Menu

Premium

Preekschets Johannes 12:21b

Vierde zondag van de veertigdagentijd

Johannes 12:21b

Heer, wij zouden Jezus wel willen zien (NBG ’51)

Schriftlezing: Johannes 12:20-36

Het eigene van de zondag

Het is zondag Laetare, de derde zondag voor Pasen. De naam van de zondag is ontleend aan Jesaja 66:10, ‘Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar’. Het nieuwe Jeruzalem als tegenbeeld van het Jeruzalem waar Jezus zal worden overgeleverd. Het thema voor de preek is: Jezus zien.

Uitleg

In het evangelie van Johannes volgt 12:21-36 vrijwel direct op een summiere beschrijving van Jezus’ intocht, met de menigte die met palmtakken zwaait. Jezus wordt omringd door een enorme, enthousiaste mensenmenigte (12:18), die naar Jeruzalem is gekomen vanwege ‘het feest’. Bedoeld is hier uiteraard het Paasfeest, maar als men hoort dat Jezus er is komt men om Hem heen staan, vanwege het feit dat Hij Lazarus opgewekt heeft (12:17). De Farizeeën constateren vervolgens dat ze niets kunnen beginnen tegen Jezus, omdat de hele wereld achter hem aan loopt (12:19). Hierna volgt dan een schijnbaar losse notitie, de tekst voor de prediking, dat er onder de menigte ook een aantal Grieken waren die naar Jeruzalem waren gekomen voor het vieren van het Paasfeest, die Jezus weleens willen zien. Het zijn Grieken die de joodse godsdienst ten dele hadden overgenomen, wat blijkt uit het feit dat zij gekomen waren om het Paasfeest mee te vieren. Dat het juist Grieken zijn, is een bevestiging van wat de Joodse leiders zeiden: ‘de hele wereld loopt achter hem aan’ (12:19). Opmerkelijk is wat de Grieken doen en zeggen. Ze gaan naar Filippus toe, en zeggen tegen hem: Heer, wij zouden Jezus wel willen zien. De NBV heeft ervan gemaakt dat ze vroegen of ze Jezus konden ontmoeten, waarmee geheel is wegvertaald wat de Grieken werkelijk vragen (zoals wel nog te zien in: StV, HSV, NBG 51, en erg mooi in de Naardense Bijbel: heer, wat wij willen is: Jezus zien!).

Het is duidelijk dat deze Grieken Filippus kennen, ze stappen immers recht op hem af. Filippus droeg ook een Griekse naam en het ligt voor de hand dat hij Grieks kon spreken. Dat deze Grieken Jezus niet zelf durven aan te spreken laat zien dat zij heel goed beseffen dat veel joodse rabbi’s niet graag met Grieken spraken. Grieken werden in het algemeen door joodse rabbi’s als heidenen beschouwd, en daar sprak je als rabbi niet mee. Aangezien Jezus ook een rabbi was, zijn ze voorzichtig. Ook Filippus aarzelt en raadpleegt eerst een andere leerling van Jezus: Andreas, ook al een discipel met een Griekse naam. De Griekse cultuur was in die dagen diep doorgedrongen in Palestina, net zoals in onze dagen de Amerikaanse cultuur ertoe heeft bijgedragen dat veel kinderen hier Engelse namen dragen: John, Daisy, Mike, Alice, enz.

Het Griekse werkwoord idein is hetzelfde werkwoord als ook gebruikt wordt wanneer mensen Jezus vragen om een teken te mogen zien (Johannes 6:30, zie ook 4:48). Het gaat dus echt om Jezus zien: wie is Hij? Hoe ziet Hij eruit? Wie is die rabbi? Het maakt dus wel uit of men dit woord met ‘ontmoeten’ of met ‘zien’ vertaalt. In het evangelie van Johannes hebben specifieke woorden heel vaak een diepere betekenis die verloren gaat als je onnodig vrij vertaalt. Zo vormt het woord ‘zien’ bij Johannes een tegenstelling met ‘verblind zijn’ (zie bijv. Johannes 9: de joodse leiders zijn ziende blind, maar de blinde die genezen wordt ziet niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk, hij roept uit: Ik geloof, Heer, 9:38). In Johannes 9:5 spreekt Jezus er ook over dat Hij het licht voor de wereld is, zolang Hij in de wereld is, waarmee Hij ook aangeeft dat er een dag zal komen waarop ‘zijn licht’ er niet meer zal zijn, en gedoofd zal worden.

In Johannes 12 laat Jezus weten dat hij het einde van zijn leven verwacht. Zijn licht zal gedoofd worden, zoals dat op Goede Vrijdag verbeeld kan worden met het doven van de Paaskaars. Jezus is voor dat einde van zijn leven heel menselijk bang (12:27) en zegt dan: ‘Wat moet ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben ik juist gekomen.’ Tweemaal een vraagteken, en dan een resolute keuze. Kennelijk had de uiteindelijke schrijver van dit evangelie kritiek op de wijze waarop de andere evangelisten, Matteüs, Marcus en Lucas, het hebben voorgesteld, namelijk dat Jezus aan zijn Vader gevraagd zou hebben om de beker van het lijden aan Hem voorbij te laten gaan, dan wel om die beker van Hem weg te nemen (zie ook de retorische vraag in Johannes 18:11).

Jezus heeft zorg om zijn volgelingen, en waarschuwt hen: ‘Nog een korte tijd is het licht bij u (…) Ga uw weg zolang het licht is en laat de duisternis u niet overvallen; wie in het donker loopt weet niet waar hij heen gaat. Geloof in het licht zolang u het licht hebt, dan bent u kinderen van het licht’ (Johannes 12:35-36) (cursivering auteur). Na deze verzen komt het woord ‘licht’ niet meer voor in het evangelie van Johannes. Jezus, het licht der wereld, wordt uitgedoofd. Het zien wordt dus steeds moeilijker.

Aanwijzingen voor de prediking

‘Wij zouden Jezus wel willen zien’ – het lijkt een hele rare vraag. Die Grieken zagen Jezus toch staan? Maar ze zagen hem niet echt, niet in de geestelijke zin die Jezus bedoelde. Ze dwaalden nog rond in het duister van hun ongeloof en zagen het grote licht op hun levenspad niet.

Op talloze schilderijen, in kinderbijbels en in films is Jezus afgebeeld. En waar een beamer in de dienst wordt gebruikt zou men een aantal van die afbeeldingen kunnen tonen. BBC-onderzoek op basis van forensische antropologie en archeologie door Richard Neave leverde in 2010 een 3D-beeld op van hoe Jezus er als Jood in de eerste eeuw uit gezien zou kunnen hebben. Ook de lijkwade van Turijn is een bekend voorbeeld van een mogelijk beeld van Jezus. Ieder maakt zijn eigen Jezus. Jezus was een mens, en was een mens zoals wij. Hij noemt zichzelf ook ‘mensenzoon’, dat in de semitische talen niets anders is dan een aanduiding voor ‘mens’. In de loop van de geschiedenis is dat een eretitel van Christus geworden, maar het was heel gewone taal, die ook buiten Israël gebruikt werd als aanduiding voor een mens. Het is dus niet verkeerd als mensen zich van Jezus een bepaalde, heel menselijke voorstelling maken.

De reactie van Jezus lijkt overigens teleur te stellen. Hij zegt niet: laat die Grieken maar komen, maar: ‘De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven’ (Johannes 12:23). Door het verzoek van de Grieken beseft Jezus opeens dat zijn dienst daar en toen, onder de Joden in Palestina, ten einde is gekomen. Dat Hem een veel grotere, wereldomspannende taak wacht die Hem het leven zal kosten. Dat Hij vanwege zijn woorden gedood zal worden. Hij is er doodsbang voor. Maar in tegenstelling tot wat Hij later in Getsemane zegt, zegt Jezus hier ferm: ‘Wat moet ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben ik juist gekomen’ (Johannes 12:27).

Anders ook dan in Getsemane blijft God hier niet zwijgen, maar bevestigt met een stem uit de hemel dat Jezus de juiste keuze heeft gemaakt. De omstanders begrijpen dat Jezus hier over zijn eigen dood spreekt. En daar nemen ze geen genoegen mee. Zoals ook wij het niet prettig vinden als een van onze dierbaren openlijk over zijn of haar naderend levenseinde begint te spreken. De omstanders willen dat Jezus, de kampioen die zij net zo uitbundig toegejuicht hebben, bij hen zal blijven. Zij willen dat Hij zijn rol als de triomferende messiaanse koning op zich zal nemen. Hier is te zien hoe verkeerd het is om Jezus enkel te zien zoals wij hem graag zien: Hij moet onze zieken genezen, onze doden opwekken, onze dromen vervullen, de kwade machten uitroeien, vrede stichten, voor ons dagelijks brood zorgen. Kortom, Jezus moet sterk zijn. Hij moet aan onze idealen beantwoorden. Maar daarmee lopen we Jezus eigenlijk voor de voeten. In vers 26 zegt Jezus: ‘Wie mij dient moet mij volgen: waar ik ben zal ook mijn dienaar zijn’. Kortom: als wij anderen dienen namens Christus, dan laten wij iets van Jezus aan de wereld zien. Zoals het bekende verhaal over een Christusbeeld in Frankrijk of Duitsland dat in de oorlog door een bombardement de armen verloren had. Een soldaat had eronder geschreven: ‘Jullie zijn mijn handen’. Ja, onze handen worden zijn handen, onze ogen worden zijn ogen. Het is dan niet meer: wij willen Jezus wel zien, maar: wij zullen Jezus zien (zie ook Johannes 12:24).

Een aardig punt voor de prediking kan ook nog vers 29 zijn, na de stem uit de hemel. De mensen die hadden staan luisteren geven diverse ervaringen weer: sommigen hebben het horen donderen, anderen hebben een engel horen spreken. Net als bij het zien van Jezus, zijn de visies divers. En Jezus voegt er vervolgens aan toe dat er een stem gesproken heeft voor hen.

Ideeën voor kinderen

Bij deze tekst kan goed aangesloten worden door de kinderen hun fantasie de vrije loop te laten. Hoe zou Jezus eruit gezien hebben? Wat zou je in zijn gezicht hebben gezien? Zelfs zou men de kinderen kunnen vragen Jezus te tekenen. Dat levert allemaal verschillende tekeningen op. Dat is precies wie Jezus is: Hij past in geen hokje. Hij is altijd weer anders dan wij ons Hem voorstellen.

Liturgische aanwijzingen

Als oudtestamentische lezing kan gekozen worden voor Jesaja 60:18-22, waarin God het bedroefde Jeruzalem aanspreekt en het een grootse toekomst voorspelt. Lied na de lezing uit Jesaja 60 kan zijn LB 483:1, 4 (= NLB 919) en na de lezing uit Johannes 12 kan Gezang 323:1, 2, 6 (= NLB 906) gezongen worden, of Gezang 463:1, 2, 3 (= NLB 836). Ook geschikt zijn Psalm 24, met name vers 3 en Psalm 27:1, 2, 4, Gezang 437 (= NLB 834), Gezang 481 (= NLB 838), NLB 271, 534, 601, 653:1, 842, EvLB 110 en als kinderlied: EvLB 184.

Geraadpleegd

Geen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken