Preekschets Johannes 20:28
2e zondag van Pasen
Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’
- Bijbelgedeelte: Johannes 20:19-29
- Preektekst: Johannes 20:28
- Thema: Zien en geloven, geloven en aanvaarden
Liturgisch kader
Om Tomas’ verhaal beter te begrijpen, lezen we ook vers 19-23 erbij. Ook daar gaat het om het tonen van wonden aan de leerlingen van Jezus. De fascinerende vraag is, waarom juist Johannes dit verhaalt, terwijl de andere evangelisten er met geen woord over reppen.
Johannes is de evangelist van de symbolen: licht en duister zijn steeds terugkerende thema’s.
Het bericht van Johannes is tegelijkertijd eenvoudig en lastig. Eenvoudig omdat het in wezen Jezus over zichzelf laat vertellen, in tegenstelling tot de andere evangelisten die de nadruk leggen op het Koninkrijk van God (c.q.‘ der hemelen’). Leggen de synoptici de nadruk op het handelen van Jezus als Iemand, die God vertegenwoordigt, Johannes legt de nadruk op de persoon van Jezus en tekent dan ook relaties tussen mensen en deze Persoon. Denk maar aan Nicodemus, de Samaritaanse vrouw en hier Tomas.
Johannes verbindt de tekenen (als de wonderlijke spijziging en de water in wijn-verandering) bijna altijd met de persoon van Jezus: veel wonderen worden afgerond met ‘Ik ben ..’ woorden. Bij de genezing van de blinde: ‘Ik ben het Licht der wereld’, bij de spijziging van de vijfduizend .. ‘Ik ben het levende brood’. Het is dan ook spannend om te kijken, hoe Tomas Jezus herkent en wat meer is, erkent wie Hij is.
‘Alle gebeurtenissen die Johannes vertelt, hebben één doel: de lezer ertoe te brengen te geloven en (samen met anderen) te belijden, dat Jezus de Zoon Gods is, de Messias, door God gezonden uit liefde voor de wereld, om blijvend leven te geven aan allen die geloven.’ (Internationaal commentaar op de Bijbel)
Het opstandingsbericht van Johannes begint bij Maria Magdalena bij het lege graf; en later Petrus en de geliefde leerling. Daar ‘hoort’ Maria een stem en denkt ze, dat het de tuinman is. Jezus noemt Maria bij haar naam en dan herkent ze de Verrezene. Zij moet berichten aan de leerlingen dat Hij terugkeert naar de Vader, naar zijn en haar God.
Uitleg
Johannes is de evangelist van de symbolen. Vers 19 begint met: .. ouses oun opsian tê êmera ekeinê tê mia Sabbatôn..
het was dus avond dag die de eerste (na) de Sabbat ..
De (zwakke) aanduiding ‘oun‘ benadrukt nog eens extra het feit, dat Maria al in het licht is, maar de discipelen aan het begin van de avond, in de nacht zijn. Ze ‘weten’ nog niet.
De deuren waren dicht: ‘kekleismenôn’: de deuren zijn uit vrees voor de Joden gesloten door de leerlingen. Hetzelfde woord wordt gebruikt voor het sluiten van een gevangenis. Ook de dag is buitengesloten! Vrees en nacht, buitensluiting, (indirect:) gevangen zijn, dat zijn in vers 19 kernbegrippen en het is in deze situatie, dat de Heer verschijnt. Jezus is de bevrijder uit de gevangenis.
De uitdrukking ‘tê mia Sabbatôn’ is een staande uitdrukking; Joden gaan uit van de sabbat. Het rustmoment staat centraal bij het begin van de week. Die rust is klaarblijkelijk bij de leerlingen niet aanwezig. Jezus komt binnen en stond in hun midden. Het eerste wat Hij doet, is de vrees wegnemen (eirênê umin) en dat twee keer, ook in vers 21.
Opvallend is het feit dat Jezus in vers 20 bij het zeggen van deze woorden zijn handen en zijde laat zien: ‘edeiksên kai tas cheiras kai tên pleuran autois .., terwijl Hij de woorden van vrede spreekt. Geen geestverschijning: Hij zelf! Volgens Lukas (Lukas 24:36-40) toont Jezus de leerlingen zijn handen en voeten. Bij Johannes zijn handen en zijn zijde. Ook het werkwoord is bij Lukas anders. Het gaat bij Lukas om idete, van oraô. ‘deiknumi’ in Johannes is echter vooral: ‘to show, to explain, to make clear the meaning or significance of something by demonstration.‘
Het gaat niet alleen om bewijsvoering, ook om zin(geving). Dan volgt letterlijk: ‘Precies zo (kathôs) als de Vader mij gezonden heeft, zend ik net zo u.’ Johannes schrijft dit evangelie in een tijd van groeiende weerstand en vervolging, van de Romeinen en de Joodse leiding. Lijden kan het gevolg zijn van die navolging, maar wel met de vrede van de Heer.
Binnen dat kader moet de bemoediging over de vergeving worden verstaan. Een lastige tekst die vaak wordt uitgelegd als tuchtmaatregel: de sleutels van het Koninkrijk (over ban en wederopneming, vergelijk ook versverwijzing HC zondag 31). Heel anders is de uitleg van het internationaal commentaar: dit vers moet gerelateerd worden aan het Onze Vader, waarin we worden opgeroepen zelf (actief) te vergeven, zoals God ons vergeven heeft (van afiêmi); vergeven in de zin van losgelaten, als subjunctief, heeft Gód in Jezus Christus en aan ons gemeenschap gegeven met Hem door de Geest.
Bij Johannes is er een oordeel over wie Gods kinderen wat aandoen. En dat is wel de actuele situatie, waarin dit evangelie is geschreven!
Tomas is nog niet bij de twaalf. Opvallend is in vers 24 de veelvuldige herhaling van de woorden, die ook in de zojuist besproken episode werden benadrukt. Johannes benadrukt allereerst, dat Tomas één van de twaalf was. Niet één van de elf, nadat Judas Iskariot Jezus had verraden en zichzelf van het leven had beroofd (!).
Na acht dagen waren ze weer bij elkaar – volgens Joodse overlevering van avond tot avond (vergelijk ‘Het was avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag’. ‘Acht’ is het getal van het geluk). Expliciet wordt hier Tomas aangevuld met ‘Didymus’, ´tweeling, ook: ‘tweedracht’. De uitdrukking kan echter ook voor ´tweeheid in één persoon` staan. Dit duidt er op, dat het niet alleen gaat om een historisch bewijs van de opstanding, al versterkt de ervaring van Tomas zeker ook de juridische kracht ervan; namelijk: iemand kan dubbel in ervaringen staan.
Verder lijkt het verhaal veel op het voorgaande:
- deuren zijn gesloten
- Jezus staat ineens in het midden van de leerlingen
- tekenen van de wonden aan handen en in de zij
Let op, dat híer het werkwoord oraô wordt gebruikt, ‘zien’. Hier hebben de andere leerlingen Jezus al ‘gezien’.
Bij Tomas lijkt het vooral om juridisch bewijs te gaan. Pas bij zíen én vóelen kun je geloven. Het werkwoord dat hier is gebruikt, is het nogal sterke ballô, (‘leggen’: 2x, vers 24 en 27), vingers én hand beide. Er moet heel wat gebeuren, voordat Tomas wordt overtuigd. Het werkwoord ballô zelf is een sterke uitdrukking, een krachtdadig bevoelen van de littekens, ‘ou mê psiteusô: ‘op geen enkele andere manier zal ik geloven’.
De reactie is bekend. Jezus komt weer in het midden van de leerlingen en draagt Tomas op zijn vingers in de wonden in de handen te leggen, zijn hand in de zijde van Jezus te plaatsen en te vertrouwen. Vers 28: Tomas antwoordde: ‘o Kurios mou kai o Theos mou.’ Niet alleen Heer, maar ook God, een rechtstreekse belijdenis: ‘mijn Heer en mijn God’.
De clou is echter het antwoord van Jezus: ‘Hoti eôraakas mepepitheuskas?’ Omdat je me gezien hebt, geloof je? Gelukkig die niet zien en tóch geloven! Weer die tegenstelling tussen blind zijn en zien. Je kunt zien en pas dán vertrouwen, maar ook blind zijn (niet zien) en tóch vertrouwen, wie Jezus is! Het gaat om een innerlijke ontvankelijkheid, openheid naar de Heer toe, wat er ook gebeurt en wie je ook bent. Deze radicale belijdenis is niet alleen het gevolg van zien en voelen, de innerlijke gezindheid zélf is veranderd. (Prediking NT)
Menselijk lijden kan je verblinden en ondanks dat kun je toch vertrouwen op de Eeuwige. Het gaat niet alleen om gesloten deuren, maar ook om een gesloten persoonlijkheid, die moest worden geopend.
Aanwijzingen voor de prediking
Naar de gemeente: het is fascinerend, dat het opstandingslichaam van Jezus blijkbaar nóg de tekens van het lijden in zich draagt.
De belijdenis van Tomas gaat nog een stuk verder. De God die in Jezus naar ons toe is gekomen, is een God met de merktekens van het lijden (vergelijk ook Psalmen 22 en Jesaja 53!). God wordt komt heel dichtbij, Iemand die door onze ervaringswerkelijkheid heen is gekropen, nu de dood voorbij is. En Jezus laat ons als het ware samen met de figuur van Tomas die littekens nog eens zien en waarnemen, niet als een stigma, maar als werkelijkheid, verwijzend naar Hem als de Persoon tot redding en vernieuwing gegeven.
Hoe gaan wij als paaschristenen om met het lijden? Johannes schreef dit evangelie in een tijd, dat de gemeente werd vervolgd. Navolging houdt blijkbaar ook in, dat je littekens krijgt. Hoe ga je daarmee om na Pasen? Lijden kan je verblinden. Zalig wie dan geloven, als er níet gezien wordt. De ervaring van het niet zien neemt de werkelijkheid van de opstanding niet weg: die kan innerlijk worden beleefd ondanks de pijn, de vertwijfeling en het lijden. De leerlingen krijgen dit door; deiknumi wijst op die diepere betekenis. Tomas moet nog eerst zien en dan geloven!
Liederen
- Liedboek Zingen en bidden in huis en kerk, 2013: 91a. Bijna alle Paasliederen zijn geschikt: 975 (de roepstem die overtuigt), ook 908 (zien na strijd).
- Psalmen Anders: Psalm 111: 1 en 6, Ps. 98: 1 en 2
- Opwekking 603, Opwekking 469
- Hemelhoog 501. Hemelhoog 649 als antwoordlied op Bijbellezen.
- Kinderlied: Elly en Rikkert, ‘Thomas’. Alles Wordt Nieuw III, nr. 25
Johan Lotterman is gepensioneerd voorganger van de Vrije Evangelische Gemeente Beverwijk en van Luthers Zeist.
Geraadpleegd
- vertalingen van de Bijbel en Grieks NT
- Internationaal Commentaar op de Bijbel
- Prediking NT