4-8). Tot dit vertrouwen worden zij opgeroepen. Het wordt met vrees en beven beaamd (vs. 10). Wie volhardt in het eigen gelijk en dus in het ongelijk van de Here, van zijn knecht, vergaat als een kleed, door de mot verteerd (vs. 9; zie ook 51:8 en Ps. 102:27). De laatste verzen (10-11) onderstrepen de klem, de kracht van Gods heilzame presentie. De vertaling van de Hebreeuwse tekst is niet eenvoudig, maar zoveel is wel duidelijk: eigenmachtig optreden is ten dode gedoemd; ontzag voor de Here uit zich in het luisteren naar de stem van de knecht.

Aanwijzingen voor de prediking

Indertijd werden grammofoonplaten op de markt gebracht door een maatschappij, genaamd His Master’s Voice. De omslag toont als logo een hondje, met gespitste oren luisterend bij de grote hoorn van een oude grammofoon. Het ontwaart de stem van z’n baasje, z’n meester, en is daarom één en al oor. Deze intense aandacht typeert ook de knecht, in dit derde lied getekend. Dit oude lied reikt woorden aan om het voortgaande werk van God, tot heil van allen, te bezingen. Het geeft stem aan Hem, van wie de apostel zingt: ‘Hij is geopenbaard in een sterfelijk lichaam, in het gelijk gesteld door de Geest, is verschenen aan de engelen, verkondigd onder de volken, vond geloof in de wereld, is opgenomen in majesteit’ (1 Tim. 3:16). Knecht en leerling, zonder op te houden Heer en Meester te zijn. Van Hem geldt in de hoogste macht wat Willem Bamard schrijft over de diepgang van wat ‘offer’ mag heten: ‘Leven dat leeft, steunt op leven dat sterft.’ Dit oude lied typeert ook het wezen van de kerk, die ten diepste ecclesia audiens, horende kerk is. Zij staat en gaat in de wereld in volstrekte overgave aan het Woord van God, geconcentreerd in Jezus Christus, die het Woord is (Joh. 1), om daarmee allen te steunen die ‘vermoeid en belast’ zijn (Mat. 11:28). Ook de gelovige bij de gratie Gods is op zijn, haar wijze vóór alles leerling. Door de drie-enige God geroepen, op Hem aangewezen, in Hem geborgen, levenslang, zelfs nog verder.

Liturgische aanwijzingen

Naast de lezing van Jesaja 50 kan men denken aan: 1 Timoteüs 3:14-16 en Matteüs 23:1-11. Mogelijke liederen: Psalm 40:3, 4; 119:39, 40; Gezang 310; 326; 330.

Geraadpleegde literatuur

Zie de commentaren en studies, genoemd bij zondag 7 oktober. En verder: het commentaar van J.L. Koole (zie bij zondag 14 oktober); J. Vlaardingerbroek, in: Woord in Beweging 3, Kampen 1985 (213-222); H.G. Schuurman, in: Postille 53, Zoetermeer 2001 (196-198); W. Barnard, Op een stoel staan I, Haarlem 1978, 206; O. Noordmans, Gestalte en Geest, 121 (= Verzamelde Werken 8, Kampen 1980, 272.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken