Menu

Premium

Preekschets Jesaja 53:5

Jesaja 53:5

Tweeëntwintigste zondag na Pinksteren

Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.

Schriftlezing: Jesaja 52:13-53:12

Het eigene van de zondag

Zie de kanttekeningen bij deze rubriek met het oog op zondag 7 oktober. Deze laatste zondag van oktober ligt heel dicht bij de Hervormingsdag, 31 oktober. Adel verplicht: ‘Maarten Luther herdenken betekent naar de onbeminde boeteprofeet luisteren’ (Oberman). Het Woord van God is ons toevertrouwd om het te bewaren, in de zin van het Duitse werkwoord sich bewähren: als we luisteren krijgt het de verschuldigd eerbied om zijn waarde te bewijzen. Eén van de stellingen (62) van Luther luidde dan ook: ‘De ware schat der kerk is het heilig evangelie van de heerlijkheid en de genade van God.’

Uitleg

Een moeilijke tekst! De ambachtelijke lezer bezwijkt bijkans onder het gewicht van de inleidingsvragen, tekstvarianten en exegetische problemen. In dit alles werkt dit weergaloze lied aanstekelijk. Wie de tijd en de rust neemt om de woorden te wegen en te overwegen, zal de waarheid van de (berijmde) psalmwoorden verstaan: ‘Hier weidt mijn ziel met een verwonderd oog’ (27:2). Deze ervaringen – worstelen met de woorden en erdoor gezegend worden – komen heel dicht bij die van de hoge ambtenaar uit Ethiopië (Hand. 8:26-40).

Dit lied staat op een bijzondere plaats. Het wordt voorafgegaan door de herinnering aan het mateloze leed in Babel en de oproep om deze ellendige plaats te verlaten (51:1-52:12). Het wordt gevolgd door de immense vreugde die Sion/Jeruzalem vervult omdat de Here God een keer brengt in het lot van zijn volk (54:lvv.). Daartussen staat het lied van de knecht. Dit impliceert, zo schrijft Renkema terecht, ‘dat de beweging van Babel naar Jeruzalem mogelijk geworden is door de knecht. Dit verband wordt al te vaak veronachtzaamd bij de beschouwingen over Js 53’. Nog een overweging om de oren te scherpen, ontleend aan Geense. Van twee kanten wordt naar de knecht gewezen. Aan het begin en aan het einde gebeurt het van Godswege, van Hogerhand (52:13-15; 53:1 lb-12). Hij roept op om oog te hebben voor de knecht: ‘Zie!’ (vgl. ook Jes. 42:1). Zijn werk heeft wereldwijde betekenis. Geense schrijft: ‘Het wijzen op de knecht van boven af, ingeleid door het nadrukkelijke “zie”, vertelt vooral over zijn verhoging, nog voordat de belijdende gemeente heeft kunnen wijzen op zijn lijdende gestalte, en vanuit de verhoging wordt aan het eind weer gesproken over zijn lijdende gestalte. Van Godswege wordt de gemeente op het wonder gewezen.’ Van onderen, vanuit de kring om deze knecht, wordt gewezen naar Hem die zó, onder de schijn van het tegendeel, het werk van God op aarde doet, tot heil van Israël en de volken (53:1-1 la). De schokken van verwondering trillen door alle woorden heen.

Het lied zet hoog in. De knecht zal voorspoedig zijn, in die zin dat Gods doel verwezenlijkt wordt. Het gaat door ontzetting en verbijstering heen (zie ook Jes. 50:6 en 53:4-6), maar wereldwijd zal het verlossende werk van God (h)erkend worden (52:15 en 53:12). De arbeid van de knecht kan niet tevergeefs zijn (zie ook 49:4), maar draagt vrucht, is ten zegen. Deze vorm van voorspoed lezen we ook van anderen, zoals van Jozua (Joz. l:7vv.), David (1 Sam. 18:5, 14), Salomo (1 Kon. 2:3), Hizkia (2 Kon. 18:7).

De verbazing klinkt door in de belijdenis, verwoord door hen die in deze knechtsgestalte de kracht en de wijsheid van God hebben ontwaard. Het is haast niet te geloven dat de Here op deze ongekende, ongehoorde wijze zijn belofte vervult, zoals toegezegd in Jesaja 52:10. De knecht is als een loot, ontspruitend uit dorre, doodse aarde (zie ook Jer. 23:5vv.). Hij is niet om aan te zien, het volstrekte tegendeel van mensen als Jozef (Gen. 39:6) en David (1 Sam. 16:12). Overigens stuiten we hier op één van de vele problemen in de tekst: het verbergen van het gelaat (vs. 3b). NBV:‘Een man die zijn gelaat voor ons verborg’. Anderen denken aan het gelaat van de Here God, dat verborgen is voor deze knecht. Waarschijnlijker is dat de omstanders hun gelaat afschermen, zichzelf beschermen tegen het zien van deze afzichtelijke mens.

De knecht droeg – het werkwoord veronderstelt een zware last: torsen (zie ook Jes. 46:4, 7) – wat ons toekwam: ziekten en smarten vanwege onze zonden. Hij werd er eerst zelf op aangezien: een verstoteling, door God geslagen en vernederd (vs. 4b). Lijden als straf op de zonde(n) is een overtuiging, die telkens in de Schrift opklinkt (zie bijv. Ps. 31:11; de vrienden van Job; Joh. 9:2), maar die ook wordt aangevochten, vooral wanneer deze verwordt tot een sluitend systeem. Later daagde het inzicht dat het lijden van de knecht plaatsvervangende, verlossende betekenis heeft (vs. 5-7). Het kwade dat Hem óverkwam en werd aangedaan door mensen kwam ons ten goede. Wij doolden rond als herderloze schapen (Ps. 119:176), maar Hij ging bewust de weg van een weerloos lam, zonder enige tegenspraak (zie Ps. 38:14; 39:10).

Het vervolg, vooral de tekst van vers 8, is moeilijk te verstaan. Is de knecht door een onrechtvaardig vonnis weggenomen? Koole vertaalt tastenderwijs: ‘Uit bescherming (?) en recht werd hij weggenomen en wie overwoog zijn geslacht?’ Hij kreeg een graf bij goddelozen: toonbeeld van schande (zie bijv. 1 Kon. 13:22; 14:13; Jes. 14:19vv.; Jer. 22:19). De Here bracht echter een keer in zijn lot. Waarin bestond deze ommekeer? Er moet iets als een herleving, een opstanding van de knecht hebben plaatsgehad, maar het lied zegt het niet met zoveel woorden. Is deze uiterste vernedering alleen maar te verwoorden in termen van sterven en begraven worden? Hij wordt echter van Godswege verhoogd. Dankzij het offer van de knecht mogen anderen volop leven. Een vreemde vrijspraak!

Aanwijzingen voor de prediking

Wie geroepen is het Woord van de Levende te bedienen, beweegt zich op heilige grond. Dat geldt voor de hele Schrift, maar hier in het bijzonder. Daarom noemde ik aan het begin de notie van de plaatsvervanging, met enkele citaten van voorgangers. Het verschil tussen een raadsel en een geheim(enis) is hemelsbreed en aardediep. Een geheimenis wordt je toevertrouwd. Je leeft erin en ermee, zonder het te doorgronden. Een raadsel is in principe oplosbaar. De Here God stelt ons voor eindeloze verrassingen. ‘Het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen’ (1 Kor. 1:25). Wat Hij ons genadig toedeelt ‘is in geen mensenhart opgekomen’ (1 Kor. 2:9). Nog eens met de woorden van Geense (1939-1994): ‘In de lange geschiedenis van de menselijke pogingen te komen tot een adequaat begrip van degene die wij “God” noemen, treedt deze misvormde gestalte op met de pretentie definitief geldig te zijn. (…) Ook de religie zoekt gestalte en schoonheid, zoekt datgene waarin de mens zichzelf overtreft, en wat ze hier vindt is, zie, iemand die onze smarten op zich genomen heeft, doorboord werd om onze zonden en verbrijzeld om onze ongerechtigheden. (…) Hij is niet daarboven, in een onbereikbare hoogte, maar zo diep beneden dat hij voor allen bereikbaar is en het diepste aan leed en schuld van ieder mensenleven kan omvatten (vgl. Hebr. 4:14-16; 5:7-9)’. Het wordt temeer spannend nu er alom over ‘God’ gesproken wordt. De kernvraag is: wie bedoel je met dit woord? Ook in dit vragen zal iedere vorm van hooghartigheid ons vreemd zijn. We blijven ‘laag bij de grond’, komen nooit verder dan de status van bedelaar bij de gratie Gods. Wie Hem (h)erkent, beaamt de woorden die Luther, gekweld door hevige pijnen, op een stukje papier krabbelde, vlak voor zijn sterven (18 februari 1546): Wir sind Bettler, verum est (wij zijn bedelaars, dat is waar).

Liturgische aanwijzingen

Naast de lezing van Jesaja 52-53 kan men denken aan: Filippenzen 2:1-11; 1 Petrus 2:19-25; Handelingen 8:26-35; Matteüs 8:14-17. Mogelijke liederen: Psalm 22:1, 2, 3; 46; Gezang 179; 303.

Geraadpleegde literatuur

Zie de commentaren en studies, genoemd bij zondag 7 oktober. En verder: J.L. Koole, Jesaja II, Jesaja 49-55, COT, Kampen 1990; J. Renkema, in: Woord in Beweging 3, Kampen 1985 (80-89); A. Geense, Het Woord dat u ten leven riep, Overwegingen voor de preek, Zoetermeer 1999 (9-14); David J.A. Clines, ‘Selections from I, He, We, They: A Literary Approach to Isaiah 53’, in: Stephen E. Fowl (ed.), The Theological… (zie bij zondag 7 oktober, 210-218); Beverly J. Stratton, ‘Engaging Metaphors: Suffering with Zion and the Servant in Isaiah 52-53’, in: Stephen E. Fowl (ed.), The Theological… (zie boven, 219-237).

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken