Menu

Premium

Preekschets Lucas 1:48-49 – Tweede Advent

Lucas 1:48-49

Tweede adventszondag

Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam.

Schriftlezing: Lucas 1:46-56

Het eigene van de zondag

We concentreren ons op het eerste deel van Maria’s lied.

Uitleg

Het lied van Maria sluit direct aan op Elisabets lofprijzing en zaligspreking. Lu- 52 cas leidt het tweede lied dat in het huis van Zacharias gezongen wordt eenvoudig in met ‘Maria zei’. Bij Elisabet heeft hij melding gemaakt van de vervulling door de heilige Geest en het roepen met luide stem. Toch past zo’n verheven lied in de mond van Maria, omdat de heilige Geest over haar is gekomen en de kracht van de Allerhoogste haar als een schaduw bedekt (vs. 35). Nadat Jezus geboren is, geeft Maria er blijk van dat zij weet wat mediteren is. Zij bewaart de woorden van de herders in haar hart en blijft erover nadenken (2:19). Ook had zij tijdens de reis van Nazaret naar de stad in Judéa voldoende gelegenheid om na te denken over de woorden die Gabriël tot haar gesproken had.

Het lied kan op verschillende manieren in strofen verdeeld worden. In vier delen: inleiding 46b-47; 48-50; 51-53; 54-55 of in twee delen: 48-50; 51-53, waarbij 54-55 de conclusie vormen, waarin de grote daden van de Heer worden herhaald. Tussen vers 50 en 51 ligt een duidelijke cesuur. In het eerste gedeelte van haar lied bezingt Maria de dankbaarheid voor de weldaden die God haar bewezen heeft. In het tweede deel wordt verwoord welke betekenis Gods ingrijpen heeft voor de godvrezenden in Israël.

De zangeres begint haar lied met een jubelende lofprijzing van God. Het gaat niet aan dit lied toe te schrijven aan Elisabet. Wanneer gezongen wordt over Gods reddend ingrijpen in Israëls geschiedenis, komt alleen de moeder van de Messias in aanmerking om een lied van deze strekking te zingen. Bij ieder ander zouden de woorden ‘Ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan’ getuigen van zelfoverschatting.

De inzet van het lied wordt in vers 47 herhaald met behulp van dichterlijk parallellisme. Naar het voorbeeld van Hanna’s lied (1 Sam. 2:1 – mijn hart / mijn hoorn) omschrijvenpsuchè enpneuma de identiteit van de zangeres. Zij juicht voor God, ‘mijn redder’. In de psalmen is dit geen gebruikelijke aanspraakvorm. We komen haar wel tegen in Habakuk 3:18. Maria bezingt het zeer persoonlijke ingrijpen van God ten gunste van haar. Zij reageert daarmee op Elisabet die haar en de vrucht van haar schoot gezegend heeft.

Gods omzien (epiblepein) heeft de zangeres geïnspireerd tot haar lied. In dit woord klinkt Gods liefdevolle zorg door. In het OT heeft Hanna in haar gebed God gevraagd naar haar om te zien in haar ellende en haar een zoon te schenken. In de tijd van de aartsvaders is hetzelfde woord gelegd in de mond van Lea. De geboorte van Ruben ontlokt bij haar de woorden: ‘De Here heeft mijn ellende aangezien’ (Gen. 29:32, nbg). Het is opvallend dat we bij Lea daarna ook het motief van het gelukkig prijzen terugvinden (Gen. 30:13).

Wat heeft God gezien in Maria? Niet haar nederigheid, maar haar nederheid. Maarten Luther heeft in zijn beroemde verklaring van het Magnificat verklaard dat humilitas niet vertaald moet worden met ‘deemoed’ – een verdienstelijke deugd die God in haar gezien heeft op grond waarvan hij naar haar heeft omgezien – maar als ‘nietigheid’ (zie Burger, 61-68). Later heeft hij dat weergegeven als ‘lage staat’. De waarde van een mens hangt voor God niet af van de wereldse status. Hij let alleen op het hart van een mens. Het hart van Maria is helemaal op God gericht, terwijl zij niet let op verdienste van haar kant. Daarom mogen alle geslachten haar gelukkig prijzen. Calvijn is bij zijn uitleg van de lofzang gegaan in het spoor dat Luther gewezen heeft.

In vers 49 wordt Gods omzien naar Maria nader onderbouwd. God is de Machtige, die kan doen wat Hem behaagt. Aan welke grote daden moeten we hier denken? De combinatie van poiein megala + dativitus is de weergave van asa gedula. In het OT vormen Gods machtige daden in geschiedenis (Ps. 106:21) en kosmos het object (Job 5:9, 9:10, Psalm 71:19). In Psalm 106 en Deuteronomium 10:21 hebben de woorden betrekking op de bevrijding uit de slavernij van Egypte. God neemt het op voor zijn verdrukte volk Israël. Van belang voor het verstaan van Maria’s lied is ten slotte Jeremia 33:3, waar God zelf zijn toekomstige grote daden aankondigt. Na de catastrofe van de verwoesting door de Babyloniërs klinken weer hoopgevende woorden. Gods trouw aan het verbond met David wordt onderstreept met de woorden: ‘Op die dag, in die tijd, zal ik aan Davids stam een rechtmatige telg laten ontspruiten, die recht en gerechtigheid in het land zal handhaven’ (vs. 15). God heeft zijn oog op Maria geslagen om heil te bewerken voor het gehele volk. De geboorte van de Messias vormt het begin van de vervulling van Gods beloften. Door het noemen van deze ‘grote dingen’ in het eerste deel van het lied, wordt de verbreding van het perspectief in het tweede deel van het lied reeds voorbereid.

Na het ‘hij heeft oog gehad voor mij’ en ‘grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan’ komt de vraag centraal te staan wie deze God is. De woorden waarmee God vervolgens bezongen wordt, zijn aan de traditie ontleend. De heiligheid en barmhartigheid worden geprezen, terwijl onder andere de Psalmen 89, 100 en 103 op de achtergrond meeklinken. De combinatie van heiligheid en barmhartigheid onderstrepen dat God zich persoonlijk tot zijn volk wendt. De heiligheid van Gods Naam typeert zijn transcendentie, terwijl het barmhartig-zijn op indrukwekkende wijze laat zien hoe Hij steeds weer naar zijn volk omziet. Deze barmhartigheid concentreert zich echter op ‘al wie hem vereert’. De geloofsgehoorzaamheid op deze centrale plaats in het Magnificat richt zich ook op de Messias als vervulling van de belofte die aan David gedaan is. Wie het lied hoort, wordt opgeroepen – in het voetspoor van Maria – ontzag en eerbied te hebben voor Gods heilige naam.

Aanwijzingen voor de prediking

‘Over een lofzang laat zich eigenlijk bezwaarlijk prediken; men moet er mee instemmen en zingen’, aldus Koopmans (18). Samen zingen en Gods Naam loven in het lied is een van de taken, waarvoor de gemeente ’s zondags samenkomt. Het lied in de eredienst wordt echter gevoed vanuit de ervaringen die in het dagelijks leven worden opgedaan. In haar lied bezingt Maria de christelijke blijdschap over de voortgang van Gods heilswerk. In Nazaret, in haar woning heeft God naar haar omgezien en daarom zingt zij in het huis van Zacharias en Elisabet. Gods omzien naar mensen komt centraal te staan. Alle geslachten worden betrokken bij Gods genadig handelen aan Maria. Deze inzet van het lied mag doorklinken in de preek. De vertolking van haar ervaring geeft de verkondiging een persoonlijk karakter, waarbij het aspect van de dankbaarheid onder de aandacht moet worden gebracht, omdat klagen, mopperen en ontevreden zijn ons gemakkelijker afgaan. Zo wil dit lied aanstekelijk werken. De gemeente zingt mee met Maria, want ‘in dit lied draagt Maria de gestalte van de kerk in haar geheel’ (Melanchthon).

Calvijn merkt in zijn preek over het Magnificat op dat wij wel dienen te weten hoe wij ons in God kunnen verheugen. Hij legt de vinger bij het persoonlijke ‘mijn Redder’. ‘Dit is het begin van onze vreugde, dat wij er vast van overtuigd zijn dat God onze Redder is. Die titel betekent niet dat Hij ons één keer te hulp snelt, maar dat Hij altijd de zorg voor ons en onze zaligheid heeft, totdat Hij ons geleid heeft tot het volmaakte leven. Het kan zelfs zo zijn dat wij van alle goed verzadigd zijn, en ons toch niet in God verheugen. . Dat kunnen we pas wanneer wij de liefde ontdekt hebben, die Hij voor ons heeft en weten dat Hij ons nooit wil verlaten’ (CO 46, 115).

De woorden van Maria vragen om navolging en het is de grootste eer die wij haar kunnen bewijzen, wanneer zij onze lerares (maistresse) is en wij haar leerlingen zijn. Zo mogen wij haar volgen en in haar persoon, als in een spiegel, Gods ontferming over ons zien wanneer Hij ons optrekt uit de afgronden van de dood. Er is geen andere reden aan te wijzen, dan alleen dat Hij de bron van alle goedheid is en bewogen raakte en aangespoord werd tot barmhartigheid toen Hij zag dat wij er zo ellendig aan toe waren (CO 46, 121).

Liturgische aanwijzingen

Schriftlezingen: 1 Samuël 2:1-10 en Jeremia 33:12-26. Bij de uitleg is reeds gewezen op de betekenis van Jeremia 33 als achtergrond van Maria’s lied. Liederen: Psalm 25:6 en 7; 89:7 en 8; 105:1, 2 en 3. Gezang 66; 303 en 457.

Geraadpleegde literatuur

H. Schützeichel, ‘Das berühmte und denkwürdige Lied der heiligen Jungfraw. Calvins Auslegung des Magnificat’, in: Creatio ex amore. Beiträge zu einer Theologie der Liebe. Festschrift für Alexandre Ganoczy zum 60. Geburtstag, ed. Th. Franke, M. Knapp, J. Schmid, Würzburg 1989, 300-311; U. Mittmann-Richert, Magnifikat und Benediktus. Die älteste Zeugnisse der judenchristlichen Tradition von der Geburt des Messias, Tübingen 1996; H. Stoevesandt, ‘4. Advent – 22.12.2002. Lukas 1, (9-45) 46-55 (56)’, in: Pastoraltheologie 91 (2002/11), 33-39; J. Koopmans, Laatste Postille, Nijkerk 1947, 18-21; Chr. Burger, Marias Lied in Luthers Deutung, Spätmittelalter und Reformation. Neue Reihe 34, Tübingen 2007.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken