Menu

Premium

Preekschets Job 38:28a

Job 38:28a

Veertiende zondag na Pinksteren

Heeft de regen een vader?

Schriftlezing: Job 38

Het eigene van de zondag

De kleur van de zondag is groen: de kleur van het nieuwe leven. Deze tijd van het jaar lijkt zo gewoon te zijn. Pasen en Pinksteren liggen achter ons en het duurt nog maanden voordat de dagen van Advent aanbreken. Maar is dit ‘gewone’ niet het meest eigene van ons leven met God? Wat betekent het om na Pinksteren te leven door Gods geest? Ontegenzeggelijk is dit een leven van vernieuwing, van dag tot dag, maar het is ook een leven waarin we nog steeds worstelen met de gebrokenheid van het aardse bestaan.

Uitleg

Hoofdstuk 38 behoort tot het grote antwoord van God op de vraag naar het lijden van Job (38-41). Het antwoord begint met een theofanie in 38:1, ‘En de Heer antwoordde Job vanuit een storm’, herhaald in 40:6. Het is opmerkelijk dat God zich alleen toont aan zijn vriend Job. De vrienden van Job die zo uitgebreid geprobeerd hebben zijn lijden te verklaren, horen of zien niets. Gods openbaring sluit aan op Jobs vrees voor God (9:16 en 17), zijn verlangen naar Gods aanwezigheid (13:24) en zijn uitdaging aan het adres van God om zich te verdedigen en een duidelijke verklaring te geven voor alles wat hem overkomt.

In het antwoord dat God geeft, gewaagt Hij van de schepping en onderhouding van de wereld.

Achtereenvolgend komen de schepping van de aarde en de zee,1 de dag en de nacht, de wisselende seizoenen, de sterren en de wolken aan de orde en ten slotte ook de dierenwereld in al haar verscheidenheid. God is de schepper van een immens complexe wereld.

In dat antwoord van God vinden we ook onze tekst. Kan een mens het laten regenen? Wie zorgt ervoor dat het gras groeit? Mensen kunnen heel veel, maar het raakt niet aan wat God kan en in het midden van de schepping blijkt de mens klein en nietig te zijn.

Opmerkelijk is dat God de regen geeft op onbewoonde streken en in de woestijn (vs. 26).

Blijkbaar draait niet alles om de mens. Er wordt niet eens over de mens gerept. Blijkbaar heeft God zo zijn eigen vreugde in zijn schepping.

Het antwoord van Job is stilzwijgen en verootmoediging: ‘En Job antwoordde de Heer: Ik ben onaanzienlijk, Wat zal ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond’ (40:3 en 4).

Toch is het antwoord van God geen verklaring voor het lijden van Job. Hoofdstuk 38 en volgende wijzen veel meer op de complexiteit van de wereld en de majesteit van God.

Uiteindelijk gaat het niet zozeer om het lijden maar om de houding van de mens ten opzichte van God.

Wie is de mens dat hij God ter verantwoording roept (38:2 en 3) en nog veel belangrijker dient Job God echt voor niets (l:8vv)? Is de rechtschapenheid van Job belangeloos?

Wat opvalt, is dat Job op een eerlijke wijze God tegemoet treedt. Hij spreekt niet alleen over God, zoals zijn vrienden, maar vooral ook met God. Het dabar el in 42:7 moet zo opgevat worden, gezien de concordante plaatsen. Job twist daarin zelfs met God (40:2).

Uiteindelijk ervaart Job de afstand tussen God en mens en neemt ook afstand.

Het laatste antwoord dat God Job geeft, is opnieuw niet een verklaring van het lijden, maar wel een verklaring dat Hij Job goedgezind is: Job mag komen in zijn tegenwoordigheid om voor zijn vrienden te bidden en God zorgt ervoor dat de rest van het leven van Job meer gezegend wordt dan het leven van vroeger.

Aanwijzingen voor de prediking

De vraag naar het lijden is een van de diepste vragen van de mens. Ook al is het de vraag of het in het boek Job werkelijk centraal om de theodicee gaat, in de prediking moet er ruimte voor gegeven worden. Je kunt iets van de pogingen weergeven om antwoorden te vinden op de vraag naar het lijden, zoals de vrienden van Job dat ook doen: Zij gaan ervan uit dat wie goed doet, ook goed ontmoet. Dat is ook bijna een natuurlijke reactie. Een mens zal zich afvragen waarom nu juist hem of haar dat vreselijke overkomt en niet een ander. Anderen discussiëren over de vraag hoe God betrokken is in het lijden, er de auteur van is of het tenminste toelaat.

Wat bij Job opvalt, is dat hij niet alleen naar verklaringen zoekt, maar in zijn lijden vooral ook God zoekt en aanspreekt. Hij doet dat angstig, hulpeloos, maar ook ferm alsof hij God voor het gerecht daagt.

In het antwoord dat God geeft, toont God zijn majesteit en laat Hij het enorme verschil merken tussen Hem en de mens. Hij is de schepper van het heelal en wat kan en weet een mens eigenlijk? In deze fase komt vers 28 naar voren. Kan een mens het weer bepalen? Voorspellen gaat al zo vaak mis! God laat het regenen over goeden en bozen en mensen hebben daar geen enkele invloed op. Het weer met zijn wetmatigheden maar ook met zijn grilligheid is een schepping van God en de schepper kan wat Hij gemaakt heeft ook gebruiken en hanteren als Hij dat wil (38:23).

Wat het antwoord van God wil bereiken, is niet een afdoende verklaring voor het lijden, maar dat je als mens beseft dat je niet alles bevatten kunt in deze wereld en dat je zeker niet in de positie bent om over God een oordeel te vellen. Vooral dit laatste is van belang. Het is misschien een element dat niet zo vaak in de prediking naar voren komt, maar wel wezenlijk is. God is niet alleen de God die zorgt en liefde geeft, Hij is ook ongenaakbaar en heilig.

Het is niet vreemd om God te ontmoeten met ontzag en eerbied en in de stilte te zwijgen voor zijn majesteit.

Het antwoord op het lijden is daarmee nog geen berusting, omdat dingen nu eenmaal zo gaan en je er toch geen zicht op krijgt. Dat is ook niet de kern van het zwijgen van Job. Veel meer is het zwijgen van Job ingegeven door een besef van kleinheid tegenover God en een gebrek aan vermogen om alles te bevatten.

De vraag is alleen of daarmee alles gezegd is. Ik denk van niet. Wat het meest spannende is in het boek Job is hoe Job én God met elkaar in relatie blijven.

God is in zijn majesteit bewogen met Job. Hij schept er behagen in dat Job zo eerlijk is en rechtschapen blijft ondanks alles wat er gebeurt. God is Job goedgezind, lezen we en dat heeft alles te maken met het feit dat Job met God blijft spreken, ook in de duisternis, en niet over God gaat spreken. God treedt Job dan ook tegemoet, al is het in het geweld van een storm.

Wat blijft, is de relatie tussen God en Job.

Op dit punt is het goed om de lijnen vanuit Job door te trekken naar Christus. Als Job heeft Christus de Vader liefgehad zonder eigenbelang. Hij is een mens van smarten geworden (Jes. 53). Als iemand voor wie men het aangezicht verbergt en tegelijk is Hij God daarin blijven aanspreken. Als geen ander heeft Hij goed gesproken over God en is met God in gesprek gebleven tot het-laatste toe (zie ook Hebr. 5:7vv). Daarin heeft God Hem verhoord en Hem verhoogd en een plaats gegeven als voorspraak voor anderen.

De komst van Christus die ons lijden gedragen heeft, geeft opnieuw geen antwoord op alle vragen in dit leven. Het geeft wel troost en het overwint in die zin het lijden dat een mens in Christus nooit van God losgemaakt zal worden (Rom. 8:31vv).

De grote vraag in het boek Job is niet de vraag naar het lijden, maar de vraag of een mens in alles wat hij meemaakt, zijn verhouding met God kan bewaren. Het evangelie wijst ons op Christus in wie wij in die relatie behouden kunnen blijven.

Liturgische aanwijzingen

Aanbevolen liederen: Psalm 22; 73; 90, en Gezang 130; 323.

Naast de lezing uit Job kan gekozen worden voor de lezingen uit Jesaja 53 en Romeinen 8.

Geraadpleegde literatuur

Norman C. Habel, The Book of Job (Old Testament Library), Londen 1985; A. van Selms, Job II (pot), Nijkerk 1983.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken