Menu

Premium

Preekschets Lucas 1:62-63 – Derde Advent

Lucas 1:62-63

Derde adventszondag

Ze beduidden zijn vader te laten weten hoe hij het kind wilde noemen. Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’

Schriftlezing: Lucas 1:57-66

Uitleg

In de tempel had de priester Zacharias een belofte ontvangen dat hij en zijn vrouw ondanks hun hoge leeftijd nog een zoon zouden krijgen. Korte tijd na zijn thuiskomst werd Elisabet zwanger (vs. 24). De loop van het verhaal wordt onderbroken door de aankondiging van Jezus’ geboorte en het bezoek dat Maria aan Elisabet brengt. De manier waarop Lucas de geboorte beschrijft, vertoont overeenkomst met Genesis 25:24. Na het sobere bericht over de geboorte heeft hij meer aandacht voor de reactie van de omgeving. Buren en verwanten delen in de vreugde van het nieuwe leven (vgl. 1:14). Een aantal maanden later zijn het de herders die komen delen in de vreugde van Maria (2:16-20). Door de geboorte van Johannes is Elisabet bevrijd van het stigma van een kinderloze. Tevens schemert al door dat God zijn volk genadig zal zijn, omdat deze zoon de naam Johannes moet dragen: ‘De Heer is genadig’ – en dat niet alleen voor Zacharias en Elisabet.

Het grootste deel van de perikoop is gewijd aan de gebeurtenissen op de achtste dag na de geboorte. Volgens het voorschrift van Leviticus 12:3 vindt op de achtste dag de besnijdenis plaats. In voorkomende gevallen moest de besnijdenis op de sabbat plaatsvinden (Joh. 7:22-23). Het kind ontvangt het teken van het verbond en wordt ingelijfd in Israël. Ongebruikelijk is in dit verband de koppeling van de naamgeving met de besnijdenis. Dit gebruik wordt vóór de nieuwtestamentische periode nergens aangetroffen. De mensen die samengekomen zijn noemen het kind spontaan met de naam van zijn vader. De priester heeft toch nog een zoon ontvangen en door het kind de naam van de vader te geven, onderstrepen zij dat zijn geslacht nog voortzetting ontvangt. Er zijn wel voorbeelden dat een kind de naam van zijn vader krijgt, maar het was gebruikelijker om aan een zoon de naam van zijn grootvader te geven.

Op een levendige manier geeft Lucas het gesprek weer dat ontstaat tussen de moeder en de gasten op het feest van de besnijdenis. Zij antwoordt met een krachtige ontkenning: Ouchi alla. Het is niet nodig om te veronderstellen dat Elisabet afzonderlijk van Zacharias een openbaring heeft ontvangen aangaande de naam van hun zoon. We mogen ervan uitgaan dat het schrijftafeltje vanaf de eerste dag van zijn thuiskomst (vs. 23) zijn dienst heeft bewezen en dat Zacharias ook reeds had geschreven over de naam die de engel hem genoemd had. In de was die op een plankje was gestreken, kon hij schrijven (zie ook Ez. 37:16 en 20).

De climax van het verhaal vormt het moment waarop de aandacht zich richt op de vader. Tot nu toe is hij niet in beeld geweest: het zijn haar (autès) buren en verwanten die gekomen zijn om zich met haar te verheugen. De gasten discussiëren vervolgens met haar over de naam. Wanneer ten slotte de vader de knoop moet doorhakken, blijkt dat zij uitgaan van de veronderstelling dat degene die niet meer kan spreken ook niets meer hoort. Een voorbarige conclusie waarvoor we ons nog altijd hebben te hoeden!

Nu blijkt dat ook voor Zacharias de naam al vaststond: ‘Johannes is (estin) zijn naam.’ Letterlijk staat er: ‘Hij schreef, zeggende.’ De combinatie van schrijven en zeggen kan te maken hebben met de gewoonte om tijdens het schrijven hardop de woorden uit te spreken (vgl. Blass, Debrunner § 4205). Bij de omstanders maakt de vreugde die zij aanvankelijk hadden, plaats voor verbazing. Heeft hun verbazing betrekking op de stelligheid waarmee hij de naam van zijn zoon heeft opgeschreven, of op overeenstemming met de naam die Elisabet genoemd heeft of op het ongewone dat nu een naam van buiten de familiekring wordt gekozen?

Zacharias had de opdracht gekregen zijn zoon Johannes te noemen. De straf voor zijn ongeloof was afgebakend: je zult stom zijn en niet kunnen spreken tot de dag waarop dit alles gaat gebeuren (vs. 20). Nu heeft de priester zijn gehoorzaamheid getoond en ‘meteen’ kan hij weer spreken. In geloof heeft hij immers gedaan wat de engel hem had opgedragen. Elisabet heeft de zoon ter wereld gebracht en Zacharias heeft hem Johannes genoemd. Tegen de menigte op het tempelplein had hij niets kunnen zeggen, maar te midden van de blijde en verbaasde mensen in zijn huis is het woord aan hem – hij looft God. De wonderlijke manier waarop Zacharias weer de beschikking krijgt over zijn spraakvermogen zorgt ervoor dat de omstanders diep onder de indruk zijn. Wat zij hebben meegemaakt, houden zij niet voor zichzelf, maar vertellen zij door. De aandacht is nu gericht op het kind dat zijn naam heeft ontvangen. De slotwoorden van de perikoop kunnen het best opgevat worden als een afsluitende opmerking van Lucas. De woorden vormen zo een commentaar op de vraag die de omstanders hebben gesteld. Het kind is voorbestemd voor een opmerkelijk leven in dienst van God. In vers 80 zal nog iets uitvoeriger over de jeugd van Johannes worden geschreven.

Aanwijzingen voor de prediking

In de reactie van Maria en Elisabet op de ongehoorde wending in hun beider leven stond de lofprijzing centraal. Wanneer de aandacht van de beide vrouwen verschuift naar de priester, komt een ander moment in het leven voor Gods aangezicht centraal te staan: gehoorzaamheid. Nu aan de zwangerschap een einde is gekomen, zal moeten blijken of Zacharias in gehoorzaamheid de opdracht om zijn zoon Johannes te noemen, zal uitvoeren. Voor modern levensgevoel staat gehoorzaamheid echter op gespannen voet met mondigheid en verantwoordelijkheid.

De traditie blijkt een geducht woord mee te spreken. De gasten die gekomen zijn om te delen in de feestvreugde staan alleen open voor vernoemen. Van een nieuwe naam – nu God op een verrassende manier heeft omgezien naar zijn volk – willen zij niet weten. De oude priester moet de verstarring doorbreken. Voor de laatste keer bedient hij zich van het leitje en toont hij dat hij de woorden van de engel gehoorzaamt. Nu komt het leven tot zijn doel: aan God wordt de eer gegeven die Hem toekomt (Catechismus van Genève, vraag 6).

In de preek over deze perikoop merkt Calvijn op dat Zacharias en zijn vrouw eenvoudig de engel gehoorzaamd hebben. In deze preek komt nadrukkelijk de Geneefse context in beeld. De doop ligt in het verlengde van de besnijdenis: ‘Wat voor ons de doop is, was voor het oude volk onder de wet en de profeten de besnijdenis’ (CO 46, 151). Calvijn stelt aan de kaak dat door velen de bediening van de doop wordt losgekoppeld van de woordverkondiging. Bij de ingang wordt gewacht totdat de preek klaar is, en pas wanneer de doop bediend wordt, treedt de familie met de dopeling naar voren. In de preek wordt de betekenis van de doop uitgelegd ‘voor de vader, de familieleden, de vrienden en buren’ om het geheugen op te frissen dat God ons vanaf de geboorte heeft aangenomen, nog voordat wij Hem kenden.

Nauw verbonden met de doop is de naamgeving. De naamgeving van de zoon van Zacharias en Elisabet verbindt Calvijn met de slepende affaire halverwege de zestiende eeuw over traditionele Geneefse namen. De predikanten probeerden namelijk een aantal van deze namen te verbieden omdat zij te veel herinnerden aan rooms bijgeloof dan wel niet-bijbels waren. Te denken valt aan namen als Gaspard, Melchior, Balthasar, Claude en Martin (zie verder Moehn, 302-305). Wanneer er na de dienst ruimte is voor ontmoeting kan doorgesproken worden over de ingrijpende veranderingen die hebben plaatsgevonden wat betreft de naamgeving van onze kinderen en hoe naamgeving en christen-zijn zich verhouden.

Welke betekenis heeft het voor ons dat Zacharias en Elisabet aan hun zoon de naam Johannes hebben gegeven? ‘Het is alsof God een waarmerk gegeven heeft dat men zijn getuigenis moet aannemen, omdat hij door God gezonden is. Hij heeft hem als taak gegeven te verkondigen dat Hij zijn genade wil uitbreiden over de gehele wereld. Het is niet de bedoeling dat wij dat op één mens betrekken, maar dat geldt voor allen die de taak hebben om Gods woord te verkondigen. Wij mogen weten dat wij niet teleurgesteld zullen worden, wanneer wij met de zuivere gehoorzaamheid van het geloof de boodschap aanvaarden die zij ons brengen. Het is alsof God ons hier op een zichtbare manier toont dat Hij in ons midden is om ons te onderwijzen: wanneer wij ons zullen richten op de boodschap van zijn evangelie, zal Hij ons genadig zijn. We hoeven niet boven de wolken te klimmen, maar mogen er van verzekerd zijn dat Hij bij ons gekomen is en ons de liefde getoond heeft die Hij ons toedraagt en als het ware zijn hart voor ons geopend heeft’ (CO 46, 156).

Liturgische aanwijzingen

Als oudtestamentische lezing valt te denken aan Genesis 17:1-14, over de instelling van de besnijdenis. Naast vers 57-66 kan ook vers 5-20 gelezen worden. Liederen: LB Psalm 113; NH1938 Gezang C, Lofzang van Zacharias; LB Gezang 46.

Geraadpleegde literatuur

W.H.Th. Moehn, God roept ons tot Zijn dienst. Een homiletisch onderzoek naar de verhouding tussen God en hoorder in Calvijnspreken over Handelingen 4:1-6:7, Kampen 1996. Zie verder bij zondag 30 november.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken