Menu

None

Preekschets Leviticus 2:1-16 – Dankdag

Elke offergave van uw graanoffers moet u met zout bereiden. Het zout van het verbond mag u aan uw graanoffer niet laten ontbreken. Bij al uw offergaven moet u zout aanbieden (Lev. 2:13).

Schriftlezing: Leviticus 2: 1-16

Het eigene van dankdag

Dankdag voor gewas en arbeid, zo werd deze woensdag in november vroeger genoemd. Tegenwoordig is de ‘actieradius’ terecht breder. Midden in de week komen we samen om God te danken voor het leven dat Hij geeft en op Zijn manier –vaak kruisgewijs- onderhoudt. Veel kerkgangers ervaren deze dienst op woensdagavond als een breukmoment in hun vaak jachtige bestaan. In dit breekpunt erkennen we dat het leven niet maakbaar is en belijden we onze afhankelijkheid en áánhankelijkheid van de HERE, die in Jezus Christus onze Vader is.

De keuze voor een tekst uit Leviticus is mede ingegeven om in te oefenen hoe we als christelijke gemeente dit Bijbelboek kunnen lezen. Maar al te snel is én wordt de offercultus als ‘niet meer voor ons van toepassing’ weggeschoven. ‘Het is dan ook zaak om hier onze weg op een dergelijk wijze te zoeken dat we de betekenis van de geschiedenis achter de tekst, de zaak van de tekst en de hoorder voor de tekst in één beweging op elkaar betrekken.’ (G. van Ek).

Goed om te bedenken: Er is geen ‘moeder’ aarde, zonder God, die in Christus onze Vader is!

Algemeen

  • In tegenstelling tot Genesis en Exodus is het bijbelboek voor veel christenen een boek dat weliswaar in de bijbelse bibliotheek staat, maar zelden wordt gelezen. Priester en offerdienst heeft toch allemaal ‘afgedaan’. Maar het christelijke ‘vervuld’ is toch wat anders dan ‘vervallen’? Dit bijbelboek heeft ons veel te zeggen: de Vader van Jezus Christus is geen andere God dan de Heilige in Leviticus. En verder: wanneer Jezus ons zegt dat het ‘de Schriften zijn die van Hem (en in Hem Zijn koninkrijk) getuigen’ (Joh.5:39) hebben ook wij Leviticus serieus te nemen.

  • In de christelijke traditie heeft men het boek Leviticus vaak gelezen middels de ‘sensus spiritualis. Deze benadering heeft weliswaar zijn goed recht (Calvijn: de ceremoniën zijn naar hun gebruik (usus) afgeschaft, maar naar hun effect (effectus) nog van belang), maar is ook te eenzijdig. G. van Ek stelt dat de sensus spiritualis vaak een christelijke superioriteit heeft gekregen ten opzichte van de Joodse, vaak praktische stem, met alle gevolgen van dien.

  • Het bijbelboek Exodus eindigt met Mozes die verhaalt dat de tabernakel van God klaar is. Het bijbelboek Levitcus geeft vervolgens een veelal praktische uitwerking door wetgeving die de tabernakeldienst reguleert. Let wel: Leviticus is geen droog burgerlijk wetboek en al helemaal geen wetboek van strafrecht. In dit boek lezen we hoe onheilige mensen met de Heilige kunnen verkeren, of beter nog, in welke weg de Heilige met onheiligen wil verkeren. Dit gaat –zo wordt duidelijk- via de weg van en bemiddeling door verschillende offers.

Leviticus 2

  • Het minha heeft als profane betekenis ‘tribuut voor een meerdere’ en is als zodanig een offer van erkenning. In het kader van de cultus wordt het vaak gezien als een spijsoffer/graanoffer. Maarsingh kiest voor de term ‘huldigingsoffer’ omdat minha niet altijd uit plantaardig materiaal bestaat (N.B. zowel het offer van Kain als van Abel worden minha genoemd). Door deze term is ook de bedoeling van het offer duidelijk(er): eerbewijs, overgave. De StudieBijbel spreekt over ‘erkenningsoffer’. Het gaat dan vooral om de dankbare erkenning van de HERE als de gever van voedsel. Het minha kan als zelfstandig offer worden geofferd (zo waarschijnlijk in Leviticus 2), maar kan ook dienen als begeleidend offer bij het brand- of vredeoffer.

  • Het minha bestaat uit drie delen: 1) het allerbeste en meeste gezuiverde meel, ook wel gries genoemd (dit ter onderscheid van haver), 2 (olijf)olie, waarschijnlijk als symbool voor wijding 3) wierook (een duur importproduct uit Arabië /Zuid Nubië). Een minha is daarmee dus duidelijk een kostbaar offer.

  • Een gedeelte van het minha, het zogeheten azkara,- vaak vertaald met ‘gedenkoffer’/ teken- wordt door de priester verbrand als vuuroffer voor de HERE (vers 2). Over de precieze betekenis van dit deel van het minha verschillen de meningen . Hierbij drie elkaar niet uitsluitende suggesties:

    1) Het gedenkdeel is een ‘pars pro toto’ van het huldigingoffer: Ten diepste zou het gehele huldigingsoffer voor de HERE in rook moeten opgaan.

    2) Het gedenkdeel is een ‘aanroepingsdeel’ Bij het in rook laten opgaan wordt dan ook –door de priester- de naam van de HERE aangeroepen en een belijdenis uitgesproken. Deze suggestie steunt op het feit dat ook bij het aanbieden van de eerstelingen een belijdenis werd uitgesproken (zie Deut. 26:1-11) Juist door de combinatie van het ‘stoffelijke’ offer met het aanroepen van de Naam, blijkt dat het ‘stoffelijke’ en het ‘geestelijke’ ook in het offer bij elkaar horen. Deze eenheid van materie en gebed maakt in ieder geval duidelijk dat een (onder)scheiding tussen sensus literalis en sensus spiritualis niet houdbaar is.

    3) NIDOTTE I, 336: ‘de azkara could mean that by offering a portion of the grain-offering to the Lord the offerer was remembering the lord or memorializing the blessing of the Lord in his life.’ De ‘blessing of the Lord in his life’ kan dan ook heel specifiek en bepaald worden ingevuld.

  • Het minha mag absoluut niet aangeboden worden met zuurdesem en honing (vs. 11) Behalve honing kan debas ook vruchtensap aanduiden. De achtergrond van dit verbod is wrsl. de bederfelijke werking van beide stoffen. Bederf past niet bij de hulde en erkenning! Dit verbod kan ook nog te maken hebben met het feit dat in andere godsdiensten honing wordt gezien als godenspijs (zie hiervoor Maarsingh).

  • Tegenover het verbod op honing staat het gebod op zout. Zout is –in tegenstelling tot zuurdeeg en honing- bederfwerend. Ook wordt wel gedacht aan zout als smaaktoevoeging en waardevermeerdering van het offer. Vers 13b benoemt het zout echter als ‘zout van het verbond’. Zout duidt dus op een innige relatie. Het O.T. kent immers ook het ‘zoutverbond’ als onverbrekelijk verdrag (zie Num 18:19). Door het toevoegen van zout ‘mag de vazal die aan zijn Soeverein de gave van eerbied, afhankelijkheid, onderwerping brengt, verzekerd zijn van de band die er is tussen de twee bondgenoten’ (Maarsingh). To add salt to the offering was a reminder that the worshipper had a perpetual duty to uphold and keep the government law’. (Wenham) Zout in het N.T. heeft doorgaans een andere betekenis dan ‘zout van het verbond’.

Aanwijzingen voor de prediking

  • Het is raadzaam om bij de vreemdheid, de breuk, van dankdag in te zetten. Bidden en danken is ten diepste altijd een ‘vreemd werk’, maar dat geldt zeker in onze West-Europese cultuur. Tot dit vreemde werk zijn en weten we ons geroepen.

  • Midden in het leven, midden in de week komt de christelijke gemeente in het heiligdom samen. Niet als een vlucht uit het aardse leven, maar om te erkennen dat Israëls God de oorzaak, schenker en onderhouder van het leven is. We hebben niets aan onszelf te danken. We hebben het bestaan te danken aan de God van het verbond, de Vader van Jezus Christus.

  • Leviticus met zijn wetgeving staat ver bij ons vandaan: echt uit het Oúde Testament. Zonder te vervallen in een verhandeling over de blijvende waarde van het O.T. (denkend aan de waardevolle gedachten van Miskotte en van Ruler hierover) kunnen wel een paar lijnen getrokken worden over de blijvende betekenis van het O.T., alsook de offerpraktijk.

  • Wellicht is te overwegen om de gemeente zich collectief te laten verplaatsen in (liever nog een collectieve identificatie met) een Israëliet die een huldigingsoffer aan de HERE brengt. De dankdagdienst, inclusief dankgebed –als dankbare aanroeping van de HERE- en collecte, is toch ook bedoeld als een ‘liefdevolle huldiging’ van Gods zorg. Wanneer de achtergrond van het minha –als wijding van het dagelijks bestaan aan God, als ook de dankzegging ervoor –is uitgelegd kan expliciet worden stilgestaan bij a) het gedenkdeel van dit offer als pars pro toto voor het geheel b) als ook het gedenken van Gods specifieke weldaden (zie exegetische notities). Dit gedeelte van de preek leent zich voor concreetheid. Het verdient aanbeveling te bevelen om tijdens de verkondiging of tijdens de dienst van de gebeden een moment stil te zijn voor Gods aangezicht. Zo krijgen gemeenteleden ook gelegenheid om te danken voor specifieke weldaden van God.

  • Dankbaarheid voor Gods zorg in het gewone leven uit zich ook in de gave voor ‘instandhouding van de eredienst’. Een deel van het minha is immers voor de priesters.

  • Het gebod om bij het huldigingsoffer te voorzien van ‘zout van het verbond’ is weliswaar vaak gezien als tegenhanger van het verbod op zuurdeeg en honing, maar brengt vooral tot uiting dat een offer van dankbaarheid staat in het kader van Gods liefdevolle toewending. Onze dankoffers –maar let op, de toevoeging van zout geldt alle offers, zie vers vs 13b- dienen doortrokken te zijn van de wetenschap van de eeuwige vriendschap van en met de HERE. Hij is het Die ons in Christus Zijn eeuwige vriendschap biedt. Wij erkennen Zijn Vriendelijke toewending in dankbaarheid én verbinden ons (weer) in dankbare gehoorzaamheid aan Zijn wegen. Een dankoffer zonder vriendelijke gehoorzaamheid is geen dankoffer. Wellicht kan aan het einde van de dienst als leefregel van dankbaarheid het gebod van God klinken!

Geraadpleegde literatuur

NIDOTTE, deel I
B. Maarsingh, Leviticus (POT)
G.J. Wenham, the book of Leviticus, (NICOT)
G. van Ek, ‘Bevrijd tot heiligheid’, in: M.C. Mulder en A. Noordergraaf, Wees heilig, Joden en christenen luisteren naar Leviticus 19

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken