Menu

Premium

Preekschets Jesaja 53:11

Vijfde zondag van de veertigdagentijd

Jesaja 53:11


hij neemt hun wandaden op zich.
Na het lijden dat hij moest doorstaan,
zag hij het licht* en werd met kennis verzadigd.
Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht,
(NBV)

Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien,
Hij zal verzadigd worden.
Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken,
want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
(HSV)

Schriftlezing: Jesaja 52:13-53:11

Het eigene van de zondag

Het is zondag Judica of eerste passiezondag, de vijfde zondag in de veertigdagentijd van voorbereiding op Goede Vrijdag en Pasen. De naam Judica is afgeleid van de eerste regel van de bijbehorende intochtspsalm: Psalm 43 (Judica me Deus: Verschaf mij recht, o God). Op deze tweede zondag voor Pasen begint volgens de traditie de eigenlijke lijdenstijd. Het thema voor de preek is: de dienaar van de Heer als ideaalbeeld.

Uitleg

De historische achtergrond bij Jesaja 40-55 is de tijd van de ballingschap in Babel (Jesaja 43:14; 45:13; 47:1; 48:14; 48:20; 50:1). Jeruzalem is ontvolkt en Juda verwoest (Jesaja 44:26). Ook de tempel is verwoest (Jesaja 44:28). In Sion zal verlossing zijn (Jesaja 46:13). Sion is weliswaar verwoest, maar er zal een keer in Sions lot komen (Jesaja 49:19-20).

De profetische boodschap van Jesaja junior (Tweede Jesaja) is nu eens gericht tot de achtergeblevenen in Jeruzalem, dan weer tot de ballingen in Babel. Het is goed denkbaar dat de profetieën via brieven op beide plaatsen zijn voorgedragen. Het gaat om een diepe crisis, het gevoel dat God het volk in de steek gelaten heeft (Jesaja 40:27; 49:14). Een veelvoorkomend beeld is dat van de woestijn (wildernis, droogte). Het staat voor de algehele ellende van de verwoesting van Jeruzalem en de daarop volgende ballingschap.

Boven vertalingen van Jesaja 53 staat soms wel ‘vierde profetie’ van de knecht/dienaar van de Heer, maar tegenwoordig beschouwt men de theorie van losstaande knechtsliederen als onhoudbaar. De hoofdstukken van Jesaja 40-55 vormen een onlosmakelijk geheel, waarin diverse thema’s telkens terugkeren, zoals dat van de dienaar van de Heer.

Het woord yōnēq in vers 2 betekent letterlijk ‘zuigeling’, maar kan ook een jong mens of dier aanduiden. Jesaja junior wijst de ouderen (de ‘wij’ in de tekst) op de kinderen die in ballingschap geboren zijn. Jesaja 44:3-5 laat duidelijk zien dat de kinderen van de ballingen beschouwd worden als groene planten in de woestijn, als jonge mensen die nog vertrouwen in God hebben (44:5). Ook het beeld van de kudde is in Jesaja 53 niet te missen. De ouderen spreken over zichzelf als de volwassen schapen: wij dwaalden als schapen en volgden onze eigen weg (53:6), maar de jongeren worden als zowel mannelijk als vrouwelijk lam getekend (53:7). De figuur van de knecht is dus in de tijd van Jesaja junior een beeld voor de jongere generatie. Ook 53:8 laat dat zien: ‘wat betreft zijn generatie, wie sloeg er acht op?’ (eigen vertaling). En de jongeren klagen er na de val van Jeruzalem ook openlijk over. O.a. in Klaagliederen 5:7: ‘Onze vaders hebben gezondigd; zij zijn er niet meer, nu dragen wij hun schuld.’ Exact dezelfde Hebreeuwse woorden voor ‘het dragen van de zonden’ worden door Jesaja junior gebruikt in 53:11. Hij probeert antwoord te geven op de klacht waarom de jongeren moesten lijden onder de fouten van hun ouders (zie ook de bekende spreuk in Jeremia 31:29-30 en Ezechiël 18:2)? Het doet voor ons wat vreemd aan dat de profeet steeds in het enkelvoud spreekt over die dienaar, maar het was in de oudoosterse wereld niet ongebruikelijk om een groep mensen aan te duiden als één persoon. Zelfs in onze taal komt dat wel voor, bijvoorbeeld in een krantenkop: ‘Mantelzorger dreigt te vereenzamen’. Met een enkelvoud wordt dan een bepaalde groep bedoeld. Zo is het ook met de dienaar van de Heer. Eigenlijk zijn het vele dienaren van de Heer (Jesaja 54:17). Soms wordt de dienaar ook Israël genoemd, of Jakob (Jesaja 41:8; 44:1-2, 21; 45:4; 48:20; 49:3).

Vers 9 spreekt over het graf van de dienaar dat bij de goddelozen is en bij de rijken. Dat een rijke parallel gesteld word aan een goddeloze is enkel te begrijpen uit de tijd van de ballingschap, toen sommige rijke Israëlieten God vaarwel hadden gezegd omdat ze niets meer van Hem merkten. En ze hadden zich overgegeven aan de godsdienst van de overwinnaars, en dreven gewoon handel op de sabbat (zoals blijkt uit Babylonische bankgegevens). Tegelijk wordt van de dienaar gezegd dat hij nakomelingen zal zien (vers 10). Dat lijkt tegenstrijdig, maar is geheel begrijpelijk als de dienaar staat voor de gehele generatie jongeren die in ballingschap is geboren.

In vers 10 van de tekst staat in veel vertalingen: ‘Als hij zijn leven tot een schuldoffer gesteld heeft.’ Maar dat lijkt meer op aanpassing van de tekst om deze te laten aansluiten bij de klassieke verzoeningsleer. In de oorspronkelijke tekst spreekt de profeet iemand aan in de tweede persoon enkelvoud en bidt: ‘Och, als u nu toch zijn leven aanvaardt als een schuldoffer.’ (NBV vertaalt ten onrechte derde persoon en schrapt ‘als’). Kortom: kijk, o God, naar de jongeren die schuldeloos lijden, laat het lijden nu genoeg zijn geweest. Het woord asham hier wegvertalen is niet aan de orde. Dat woord is ook bij Israëls buren bekend en betekent: schuldoffer, een offer in plaats van straf voor de werkelijke schuldige. Wel van belang is het ‘als’, dat wil zeggen dat het lijden reeds heeft plaatsgevonden, en het niet zo is dat God het offer vraagt. Het is andersom: eerst het lijden, daarna dit door God aanvaarden als schuldoffer. Zoals ook het lijden van Jezus gebeurt, en niet van tevoren gepland was, zoals Marcus 12 al aangeeft: het lijden van Jezus lag in de lijn van de verwachting, zoals profeten voor Hem ook al vanwege hun boodschap gedood waren.

In vers 11 wordt tegenwoordig vaak aangevuld dat de dienaar ‘het licht’ zal zien. De enige grond daarvoor vormt de Jesajarol uit Qumran. De vraag is echter hier juist wat de dienaar zal zien. De Qumranschrijver heeft zelf iets aangevuld. Maar bedoeld is vooral dat hij zal zien. Eerder is door de profeet namelijk juist gezegd: wie is er zo blind als mijn dienaar (Jesaja 42:19)? Het volk is blind, en de dienaar dus ook. Men dacht dat God er niet meer was. Hier blijkt echter dat de dienaar het weer echt zal zien, in de zin van: geestelijk zien. Het slaat terug op het slot van vers 10: hij zal zien hoe het voornemen van de Heer door zijn moeitevol lijden zal slagen.

Aanwijzingen voor de prediking

Als er nu één tekst is uit het Oude Testament die vaak direct met het lijden van Jezus wordt verbonden is het Jesaja 53 wel. De wijze van exegetiseren uit de eerste eeuw na Christus kan echter heden ten dage niet meer gebruikt worden. Daarmee wordt het moeilijk om zó over deze tekst te preken dat zowel de tekst en de profeet recht wordt gedaan, als ook de hoorders, die reeds bij voorbaat de anonieme dienaar een naam hebben gegeven: Jezus. Belangrijk is dan ook om hierbij te beginnen.

De volgende stap is om vast te stellen dat de christelijke kerk het zogenaamde Oude Testament (Hebreeuwse Bijbel) vanuit de joodse wereld heeft ontvangen. Jezus was zelf een jood, het Oude Testament was ook zijn boek. In het Nieuwe Testament zijn veel van de teksten uit die Hebreeuwse Bijbel opnieuw uitgelegd. Maar: het joodse volk heeft nog steeds dat boek. Kunnen wij als christenen zeggen dat de joodse uitleg niet meer geldt? Een tweede vraag is: zou de profeet woorden hebben uitgesproken die hijzelf en zijn hoorders nooit zouden hebben kunnen begrijpen?

De profeet begint in Jesaja 53:1 met een concrete vraag aan zijn volksgenoten: Wie van jullie heeft geloofd wat wij gehoord hebben? En aan wie is de arm van de Here openbaar geworden? Maar de hoorders zwijgen. Zij verkeren in een situatie van doffe ellende, God heeft hen in de steek gelaten. Ze hebben inderdaad niets van Hem gezien. Hebben ze dan niet die jonge loot gezien, die onder hun neus opkwam uit dorre aarde? Kinderen die toch ook daar in die ellende werden geboren, hebben ze dat niet gezien? Het is een herkenbare ervaring. Wanneer alles lijkt tegen te zitten, voel je je alsof je in een dorre woestijn verkeert. Een grote ellende. En hoe je ook bidt, God lijkt ver weg te zijn. Hij lijkt niet te luisteren. En dat er om je heen ook nog wonderen gebeuren, merk je dan niet meer op. De wij-groep heeft die jonge loot niet opgemerkt. Tegelijk geeft dit begin van de profetie duidelijk aan dat de dienaar van de Heer daar en toen, ten tijde van Jesaja junior, al te zien moet zijn geweest.

Maar zoals zo vaak worden kinderen niet opgemerkt als ouderen grote problemen hebben. Hoeveel kinderen zitten er tegenwoordig niet in vluchtelingenkampen? Niemand kijkt naar hen om. Ook toen, in de tijd van Jesaja, was er geen aandacht voor de jongeren die daar in ballingschap geboren waren. Vreemd genoeg waren zij vergeleken bij de ouderen juist sterk. Zij hadden nieuwe kracht, en wie op hen lette kon zien dat God zijn volk niet vergeten was. De jongeren hielden (en houden!) een belofte in voor de toekomst. Maar zij hadden part noch deel aan de oorzaak van de ballingschap. Zij droegen in hun lijden slechts de schuld van hun ouders.

Belangrijk slotpunt is het extra dat de visie van de dienaar als deel van het volk met zich meebrengt. Het is enerzijds een ideaalbeeld dat iedere gelovige heeft na te streven. Aan de andere kant is ook goed te begrijpen hoe de leerlingen (zoals o.a. Filippus) in Jezus zo veel later juist de ware dienaar van de Heer hebben gezien. Als er één is geweest die in zo veel opzichten aan het ideaalbeeld voldeed, dan Jezus wel. Tegelijk ontslaat de profetie van Jesaja de hoorders niet van het ook zelf aannemen van de gestalte van de dienaar, zoals ook Paulus in Filippenzen 2 al aangeeft. Het is niet of/of, maar en/en. Jezus heeft het voorbeeld waargemaakt, maar de hoop is dat ook zijn volgelingen dat voorbeeld opnieuw waarmaken.

Ideeën voor kinderen

Het is goed te weten waar de grens van de verbeelding ligt. Jesaja 53 is geen tekst die je gemakkelijk aan kinderen uitlegt. Je zou echter kunnen vragen wie de oudste thuis is en nog een jonger broertje of zusje heeft. En wat ze zouden doen als ze zien dat een ander kind het jongere zusje of broertje zou pesten. Dan is menig grote broer of zus wel bereid zich in de strijd te werpen en op te komen voor het jongere broertje/zusje. Zo wil ook Jezus zijn hele leven voor ons inzetten, omdat wij als familie voor Hem zijn.

Liturgische aanwijzingen

Voor de lezing uit het Nieuwe Testament kan gekozen worden voor 1 Petrus 2:19-25 of Filippenzen 2:1-11. Liederen na de lezing uit Jesaja 53 kunnen zijn: Gezang 176, 177, NLB 561. Na de tekst uit 1 Petrus zou Gezang 86:8, 9, 10 gezongen kunnen worden (= NLB 825) alsook EvLB 118. Ook geschikt zijn Psalm 68:2, 7 en Gezang 360:3 en 409, NLB 874.

Geraadpleegd

– D.J.A. Clines, I, He, We, and They: A Literary Approach to Isaiah 53, Sheffield 1976.
– T.N.D. Mettinger, A Farewell to the Servant Songs. A Critical Examination of an Exegetical Axiom, Lund 1983.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken