Menu

Premium

Preekschets Jesaja 6:10

Jesaja 6:10

Tiende zondag na Pinksteren

Maak het hart van het volk ongevoelig,
stop hun oren toe, smeer hun ogen dicht.
Dan kunnen ze met hun ogen niet zien, met hun oren niet luisteren,
en tot hun hart zal het niet doordringen.
Ze zullen niet naar mij terugkeren en geen herstel vinden.

Schriftlezingen: Jesaja 6:1-12 en Matteüs 13:10-17

Het eigene van de zondag

Drie zomerse zondagen achtereen preekstof die de gemeente oproept tot bekering. Dat zijn kansen om de relatie tussen God en ons eens goed aan de orde stellen. Stof waar kerkmensen eens recht voor kunnen gaan zitten. Die reactie zal oproepen. Goed om wellicht op door te gaan in een aan de kerkdienst aansluitende preekbespreking. Eventueel zou deze stof kunnen worden gebruikt bij de bevestiging van een predikant.

Uitleg

De kersverse prediker Jesaja heeft merkwaardige stof voor zijn intreepreek. Hij moet een soort antiboodschap brengen. ‘Moet’, want zijn missie staat in de imperatief, vloeit voort uit zijn roepingsmoment. Uit zijn verzoende relatie met Jahweh, de God van Israël. In het sterfjaar van koning Uzzia krijgt Jesaja een visioen in de tempel. Hij krijgt een diepe indruk van de Heer van de hemelse machten. Hij wordt zich door de heiligheid van die God bewust van zijn eigen onheiligheid, zijn onreinheid. (Het zou kunnen dat e.e.a. duidt op een concreet voorval, wellicht zijn zijn lippen onrein omdat hij naliet te spreken, of verkeerd sprak.) Het ontzet hem, hij spreekt, hij roept het uit. Van hogerhand (door een der serafs) worden zijn lippen verzoend. Nu is hij in staat zich beschikbaar te stellen als de stem van de Heer klinkt. Het lijkt alsof er gebrek aan mensen is die namens God spreken, die opkomen voor zijn zaak. De wereld waarin Jesaja leeft, is vol onrecht. De kloof tussen rijk en arm is groot. Het verschil tussen stad en platteland idem. Het feodalisme viert hoogtij. Er is ontzaglijk veel onrecht, corruptie. De rijken worden alleen maar rijker, de armen armer. De woorden van God, de woorden die het goede op het oog hebben voor zijn volk, worden met voeten getreden. Er is geen gehoor voor, geen affiniteit mee.

Onder de leidende figuren zijn er geen mensen van God. Zo kun je de vragende stem des Heren lezen: Wie is er nu namens ons (namens de God en zijn hemelse machten). De verzoende Jesaja biedt zich aan. Zijn hineni komt voort uit een herstelde relatie. Van Godswege wordt hem de boodschap opgelegd: Ga! (ik parafraseer), ga naar dat volk waartoe je behoort. Mogelijk wordt hier de kring van invloedrijke mensen aan het hof bedoeld, waarvan Jesaja deel uitmaakt. Mensen die zich oriënteren op waarzeggers, op dromers, op geesten van doden, maar pertinent niet op wat God zegt. Dat is al genoegzaam gebleken. Jesaja hoeft van hogerhand geen pogingen te doen hen opnieuw te overtuigen. Hij moet hen integendeel aanmoedigen dóór te gaan in die heilloze oriëntatie. Ze moeten dat ook maar op het volk overbrengen, het volk daarin stimuleren. En dan volgen de tekstwoorden van deze zondag. Jesaja spreekt hen toe in de imperatief: Maak het hart van het volk ongevoelig, stop hun oren toe, smeer hun ogen dicht. Zodat ze niet zien, niet horen, zodat het hun hart niet bereikt, zodat de woorden van God niet dóórdringen. Honend, bijkans sarcastisch moet Jesaja spreken. Een zeer ongewoon geluid in de Schrift. Heeft God het met zijn volk gehad? Laat Hij het nu maar aan zijn lot over?

We hebben hier te maken met een merkwaardig gegeven dat ook in het boek Exodus voorkomt. De farao van Egypte verhardt zich steeds opnieuw. Keer op keer zégt hij het volk te laten gaan, maar steeds doet hij het niet, verhardt hij zich. Verscheidene malen zegt de Schrift ook dat de God van Israël zijn hart verhardt. De verdrukking wordt zwaarder. De daden van God komen zo des te scherper uit. Hij is koning en niet de farao! Deze kant van God wekt immer bevreemding. In Jesaja 6 lijkt iets soortgelijks aan de hand. Maar dan gaat het om zijn eigen volk! Het volk dat Hijzelf uit Egypte naar de vrijheid leidde. Het volk heeft die vrijheid niet aangekund, het luistert voortdurend niet naar de God aan wie het de vrijheid te danken heeft. Nu lijkt de God die het hart van de farao verhardde, het hart van zijn eigen volk te willen verharden. Zodat ze van Hem vervreemden en niet tot inkeer komen. De tekst wordt stilistisch gezien gedomineerd door het chiasme. Het hart speelt een belangrijke rol. Het menselijk hart komt in het Oude Testament nogal naar voren. Vooral in de wijsheidsliteratuur. Het is van wezenlijk belang voor een ommekeer, voor een terugkeer naar Jahweh. In het hart van de mens vallen de beslissingen. Daar doen de oren en ogen aan mee. Het volk Israël heeft Gods woorden vernomen, zijn daden gezien. Het is ertoe geroepen die voortdurend te gedenken, zich God voor ogen te stellen, met het hele hart God lief te hebben. Vanuit die liefde te gehoorzamen. Dan zal het hun welgaan. Dat is de opzet van de bevrijding uit Egypte geweest. God dienen in de vrijheid waartoe Hij hen uitleidde. Ze deden het niet. De profeten roepen hen voortdurend tot de orde. Het helpt niet. In het sterfjaar van koning Uzzia, de koning die melaats werd – veelzeggend – is ook het volk ziek. Ziek van ongehoorzaamheid. Het volk heeft zo vaak niet willen luisteren, dat de verharding er het resultaat van is. Men kan het woord van God niet vrijblijvend horen. Uiteindelijk wordt ‘das Nichtwollen mit dem Nichtkönnen bestraft’ (Von Rad). Als je niet wilt zien, niet wilt horen, kan het vanbinnen nooit doordringen. Dan vindt er geen terugkeer, geen herstel plaats. Hier, aan het eind van het vers, is het toppunt van de negatie. Want om die terugkeer, dat herstel moeten Jesaja’s woorden toch gaan. Het herstel dat de profeet zelf in het visioen beleefde.

De boodschap is bijzonder hard. Jesaja kan het maar moeilijk hanteren. Vraagt hoe lang hij dat moet doen. Er komt een tijd dat het volk te gronde gaat, er komt verwoesting. Er blijft weinig anders over dan een desolate chaos. Het enige troostwoord is dat er in de chaos ook weer nieuw leven zal ontstaan, het heilig zaad in de tronk zal weer uitlopen.

In de Evangeliën en in Handelingen worden deze tekstwoorden in min of meerdere mate uitgebreid geciteerd. Overigens altijd vanuit de Septuaginta. Daarbij valt op dat de imperativus vervangen is door de indicativus. Zodat het proces van verharding meer beschréven wordt. Bij de synoptici worden de woorden bij de gelijkenis van de zaaier geciteerd. Die het horen van het woord van het Koninkrijk (Mat. 13:18) tot onderwerp heeft. In het Evangelie van Johannes is het citaat in hoofdstuk 12 te vinden. Hier komt het in het kader van pre-Pasen te staan. De opwekking van Lazarus noopt nóg niet tot geloof. Al zijn er ook, zelfs onder de oversten, die wel geloven. In Handelingen 28 ontvangt Paulus mensen in zijn huis in Rome. Ook tijdens dit bezoek als hij het evangelie uitlegt, geloven sommigen wel, anderen niet. In het Nieuwe Testament hebben deze woorden dus nadrukkelijk hun functie gehad. De gemeente werd bepaald bij het horen, bij het gegeven dat de mensen vaak niet (willen) horen.

De ernst van de verantwoordelijkheid, van het appel dat de Woordverkondiging heeft, spreekt uit de tekstwoorden. Die ernst wordt in de vroege christengemeenten verstaan. Het evangelie gaat er zomaar niet in! Er is veel weerstand, veel ongeloof. Daar wordt tegen gewaarschuwd: ‘Wie oren heeft om te horen, die hore.’ Vrijblijvend horen kan niet. De hoorder is verantwoordelijk. Waarschijnlijk speelden de aangehaalde Jesajawoorden een belangrijke rol in de paranese / catechese.

Aanwijzingen voor de prediking

Deze stof zal zeker in onze tijd niet snel als uitgangspunt voor de prediking worden gekozen. Deze kant van de God van Israël is menigeen vreemd. De radicaliteit van de woorden, de scherpte, de ernst van de zaak waarom het gaat, wordt doorgaans niet zo gevoeld. De gemeente is een gemeente midden in deze wereld. Maar onderscheidt zij zich van de wereld? Is zij een voorpost van God? Zijn wij mensen met een missie? Kan God ons om een / dé boodschap sturen? Of lijkt de gemeente op de bovenlaag in Jesaja’s tijd? Op wie of wat oriënteren wij ons eigenlijk? Welke plaats heeft God? Hééft Hij wel een plaats. En wie is Hij voor ons? De God van de Schrift, de God van die geweldige daden? Of is God zoals wij ons van Hem een beeld hebben gevormd? Staan wij ook open voor zijn vreemde, duistere kanten? Hebben we de bereidheid die te zien, te onderzoeken? Of willen we het alleen maar doen met preken die ons bevestigen en troosten? En worden we onaangenaam verrast als we als gemeente nogal worden aangesproken, met woorden die ons uitdagen? Zijn er predikers die dat durven, ook als mensen daar totaal niet op zitten te wachten?

In het interview met Andreas Kinneging zegt deze dat er zelden of nooit wordt gesproken over de zonde. Zonde is onder andere het niet-luisteren. Niet luisteren naar de God bij wie je – op grond van afspraken, op grond van het verbond – hoort. Maar die verbannen lijkt te zijn naar de marge van ons bestaan.

Jesaja’s woorden naar onze tijd transponerend zou de gemeente zich moeten bezinnen op de verhouding tot die God. We veroorloven ons discussies over zijn al of niet bestaan en gaan er zo doende aan voorbij dat Hij spréékt, dat Hij concreet dingen van ons vraagt. Dingen waardoor we in de wereld kunnen laten zien dat Hij is. Hij heeft ons immers bestemd tot een vruchtbaar leven. De zaaier kijkt uit naar de vrucht, naar de oogst.

De bewoordingen in Jesaja 6 zijn scherp. Want het is menens bij God. In de termen van de gelijkenis van de zaaier gesproken is er geen vrucht. Er komt ‘anti-vrucht’: oorlog, verwoesting, chaos! Toch, er is een teken van hoop. Er blijft een stronk over die zaad bevat. Heilig zaad. Dat opnieuw kan ontkiemen. Er zullen altijd wéér mensen komen, zijn en blijven die een gevoelig hart voor God hebben. God begint altijd opnieuw.

Liturgische aanwijzingen

Liederen: Psalm 78, 95; Gezang 54, 86.

In een dienst als deze zou de schuldbelijdenis een plaats moeten hebben. Het luistert hier echter nauw! Al te inclusief, clichématig verwoorden doet meer kwaad dan goed. Voorzichtige retorische vragen zijn beter.

Geraadpleegde literatuur

I.W. Slotki, Isaiah, Soncino Books of the Bible, London 1970; Hans Wildberger, Jesaja, BK; Gerhard von Rad, Theologie des Alten Testaments,II, 158-162; L.A. Snijders, Jesaja, I, pot; Interview met Andreas Kinneging, Soteria, 25e jrg. nr. 1.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken