Menu

Premium

Preekschets Johannes 20:9 – Pasen

Johannes 20:9

Pasen

Hij zag het en geloofde.

Schriftlezing: Johannes 20,1-18

Het eigene van de dag

Aan de boodschap dat Christus is opgestaan ontlenen christenen hun geloof dat het leven sterker is dan de dood en dat kwaad en duister al eens zijn overwonnen. Dat geloof bepaalt de feestelijke ondertoon van élke zondag, elke ‘eerste dag’. Maar de paasdag is de allereerste onder die ‘eerste dagen’. Nu voert feestelijkheid de boventoon.

Uitleg

Het is niet moeilijk om in Johannes 20:1-18 tegenstrijdigheden aan te wijzen. Maria van Magdala gaat in vers 1 alleen naar het graf, maar spreekt in vers 2 in het meervoud; van het graf gaat zij naar de twee leerlingen (vs. 2), maar ze blijkt later nog altijd bij het graf te staan (vs. 11); een van die leerlingen gaat geloven (vs. 8), maar vervolgens lezen we dat beiden de Schrift nog niet begrijpen (vs. 9), et cetera. Dat alles wijst op een ingewikkelde redactiegeschiedenis. Bepaalde elementen gaan terug op een oude traditie, die ook de synoptici kenden: Maria gaat op de eerste dag naar het graf; de steen is weg; er zijn engelen; Petrus ziet de doeken. Maar in de johanneïsche kring waren ook andere verhalen in omloop: over de ontmoeting tussen Jezus en Maria, over ‘de geliefde leerling’ die als eerste het geheim van het lege graf doorzag. De oneffenheden wijzen erop dat die verhalen zijn samengevoegd. Maar te veel nadruk moet men niet op die oneffenheden leggen: we herkennen in de tekst zoals die voor ons ligt de hand van een auteur die, gebruikmakend van al dat materiaal, in staat was tot ‘dramatic writing of great skill and individuality’ (Barrett).

Maria Magdalena is in dit evangelie eerder genoemd: zij stond met enkele vrouwen bij het kruis (19:25). In tegenstelling tot de andere evangelisten (Marc. 16:1 par.) laat de schrijver haar alléén naar het graf gaan. Zo bereidt hij ons voor op de hoofdrol die zij straks krijgt. Dat vrouwen volgens de evangeliën de eerste getuigen van de opstanding waren en dat Maria Magdalena de eerste was die meldde de opgestane te hebben gezien, gaat overigens, aldus onder anderen James Dunn, zozeer in tegen de destijds gangbare verhoudingen, dat de vertellers het nauwelijks zelf kunnen hebben bedacht: ‘that was what was remembered as being the case’ (Dunn, 833).

Over de raadselachtige ‘leerling van wie Jezus hield’ (vanaf 13:22-25 al enkele malen genoemd) is veel gespeculeerd. Was hij de stichter van de johanneïsche gemeenschap, die als de kroongetuige ‘die het allemaal zelf had gezien’ zijn plaats moest krijgen in het evangelie? Weerspiegelt het verhaal dat hij en Petrus er, op weg naar het graf, een wedloop van maken (20:4-8) rivaliteit tussen die gemeenschap en andere christelijke groepen? Hoe dit ook zij, de geliefde leerling wordt voorgesteld als degene die het vurigst verlangt naar zijn Heer. Dus is hij het eerst bij het graf. Maar juist omdat hij het dichtst bij de geheimen van het geloof staat, schrikt hij terug en aarzelt hij binnen te gaan. Petrus is, als steeds, de meest doortastende. Dus gaat hij, al arriveert hij later, als eerste het graf binnen. Hij is echter ook degene die in z’n enthousiasme telkens de dingen verkeerd begrijpt. Hij doorziet dus niet wat hij ziet: de linnen doeken. En de geliefde leerling? Als die binnengaat, ziet hij weliswaar hetzelfde wat Petrus zag, maar. hij gelooft.

Wat gelooft de geliefde leerling? Als we ervan uitgaan dat hij in johanneïsche kring gold als de kroongetuige van het geloof, dan is het aannemelijk dat het de bedoeling van vers 8 is hem voor te stellen als de eerste die tot geloof in Jezus’ opstanding kwam. Die interpretatie is echter omstreden. Staat in vers 9 niet dat de leerlingen op dit punt de Schrift nog niet verstonden? Augustinus vatte ‘hij zag en geloofde’ dan ook op als: hij geloofde wat Maria Magdalena gezegd had, namelijk dat Jezus was weggehaald. De geliefde leerling ‘geloofde wel, maar niet het juiste’, aldus Augustinus: het juiste geloof kon pas postvatten toen Jezus zélf hem verscheen. Ook Luther meende dat het in vers 8 genoemde ‘geloven’ nooit het ware kan zijn geweest; dat komt voort uit de ontmoeting met de levende Heer, het horen en verstaan van de Schrift, niet uit het zien van enkel een graf.

Toch blijven er goede argumenten om achter ‘hij zag en geloofde’ te denken: ‘dat Jezus was opgestaan’. Zoals gezegd, de geliefde leerling wordt voorgesteld als de kroongetuige. Daarbij past het idee dat hij doorzag wat er aan de hand was. Bovendien: er wordt duidelijk een tegenstelling gesuggereerd tussen Petrus en die andere leerling. Welnu, ook Petrus moet toen hij het graf leeg zag, hebben gedacht dat Maria gelijk had: Jezus was weggehaald. Lezen we vers 8 a la Augustinus, dan is er dus tussen Petrus en die ander geen tegenstelling meer, wat kennelijk wél de bedoeling is. Maar wat zagen die twee eigenlijk? De verteller meldt het omstandig: doeken, waarvan er een opgerold apart lag. Dat wil ongetwijfeld zeggen dat wie goed keek wel móest zien dat er van lijkroof geen sprake was. De geliefde leerling keek goed en. geloofde dus dat er iets anders aan de hand was: dat Jezus was opgestaan, het doodskleed achterlatend. Vers 9 zou dan zoiets betekenen als: ‘pas later begrepen de leerlingen dat dat al in de Schrift was voorzegd’ (het blijft, net als bij Luc. 24:27, moeilijk om aan te geven aan welke teksten de verteller hierbij dacht).

‘Zien en geloven’ is in heel Johannes 20 een hoofdthema (vgl. vs. 29). Voor ‘zien’ worden drie werkwoorden gebruikt: blepoo (vs .1,5), theooreoo (vs. 6,12,14), horaoo (vs. 8,18,25,29). De nuanceverschillen zijn moeilijk in vertaling te vangen. Smelik omschreef die drie met: ‘vluchtig zien’, ‘nadenkend zien’, ‘in zich opnemen’; de Naardense Bijbel vertaalt ze met ‘ontwaren’, ‘aanschouwen’, ‘zien’. In de verzen 5, 6 en 8 zou dat een climax opleveren van ‘vluchtig’ via ‘nadenkend’ naar ‘echt’ zien. Mij komt dat tamelijk gekunsteld voor. En waarom er dan bijvoorbeeld in vers 12 en 14 ‘nadenkend zien’, ‘aanschouwen’ staat, valt moeilijk te begrijpen. Ik houd het op ‘zien’.

Hoe speelt ‘zien en geloven’ in het tweede deel van de perikoop, het verhaal van de verschijning aan Maria Magdalena? Dat de overgang tussen de twee delen nogal onlogisch is, zeiden we al. Ineens blijkt Maria nog bij het graf te staan. En nu zij in het graf kijkt, ziet zij de doeken niet, wel twee engelen. De rol van het gesprekje met die twee is slechts: te laten uitkomen dat zij nog even verdrietig is als eerder die dag. Zij herhaalt in vrijwel dezelfde woorden als in vers 2 haar klacht: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald’ (vs. 13). Wat kan haar over haar verdriet heen helpen? Dan blijkt dat er geen logica is van ‘zien en geloven’. De geliefde leerling zag een leeg graf en geloofde. Nu ziet Maria niemand minder dan Jezus zelf en. zij gelooft het niet! Een hoogtepunt van het johanneïsche ‘spelen’ met misverstanden: zij denkt dat het de tuinman is. Pas als hij haar aanspreekt, herkent ze hem.

Ontspringt het geloof dan tóch meer aan het horen dan aan het zien? Of worden ons in de twee luiken die samen onze perikoop vormen twee wegen getoond: die van het zien (je ziet hetzelfde als wat een ander ziet, maar het verschijnt je nét in een ander licht) en die van het horen (er klinkt een stem die jouw geloof wekt, een woord dat jou aanspreekt)? In ‘Houd mij niet vast’ (mè mou haptou, vs. 16) kan een waarschuwing worden gehoord tegen de verabsoluteringen van het geloof, die langs beide wegen dreigen: de vastgelegde beelden, de onwrikbare woorden, waarin we de betekenis van Christus proberen te vangen.

Aanwijzingen voor de prediking

Met Pasen vieren we het grootste geheim van het christelijk geloof: dat Christus is opgestaan. Het doet ons geloven dat kwaad en dood de laatste machten niet zijn. In de liturgie wordt dat luid bezongen. Er klinken triomfantelijke woorden: ‘Jezus leeft! Hem is de macht’ (Gez. 217, LvdK), ‘De Heer is waarlijk opgestaan, de nacht des doods voorbijgegaan. Halleluja’ (Gez. 208, LvdK). In plaats van daar in de preek een schepje boven op te doen met nog meer grote woorden, kan de predikant beter proberen ‘die grote woorden wat kleiner’ te maken, ‘zo klein als het leven van een enkele kerkganger’ (Kune Biezeveld). Die heeft immers veelal vragen genoeg bij de boodschap van Pasen. Waar zie ik dat de dood geen macht meer heeft? Waar zie ik in de wereld of de geschiedenis dat het kwaad eens en voorgoed overwonnen is? Wat geloof ik eigenlijk als ik zing of belijd dat Christus is opgestaan?

Het is om te beginnen goed er op te wijzen dat het Johannesevangelie (net als de andere) niet op machtige toon, maar eigenlijk heel ‘klein’ over de opstanding spreekt. Die wordt niet gepresenteerd als een overweldigend gebeuren, dat iedereen meteen overtuigt. De verteller komt niet met bewijzen, eerder met verwijzingen naar een geheim waar je zomaar aan voorbij ziet. De verschillende schakels in 20:1-18 kunnen kort in herinnering worden geroepen. Eerst de ontdekking dat het graf leeg is. De ene leerling ziet het. De andere ziet hetzelfde en. gelooft. Maar hij houdt wat hij gelooft als een geheim voor zich. In elk geval vertelt hij Maria er blijkbaar niets van: die staat daar nog even verbijsterd als eerst. En als Jezus zelf voor (of liever: achter, vers 14) haar staat, herkent ze hem niet. Ze herkent hem pas als hij haar aanspreekt: ‘Maria!’ Maar dan. is Hij vrijwel meteen weer weg – ‘houd me niet vast’. Zij houdt het geheim – dat ze Jezus ontmoette – niet voor zich, maar vertelt het de leerlingen. Overtuigt het hen? Als ze ’s avonds bijeen zijn, angstig achter gesloten deuren, is de vreugde van Pasen nog ver te zoeken (20:19). Zo broos is dus dat geheim van Pasen: in elke schakel van het verhaal blijkt hoe moeilijk het te vatten is, je ziet er zomaar aan voorbij.

Over ‘zien en geloven’ valt naar aanleiding van dit alles het een en ander te zeggen. Ten eerste: de ene leerling ziet een leeg graf, de andere ziet het. en gelooft! Geloven heeft iets van: je ziet dezelfde feiten die een ander ziet, maar durft ze in een ander licht te zien – het licht van Gods beloften, door geen duister te doven. Zo ziet die andere leerling dat de dode Jezus er niet meer is en durft hij te geloven dat Hij lééft, de dood voorbij. Ten tweede: hoe fragiel zulk geloof is, blijkt in het verhaal over Maria van Magdala. Zij kan wat er is gebeurd, Jezus’ dood, niet zomaar zien in dat ‘licht van Gods beloften’ (al zal ze juist daarover Jezus vaak genoeg hebben horen spreken). Als Hij plotseling zelf voor haar staat, kan ze dat nóg niet geloven. Pas als Hij haar aanspreekt, hoort ze weer hoe Hij, haar Meester, altijd getuigde van God en diens beloften, en beseft ze dat Hij nog altijd voor haar leeft. Geloven heeft dus te maken met zien (de dingen zien in een ander licht), maar evenzeer met horen (een stem horen die of een woord dat je aan dat licht herinnert): het een én het ander.

Pasen is ‘een kwetsbare belofte’ (Biezeveld) van nieuw begin, leven sterker dan de dood. Waarop stoelt ons geloof daarin? Op die berichten over een leeg graf en over Maria’s intense, maar vluchtige ontmoeting, zo sterke verhalen dat we ze telkens wel weer horen willen. Maar zijn er ook zichtbare tekens, die de fiducie in een macht die de dood overwint kunnen sterken? Biezeveld pleitte ervoor om, in verband met Pasen, de symboliek van de lente – het ontluikende leven, wat vrijmoediger te hanteren. In protestantse theologie is vaak een scherpe tegenstelling gemaakt tussen het ‘natuurlijke’ leven en de waarheid van het geloof. Maar waarom wegpoetsen dat Pasen stoelt op oude lentefeesten? Staan de paasliederen niet vol met lentesymboliek: ‘O goede engel bij het graf, de lente lost de winter af’ (Gez. 209, LvdK), ‘er is in één bewogen nacht een nieuwe lent’ ontloken’ (Gez. 210, LvdK)? Zoeken we in de prediking naar de ‘kleine’ woorden die de grote geheimen van ‘leven sterker dan de dood’ en ‘het nieuwe begin’ kunnen verduidelijken, dan dienen zich zeker ook de beelden aan van de vernieuwing die het voorjaar brengt, van vogels en bloemen die op de morgen van Pasen de nieuwe schepping roemen (Gez. 210, LvdK).

Is het spreken in dat soort termen allemaal misverstand? Misschien vergiste Maria zich helemaal niet zo, toen ze Jezus voor de tuinman hield. Gaat het met Pasen niet ook om de ‘kwetsbare belofte’ dat de aarde spoedig ‘een bloeiende tuin van vrede en recht’ (Gez. 42, LvdK) zal zijn? Men kan hierbij het gedicht aanhalen dat Ida Gerhardt schreef bij Johannes 20:15: ‘Christus als hovenier’. Het gaat vooral om het slot: ‘Hij is de hovenier’.

Liturgische aanwijzingen

Een feestelijke dienst dus, waarin veel wordt gezongen. Gloria en Halleluja, in de Veertigdagentijd achterwege gelaten, mogen weer klinken. ‘Dit is de dag.’ (Ps. 118). Hoewel Gezang 207 (LvdK) de gegevens uit verschillende evangeliën vrijmoedig door elkaar gebruikt, valt het zingen ervan te overwegen. De verzen 3 en 4 sluiten lichtvoetig aan op de schriftlezing; vanaf vers 6 omspeelt het lied het nog niet gelezen deel van Johannes 20; men kan ervoor kiezen daar zingenderwijs vast een voorschot op te nemen. Het verder aanbevelen van paasliederen lijkt onnodig: er valt uit een veelheid te kiezen.

Geraadpleegde literatuur

‘Pasen als kwetsbare belofte’ is het slothoofdstuk van Kune Biezevelds postuum verschenen Als scherven spreken. Over God in het leven van alledag, Zoetermeer 2008. ‘Christus als hovenier’ staat in Ida Gerhardt, Verzamelde Gedichten, Amsterdam 1980, 363.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken