Menu

Premium

Preekschets Johannes 9:1

4e zondag Veertigdagentijd – zondag Laetare

In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was.

  • Bijbelgedeelte: Johannes 9:1-13,(14-25),26-39
  • Preektekst: Johannes 9:1
  • Thema: Wat zie je?

Liturgisch kader

We zijn halverwege de veertigdagentijd waarin we Jezus volgen op weg naar Golgotha. In deze passage krijgen we een voorbeeld van het lijden, dat volgelingen van Jezus te wachten kan staan ten gevolge van vervolging. De blinde die genezen wordt, is een voorbeeld van de ideale discipel.

Mogelijke liederen: Opwekking 826 (God keek genadig naar mij om), Opwekking 859 (Nieuwe naam) Opwekking Kids 257 (Ik zie je zitten).

Uitleg

Context: het verhaal van de genezing van de blinde man in Johannes 9 is sterk verweven in het Johannesevangelie. Het vormt een eenheid met Johannes 10 (Goede Herder), omdat de reactie t.a.v. de Farizeeën die start in 9:40-41 verderloopt in Johannes 10:1-18. Tegelijk is het thematisch verbonden met het Loofhuttenfeest (Johannes 7) door de verwijzing naar Jezus als het licht van de wereld (9:5, 8:12).

De thema’s die centraal staan in deze passage (licht, duister, oordeel, openbaring, weten/zien), zijn thema’s die Johannes aan het begin van zijn evangelie reeds heeft aangestipt (Johannes 1:4-5, 3:17-21). Dit is het zesde wonderteken dat Jezus in dit evangelie doet. De wondertekenen hebben in dit evangelie een expliciet christologische functie. Ze verwijzen naar ‘wie Jezus is’. Dit is dan ook een cruciaal thema in dit hoofdstuk en de discussies in het hoofdstuk gaan dan ook gedeeltelijk hierover. Dit genezingsverhaal contrasteert met de genezing in Johannes 5, met name door de manier waarop de genezene hier wel een discipel van Jezus wordt en onbevreesd van Hem getuigt.

Hoofdstuk 9 is een literair knap geconstrueerd verhaal, met zeven scenes waarin er telkens twee (hoofd) protagonisten zijn. 1-7, 8-12, 13-17, 18-23, 24-34, 35-38, 39-41 (zie Bruner). Jezus komt langs en zag iemand die blind was, waarvan de discipelen vragen of dat het gevolg van zonde is (Johannes 9:1-2). De passage eindigt met “Was u maar blind, … Maar u beweert, dat u kunt zien en dus blijft u in uw zonde”. (Niet) zien en oordeel vormen op deze manier een inclusio.

Bruner maakt gewag van een trapsgewijze christologie bij de blindgeborene waarin hij Jezus gradueel benoemt als “iemand die Jezus heet” via “een profeet” over “een man die van God kwam” tot “Ik geloof, Heer” en zich in aanbidding voor Hem neerwerpt.

Het was gangbaar in die tijd om blindheid en andere gebreken te linken aan eigen (pre-natale) zonde of die van de ouders

Nogal wat Kerkvaders maken de link tussen dit wonder en de doop. Zowel het gebruik van speeksel als het wassen in het badhuis van Siloam kunnen dan een beeld voor de doop zijn. Hedendaagse commentatoren zijn verdeeld over deze mogelijke symboliek maar het staat buiten kijf dat de vroege kerk een dergelijke link zag. In de vroege catacombenkunst functioneert dit verhaal als illustratie van de christelijke doop: het getuigenis van de blindgeborene (“ik ging, ik waste, ik zag” – Johannes 9:11) is de kortst mogelijke beschrijving van een bekering of doop, dat een bekering is, die publiek wordt.

De ouders zeggen dat hun zoon oud genoeg is om voor zichzelf te spreken. Dat betekent dat hij ouder dan 13 jaar is. Hoe oud hij precies is, kan niet met zekerheid gezegd worden, maar het is uitzonderlijk voor een volwassen man, als zijn beide ouders nog leven.

De farizeeën roepen de man, die blind was op om ‘God de eer te geven’. Veel commentatoren merken op dat dit in de context van een verhoor wellicht ook impliceerde dat hij God de eer moest geven door zijn zonde te belijden. Zie hiervoor ook de analogie in Jozua 7:19.

In de ondervragingen door de Joodse leiders valt op dat de focus ligt op het niet respecteren van de sabbat en het ‘werken’ dat Jezus gedaan heeft (“Wat heeft Hij met je gedaan, hoe heeft Hij je ogen geopend?” in plaats van op het wonder zelf.

Literaire analyse toont dat de hele passage verschillende ironische elementen en contrasten en omkeringen bevat. De man die zogezegd veroordeeld is tot blindheid wegens zonde is degene die werkelijk ziet – letterlijk en geestelijk – wie Jezus is (Heer, Mensenzoon, aanbiddingswaardig) en staat tegenover de leiders die voortdurend zeggen dat zij het weten en zien, maar Jezus niet (h)erkennen. Ze zeggen leerlingen van Mozes te zijn, die toch van Hem getuigt en naar Hem verwijst. De leraars van het volk worden onderwezen door de marginale blindgeborene die wellicht nooit formele scholing ontving. Dat geeft ook aan wat Johannes tracht te bewerkstelligen met dit verhaal. Het is niet slechts de blindgeborene die nu kan zien, maar de evangelist wil dat zijn publiek ook het licht, dat Jezus is, zullen zien.

Aanwijzingen voor de prediking

Preken uit dit hoofdstuk kan verschillende invalshoeken hebben. Het spelletje “Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet…” kan een mooie insteek vormen. ‘Wat zie jij’? We merken op, dat het begint met Jezus die iemand zag. Dat is typisch voor Jezus, die oog heeft voor de mensen aan de kant van de weg, de letterlijk en figuurlijk marginalen. De leiders in hun vermeende alwetendheid, zijn ziende blind. De man die blind was, ziet Jezus zoals Hij werkelijk is – eerst letterlijk, maar dan ook geestelijk. De trapsgewijze christologie die in dit stuk verweven zit, mag ook ons uitnodigen om Jezus te leren kennen zoals Hij werkelijk is. Daarbij hoeven wij ook niet onmiddellijk een volledige geloofsbelijdenis te eisen, maar kunnen we erop vertrouwen (en eraan bijdragen), dat Christus zichzelf zal tonen aan wie met Hem op weg gaan.

Een andere invalshoek is om de blindgeborene als voorbeeld-discipel neer te zetten. Dit kan door hem te contrasteren met zijn ouders, met de Joodse leiders of met de man die in Johannes 5 genezen wordt. Deze man liegt nooit. Hij vertelt enkel wat hij weet en zegt het ook wanneer hij het niet weet. Wie in de waarheid wandelt en geleidelijk aan tot het licht komt en Jezus aanbidt. Hij belijdt Jezus ook in een context van vervolging en is bereid die prijs te betalen. Het kan in dit verband ook goed zijn om op te merken dat dit verhaal begint met de ongevraagde genezing van de blindgeborene als illustratie van genade. De oproep tot discipelschap mag niet uit het oog verliezen dat de redding eerst van Godswege komt.

Dit hoofdstuk begint met de vraag naar de oorzaak van de blindheid en de link met zonde. Dit kan een andere invalshoek zijn voor de preek. De vraag van de theodicee blijft voor veel mensen een struikelblok. Hoe houden we Gods almacht samen met zijn rechtvaardigheid en liefde in het aangezicht van lijden en onvolkomenheden? Wright wijst er op dat één manier om met onrechtvaardigheid in de wereld om te gaan is om aan te geven dat het alleen maar onrechtvaardig lijkt, maar dat er in werkelijkheid toch een onderliggende zonde is. Dat is een gemakkelijkheidsoplossing. Het christendom pretendeert niet het antwoord op het lijden te kennen en laat ruimte voor ‘ik weet het niet’ en ‘misschien zal het later geopenbaard worden waarom’. Het toelaten van onzekerheid in ons denken en spreken is dan ook een belangrijke eigenschap van volwassen christenen. In tegenstelling tot de antagonisten in dit hoofdstuk, die geen greintje twijfel lijken te kennen (“wij weten”), durven volgelingen van Jezus toegeven, dat ze het niet altijd weten. Dit hoofdstuk is ook een waarschuwing om ervoor te zorgen, dat we anderen niet te snel onder druk zetten met onze zekerheden.

Ten slotte is het bij deze passage ook belangrijk om aandacht te besteden aan hoe ‘de farizeeën’ en ‘de Joden’ in deze tekst, maar vooral in ons denken en spreken, gebruikt worden. We kunnen als christenen in de 21ste eeuw niet voorbijgaan aan de verantwoordelijkheid van christenen in de vervolging van Joden doorheen de geschiedenis. Teksten zoals deze in Johannes 9 kunnen gemakkelijk aanleiding geven om in karikaturen over farizeeën en Joden te spreken. Dat is ook effectief zo gebeurd in de kerkgeschiedenis. Het is belangrijk om dit aan te geven.

Ideeën voor kinderen en jongeren

Je kunt beginnen met het spelletje “ik zie, ik zie, wat jij niet ziet” en de vraag stellen: ‘Wie zien we als we het over Jezus hebben?’ Dat kan gaan over de identiteit van Jezus, maar ook over kijken met de ogen van Jezus en de mensen echt zien die aan de rand van de maatschappij staan. Bij de aanwezigheid van een beamer/scherm kan je een puzzel van een afbeelding van Jezus projecteren waarbij je stukje voor stukje iets van Jezus laat zien aan de kinderen en volwassenen. De moeilijkheidsgraad (het aantal puzzelstukjes) wordt bepaald door de leeftijd van de verwachte aanwezig kinderen.

Wouter Biesbrouck is verbonden aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU te Leuven.


Geraadpleegd

  • F.D. Bruner, The Gospel of John. Grand Rapids, MI, Kindle Edition, 2012, 561-602.
  • C. Keener, The Gospel of John: A Commentary, vol. 1, Peabody, MA, 2003, 775-796.
  • T. Wright, John for Everyone. Part 1: Chapters 1-10, Londen, 2002, 131-146.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken