Menu

Premium

Preekschets Lucas 18:14

6e zondag na Trinitatis

Lucas 18:14

Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet.

Schriftlezing: Lucas 18:9-14

Het eigene van de zondag

Deze zondag kent vanouds de combinatie van Jesaja 2 en Lucas 3, en wel de profetie over de vrede en de soldaten die vragen aan Johannes wat te doen. Nu in deze zomertijd aandacht voor een heel bekende gelijkenis van Jezus. Juist vanwege het totaal onverwachte dat hier te horen valt, lezen we dit fragment over twee mensen die opgaan naar de tempel.

Uitleg

De gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar behoort tot het eigene van Lucas. Schmithals noemt het ‘die meisterliche Erzählung, en dat is raak. De samenhang van hoofdstuk 17:20 tot en met 18:30 geeft aan dat hier een belangrijk eschatologisch motief speelt: de komst van de Mensenzoon en van het aanbrekende rijk Gods. In dat kader deze korte gelijkenis.

De gelijkenis wordt omrankt door twee keer het gebruik van woorden met de stam dikaios, rechtvaardig: dikaioi (vers 9) en de werkwoordsvorm dedikaiômenos (vers 14). Deze aanduidingen vormen de sleutel voor het verstaan van de gelijkenis. Tegenover het rechtvaardig vinden van zichzelf van sommigen staat het minachten door diezelfde mensen van anderen. Let hier op de werkwoorden: peithô is zoveel als overtuigd zijn en exoutheneô is niet zozeer minachten als wel de ander niet zien, voor nietswaardig houden; juist dat fysieke moment is van belang.

De twee mensen ondernemen dezelfde handeling: opgaan om te aanbidden. Dit is de taal van de liturgie en wel in de tempel. Hiermee krijgt de gelijkenis dan ook een bij uitstek liturgisch accent. Dat blijkt uit het vervolg. De farizeeër stelt zich op, statheis, zoals een mens zich opstelt voor het gebed. Dan twee werkwoorden voor bidden en danken, prosêucheto en eucharisteô. Dit zijn bij uitstek liturgische termen.

De inhoud van het gebed bestaat uit een aantal intenties die ertoe doen, ‘niet zijn als’ en dat blijkt uit het niet roofzuchtig, onrechtvaardig en overspelig zijn. En tot slot het vergelijk, niet als die, houtos, tollenaar. Dit wordt compleet helder en objectief meegedeeld in de tekst. En in vers 12 blijkt dat ook uit zijn gedrag, het vasten en het afdragen van de tienden. Hier klinken alle voorwaarden die Jezus stelt aan het leerling-zijn. De Bergrede wordt door de farizeeër in ere gehouden, meer dan het gewone. Van belang is het accent op het ik, vijfmaal.

De tollenaar staat makrothen, dat is vanuit de verte. Ook zijn gedrag is volledig liturgisch bepaald. Op de borst slaan is een teken van rouw en spijt en zijn credo sluit daarbij aan, het gebed om verzoening: ilaskomai is ook bij Paulus een uitdrukking met liturgische connotaties. Het van verre staan en het op de borst slaan komen we in het evangelie nog een keer tegen bij de kruisiging van Jezus, Lucas 23:48, 49. Deze intertekstuele referentie is van belang. De tollenaar staat net als de velen in Lucas 23 voor de man die hem opvoert in zijn gelijkenis, voor het kruis.

De uitspraak over het ‘gerechtvaardigd naar huis gaan’ van de tollenaar vraagt uitleg. De inzet van de gelijkenis is immers het beeld van mensen die zichzelf rechtvaardig vinden; hier spreekt Jezus in een perfectum participium medium over een mens die in Gods ogen gerechtvaardigd is. In de Joodse traditie is het rechtvaardig geoordeeld worden in het einde een zaak van God, niet van de mens. Het is deze notie die hier wordt geactualiseerd in het heden van de hoorders van deze gelijkenis.

Het slot, later toegevoegd, geeft een eigen wijsheidsuitspraak met eschatologische connotatie, vergelijk 17:22-18:8.

Aanwijzingen voor de prediking

In de inleiding kan men stilstaan bij het wonderlijke gegeven dat prachtige beelden, grote kunstwerken, muziek, ontmoetingen die ergens over gaan ons terugroepen tot de werkelijkheid waarin wij leven. Zo’n tekening is deze gelijkenis ook. Dus een sterk accent op het beeldende karakter van deze woorden is zeer gewenst.

Het is vervolgens homiletisch interessant om eerst het verhaal te vertellen door de twee mensen die aan het begin van de gelijkenis volkomen gelijk aan elkaar zijn te tekenen. Eerst daarna kan de predikant de gelijkenis aandacht geven met de verwijzing naar dat begin in vers 9 en dat in combinatie met vers 14. Dat geeft aan een preek een gelaagdheid die de spanning niet van tevoren wegneemt, maar laat staan.

Over de farizeeër. Men hoede zich voor moralisme; er is geen enkel argument om hem niet serieus te nemen. Hij meent het, en dat zal ook gelden voor de kerkgangers in de banken. Geloven als uiting van dankzegging en gebed en dat in de tempel. Zijn er nog plaatsen waar mensen liturgisch leven?

Over de tollenaar. Men hoede zich ervoor om hem als voorbeeld van vroomheid te tekenen, dat is totaal niet aan de orde. Zijn liturgische uitspraken en houding zijn veeleer expressies van verbijstering. Pastoraal-theologisch van belang omdat juist hier herkenning kan plaatsvinden.

Als het gaat om identificatie in de preek: het probleem dat Jezus aan de orde stelt is niet de keurige en wezenlijke ethiek van de farizeeër, het gaat om de vergelijking die de farizeeër maakt met de tollenaar: zó ben ik niet. Ook dat kan eerlijk bedoeld zijn, wie zal het zeggen, maar in de vergelijking gaat de farizeeër staan op een plek waar hij niet hoort te staan. Hij rechtvaardigt zichzelf en dat gaat niet. Juist dit punt, het eschatologische moment is essentieel in het verstaan van gelijkenis. Hij roept het einde al over zich af en wel als zeer positief. Het vijf keer ‘ik’ is helder, maar vormt geen reden om hem te minachten. Wat de tollenaar in zijn liturgie doet, is het oordeel aan God overlaten. Dat laat dan ook de ruimte aan God om het van verre zijn te overbruggen.

De eschatologische spits vanuit het geheel van de samenhang is helder: wat hier in de gelijkenis gebeurt, is dat het einde heden wordt. Er valt geen oordeel aan het einde van een mensenleven, zo dit fragment, maar vandaag. Dat lijkt me het springende punt in een stevige preek.

De lezing uit het Oude Testament, Psalm 32, zal men ook als expressie van verbijstering verstaan. Ook hier kan de predikant haar/zijn hoorders openingen bieden door te wijzen op een enkel detail, het zwijgen over het kwaad levert het ‘wegteren van de botten’ op. Maar het uitspreken levert een lied van bevrijding.

Gelijkenissen zijn open, de Verteller is op weg naar Jeruzalem, om het op te nemen voor de farizeeër en tollenaar.

Liturgische aanwijzingen

Lezing Oude Testament: Psalm 32. Liederen: NLB 33:1, 5 en 7, na de Kyrie-intenties NLB 301a. Glorialied NLB 304, verder na lezing Oude Testament: NLB 103:1 en3. Dan: NLB 653:1, 2 en3, 654:1, 2 en 4.

Geraadpleegd

W. Schmithals, Das Evangelium nach Lukas, Zürich 1980

J. Jeremias, Die Gleichnisse Jesu, München/Hamburg 1965

O. Noordmans, Zondaar en bedelaar, in Verzameld werk (Band 8), Kampen 1980, 15-25

Theologische woordenboeken

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken