Menu

Premium

Preekschets Johannes 12:1

Johannes 12:1

Palmarum

Zes dagen voor Pesach ging Jezus naar Betanië, naar Lazarus die hij uit de dood had opgewekt.

Schriftlezing: Johannes 12:1, 9-19

Het eigene van de zondag

Palmzondag, de zondag voor Pasen, waarop traditioneel het verhaal van de intocht van Jezus in Jeruzalem wordt gelezen, is het begin van zijn opgang naar Jeruzalem. Zijn opgang lijkt een afgang, maar zijn afgang is een opgang. Daarom is Hij koning op een ezel, de Heer die zelf de zonde draagt. En heden is het ‘Hosanna’, maar morgen klinkt: ‘Kruisig Hem!’

Uitleg

De perikoop is van vers 12-19, maar we kiezen er hier voor om van hoofdstuk 12 vers 1 te lezen en vers 9-19. Het accent ligt voor ons op de intocht in Jeruzalem en niet op de zalving te Betanië, waarvan in de tussenliggende verzen wordt verhaald, hoewel de zalving natuurlijk wel nauw verband houdt met wat in het verhaal van de intocht en al wat daarop volgt verteld wordt, namelijk zalving met het oog op zijn begrafenis (Joh. 12:7). Ook de plaats Betanië bepaalt ons bij doop en begrafenis (vgl. Joh. 1:28; 11:1, 18).

Wij vestigen nu de aandacht op het refreinvers, namelijk dat er tot driemaal toe staat: ‘Lazarus, die Jezus uit de doden had opgewekt’ (in vs. 1, 9 en 17). Johannes knoopt bij de intocht niet voor niets uitdrukkelijk bij de geschiedenis van Lazarus aan. Hij doet dat dus niet alleen door de intocht min of meer op de opwekking van Lazarus (Joh. 11) te laten volgen, maar ook door het genoemde ‘refreinvers’ in het intochtsverhaal.

‘Voor het Pascha’ (vgl. Joh. 2:13; 11:55 en 13:1) verwijst reeds naar het ‘grote Pascha’ waar het Evangelie op uitloopt.

‘Lazarus is opgewekt uit de doden’ (ègeiren ek nekroon). Dezelfde woorden komen onder andere voor in Romeinen 6:4 en 9, waar het gaat over de opstanding van Christus én ‘onze’ opstanding, zoals het hier gaat over de dood en opstanding van Lazarus én die van Jezus. Dat de overpriesters ‘beraadslaagden, opdat zij ook Lazarus zouden doden, omdat…’ (vs. 10, 11) bevestigt deze belangrijke samenhang.

De palmtakken (vs. 13) waarmee de menigte Jezus begroet, vinden we ook in Leviticus 23:40. De palmtakken komen daar ter sprake in het kader van het Loofhuttenfeest, het feest van de tocht door de woestijn onder de bescherming van God. Moeten we daaraan denken? Of moeten we de palmtakken verstaan ‘als symbolen voor overwinnende en zegenrijke vorsten’ (Ridderbos, 57)? Dat laatste achten we niet onwaarschijnlijk. De tegenstelling met het ezeltje wordt er des te scherper door, wat geheel aansluit bij de typisch johanneïsche ‘paradox’, zoals we die kennen in bijvoorbeeld de verhoging door de vernedering. Zo hier: palmtakken, jawel, voor een koning op een ezel!

De menigte gaat hier (vs. 13) uit, Jezus tegemoet (eis hupantèsis), evenals later de menigte hem tegemoet gaat (hupantao) ‘omdat zij hoorden dat Hij dit teken gedaan had’ (vs. 18), namelijk Lazarus uit de doden opwekken. Het ‘tegemoet gaan’ horen we ook bij de zoon van de hoveling die weer levend blijkt te zijn: ‘de dienstknechten kwamen hem (de hoveling) tegemoet’ (Joh. 4:51). Eveneens komt Marta Jezus tegemoet bij de opwekking van Lazarus (Joh. 11:20, zie ook vs. 30). Brengt Jezus en wat Hij doet mensen in beweging, om ‘tegemoet te gaan’?

De palmtakken (toch ook verwijzing naar loofhutten?) lijken dit wel te onderstrepen: men komt in beweging en raakt vol verwachting. De vraag blijft hangen of de palmtakken ons niet ook willen bepalen bij het Loofhuttenfeest, als het feest tussen Pesach (uittocht uit Egypte) en de intocht in het beloofde land, van uitgang en ingang (Ps. 121:8), het feest van de gespannen verwachting?

Het psalmcitaat (Ps. 118:26) bevestigt de gespannen verwachting: ‘Hosanna!’ Dat is: ‘Bevrijd toch!’ En dan: ‘Gezegend Hij die komt in de Naam des Heren’ (vs. 13).

De daaropvolgende uitroep: ‘De koning van Israël’, citaat uit Sefanja 3:15, brengt ons de belijdenis van Natanaël (Joh. 1:49) in herinnering en wijst vooruit naar het lijdensverhaal (Joh. 18 en 19) waar het koningschap van Jezus blijken zal (Hij wordt verhoogd, zij het aan het kruis).

Dit motief van de verhoging in de vernedering blijkt ook in het komen van de koning, namelijk zittend op een ezel (vs. 15, vgl. de oudtestamentische plaatsen die Johannes hier citeert: Zach. 9:9 en Sef. 3:14v). De ezel verwijst naar: ‘het regiment van de zachtmoedige koning van vrede en gerechtigheid’ (Ridderbos, 59).

Dat de komst op een ezel verwijst naar de verhoging door vernedering (de weg van kruis en opstanding), wordt onderstreept doordat Johannes zegt dat de discipelen dit hier weliswaar nog niet verstonden, maar het begrepen toen Jezus verheerlijkt was, want: ‘toen werden zij indachtig’ (mimnèskomai) (vs. 16, vgl. ook Joh. 2:17 en 22, de enige twee andere plaatsen waar dit woord in het Johannesevangelie voorkomt) ‘dat dit van hem geschreven was’.

Over de verzen 17 en 18 hebben we in verband met vers 13 al gesproken.

De slotopmerking van de farizeeën is een bevestiging van wat de evangelist ook gedurende de hele lijdensgeschiedenis die nog volgt als karakteristiek tekent: Jezus gaat zijn weg en die weg blijkt zijn eigen dynamiek en effect te hebben: ‘Zie, de wereld gaat Hem na’ (vs. 19). En: zijn opgang naar Jeruzalem is een soevereine gang.

Aanwijzingen voor de prediking

Het is opvallend dat Johannes, anders dan de andere evangelisten, bij de intocht zo uitdrukkelijk melding maakt van Lazarus (die in de andere Evangeliën overigens in het geheel niet voorkomt). Het klinkt als refrein driemaal: ‘Lazarus, die Jezus uit de doden had opgewekt.’ Lazarus gaat kennelijk als het ware ‘mee’ met Jezus. Aan Lazarus wordt zichtbaar waar het in de weg die Jezus gaat om begonnen is: opstanding ten leven, dat de mens méns zou zijn.

Niet voor niets draagt Lazarus de naam Lazarus. Zijn naam betekent: ‘God helpt’ of ‘God is mijn hulp’. Dat is aan hem ook al zichtbaar geworden. Want hij lag in het graf, en het was reeds de vierde dag (Joh. 11:39); hij kon zichzelf niet meer redden, maar daar riep Jezus hem: ‘Lazarus, kom uit!’ En hij kwam uit (Joh. 11:43, 44). Het is de scopus van het hele Evangelie: opstanding. Veelzeggend is het dat zowel bij Lazarus de zweetdoek (soudarion, vs. 44) genoemd wordt als bij Jezus: ‘de zweetdoek die op zijn hoofd geweest was’ (Joh. 20:7).

Het is misschien goed om uit te leggen dat ‘dood’ in de Bijbel meer is dan alleen maar fysiek dood zijn. De dood wijst ook op de verlorenheid van de mens, afgezien van de hulp die God hem wil zijn. Dood wijst op het oude leven. Als er verteld wordt dat Lazarus gestorven is, dan wijst dat op de hulpeloosheid waaraan de mens overgeleverd zou zijn, als hij niet inderdaad God als zijn hulp had.

De weg die Jezus gaat, zijn opgang naar Jeruzalem, de weg van het kruis, staat niet los van de Lazarus die wij zijn. Zo klinkt ook het ‘Hosanna’: ‘Bevrijd toch, help toch’, opdat wij niet aan de hulpeloosheid en aan de dood zijn overgeleverd!

De naam van Lazarus (God helpt) wordt bewaarheid in Jezus, de koning van Israël. Hij gaat op een ezeltje. Zachtmoedig gaat Hij de weg van gerechtigheid en vrede. Hij wordt verhoogd, aan het kruis. Hij heeft lief tot het einde. Hij is Heer in de gestalte van een knecht. Hij gaat ten onder, als Lazarus. In het graf gelegd. Om zich zo over ons te ontfermen.

Niemand kan zichzelf uit de dood (in de meerdere betekenis van dit woord) redden. We moeten geholpen worden. Onze reddeloosheid, onze verlorenheid, onze dood is aan het kruis gebracht. En daarmee is onze redding, ons behoud, ons leven gegeven, in Christus die is opgestaan.

Een vraag die zou kunnen blijven hangen, is de vraag naar het opnieuw sterven van Lazarus. Er staat dat zij Lazarus ter dood willen brengen (vs. 10). Het kan aanleiding geven tot speculatie over hoe Lazarus uiteindelijk toch zijn menselijk einde heeft gevonden. Maar de evangelist wil die weg van speculatie niet gaan. Lazarus is gestorven ‘geweest’. Hij kan niet opnieuw sterven. We sterven maar eenmaal. Voor Lazarus geldt wat voor ons allen geldt, het woord van Jezus: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven’ (Joh. 11:25). De oude mens Lazarus is gestorven. De oude mens die wij zijn, is gestorven, op Golgota, in de doop. De nieuwe mens leeft, in Christus.

Dit nieuwe leven houdt gehoorzaamheid in: ‘Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam’ (Rom. 6:12). Zonde is een onmogelijke mogelijkheid, evenals het nogmaals sterven van Lazarus. Laat dat dan gelden!

Intocht en opgang, ze betekenen ook: wij mogen gaan, gedenkend het lijden en sterven van onze Heer, gehoorzaam belijdend dat we in hem ons leven hebben, eeuwig leven. Dat heeft Hij ons gedaan, toen Hij stierf op Golgota.

Liturgische aanwijzingen

Als men het opvallende samengaan van Jezus en Lazarus in het verhaal van de intocht volgens Johannes tot thema zou willen nemen voor de prediking, dan zou men Romeinen 6:1- 14 als tweede schriftlezing kunnen overwegen. Het gaat daar immers over het samengaan, het ‘samengroeien’, van ons met Christus.

Als mogelijk schriftlied noem ik Psalm 118. Verder: Psalm 24 en 72 (over de koning); Gezang 87, 182, 217 en 347.

Geraadpleegde literatuur

H.N. Ridderbos, Het evangelie naar Johannes. Proeve van een theologische exegese, deel 2, Kampen, 1992.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken