Menu

Premium

Preekschets Lucas 2:10 – Kerstnacht

En de engel sprak tot hen: ‘Wees niet bang’.

Schriftlezing: Lucas 2:1-21

Het eigene van dit moment

Het heeft goede zin om bij uitstek in de kerstnacht het klassieke evangelie volgens Lucas te lezen en wel het overbekende hoofdstuk 2:1- 21. Dit heeft meer dan alleen nostalgische waarde. Te verwachten valt dat de gemeente gezelschap krijgt van meer of minder ‘vreemdelingen in Jeruzalem’ die zich ook oriënteren aan andere dan alleen de bijbelse verhalen. Bij uitstek de evangelist Lucas probeert een brug te slaan tussen zijn ‘heidense’, hellenistische gehoor en zijn gemeente.

Context van Lucas 2

In dit hoofdstuk slaat Lucas op twee momenten zeer nadrukkelijk een brug tussen zijn hellenistische gehoor en zijn gemeente. Het eerste moment is als hij keizer Augustus laat figureren in zijn verhaal en het tweede als hij de herders introduceert.

Waarom stelt Lucas zo nadrukkelijk vast dat zijn verhaal ‘geschiedt’ in de dagen van keizer Augustus? Door de eeuwen heen is deze mededeling veelal begrepen als een ordinaire tijdsaanduiding. Het vervolg is voorspelbaar. Wijzeren dan wij gingen op zoek naar de mogelijkheid van een volkstelling onder het regime van deze keizer. En vonden daar vervolgens geen of zeer mager bewijs voor.
Met een vergelijkbaar enthousiasme wierp men zich op de vraag welke supernova of komeet en in welk jaar werd aangezien voor de ster die de wijzen naar Betlehem zou leiden
En zo vond die fatale historisering van het bijbelse verhaal plaats die ongetwijfeld heeft bijgedragen aan het droevige feit dat de koster steeds minder stoelen hoefde aan te dragen voor de kerstnachtdienst.

Lucas is helemaal niet geïnteresseerd in de historische setting van zijn verhaal, maar zoekt welbewust de polemiek op. Hij kent de situatie van zijn publiek en kent de claim van de keizer die zich onder andere laat aanbidden met de titel sotèr: verlosser, heiland. Tegenover deze universele claim stelt Lucas zijn particuliere, zeer bijzondere verhaal: niet de koning, keizer, admiraal, maar Jezus Christus is de verlosser. Hij brengt de wereld terecht.

Door diezelfde wijzeren dan wij, laat ik mij vertellen dat wij keizer Augustus niet als de baarlijke duivel moeten voorstellen. Hij is geen Assad of Mussolini. Onder zijn bewind – dat is dan weer wel een historisch feit – gingen de tempeldeuren van de oorlogsgod Janus dicht, die altijd open zouden blijven staan zolang nog ergens in dat grote Imperium Romanum oorlog woedde. Toch wil Lucas een ander verhaal vertellen, zowel in redelijke als onredelijke politieke tijden: het verhaal van Jezus die de mens werkelijk verlost van alle angst en alle pijn.

Een tweede element is de aanwezigheid van de herders in het kerstverhaal. Over hun rol is veel gespeculeerd. Met graagte werd en wordt in menig kerstpreek aangenomen dat zij zich aan de onderkant van de samenleving bevonden en dat God zich dus graag openbaart in bij uitstek dat gezelschap. De kerstboodschap ligt dan ongeveer al klaar en is niet eens zo’n slechte.

De vraag is echter of dit de intentie van Lucas is geweest. Weliswaar worden herders ambivalent gewaardeerd – de profeet Ezechiël kent nadrukkelijk de slechte herder, hij die slechts zichzelf weidt, en in de rabbijnse literatuur hebben herders niet altijd een even goede naam. Vanwege het feit dat Lucas vrij nadrukkelijk meldt dat zij ‘hun’ kudde weidden, mag ook niet onmiddellijk aangenomen worden dat zij tot de armste bevolkingsgroepen van Israël behoorden. Daar geven ook gegevens uit buitenbijbelse bronnen weinig aanleiding toe.

Eerder is het zo dat Lucas ook hier een bijbelse polemiek begint met seculiere claims. Hij weet dat zijn hellenistische gehoor bekend is met de geboorteverhalen van hun helden, waarin zij strijk en zet opgevoed worden in de ongewone omgeving van wilde dieren en herders. Welbewust claimt Lucas deze bucolische geboortemythen om aan te geven dat bij uitstek Jezus, en niet Romulus en Remus of Hercules, het kind is waarop de wereld wacht.

Zo doet Lucas in dit hoofdstuk in een kort tijdsbestek twee dingen: hij ontzegt de keizer zijn goddelijke status als ‘redder’ en laat hem slechts een bijrol spelen in een veel groter verhaal. Ten tweede giet Lucas het geboorteverhaal in een voor de hoorder herkenbare mal waarin hij zijn bijzondere boodschap kan brengen.

Boodschap

Deze achtergrond kan de prediker bij uitstek op kerstavond aanmoedigen om de denkkaders van zijn incidentele gehoor in die zin te ontregelen door zowel daarop aan te sluiten als die in te vullen met een volkomen eigen boodschap: niets en niemand die zich als redder aandient, komt die eer toe. Alleen het initiatief van de God van Israël vanaf den beginne.
Het is niet de beruchte ‘joods christelijke cultuur’ die ons zal redden. Of die van het roemruchte Avondland dat dreigt te bezwijken. Ook niet de goden van de gezondheid, geld of maakbaarheid van de samenleving. De bevrijding van de mens en de mensheid ligt volkomen in handen van die Heer die het eerste woord spreekt en een nieuw begin maakt. De stichter van het Vrederijk is geen held, geen Hercules of Romulus en Remus als zinnebeeld van broers die elkaar altijd naar het leven zullen staan. Maar dat is Jezus, de antiheld.
In de omgeving van herders klinkt dus voor de hoorders iets vertrouwds: nu is het opletten geblazen! Tegelijkertijd vult Lucas deze mal met een volkomen eigen inhoud. In deze herders, in de nabijheid van Betlehem, verwijst Lucas onomwonden naar dat andere herderskind, David. In Jezus treedt de langverwachte zoon van David, de gezalfde van God, de messias, eindelijk en voor altijd aan het licht!

Zo kan de evangelist Lucas de aandacht vestigen op de bijzondere boodschap van dit verhaal: de daden van God en de daden van God alleen, roepen een mens op om niet te vrezen. De komst van het Koninkrijk is niet van de mens, zijn groot of kleiner geloof of van zijn daden afhankelijk. De hoorder wordt opgeroepen om tegenover zijn angsten, te vertrouwen op wat God deed, heeft gedaan en weer zal doen.

Preekschets ‘En de engel sprak tot hen: wees niet bang’.

Naar het schijnt is er ooit een idioot geweest die de moeite heeft genomen om alle keren te tellen dat de zin ‘wees niet bang’ in de bijbel voorkomt. Hij kwam uit op 365 maal. Voor elke dag van het jaar één keer. Achteraf gezien was deze mens misschien zo gek nog niet.

Inderdaad is de oproep om niet te vrezen een kernwoord in de bijbel. Vrijwel structureel is dit woord verbonden met dat moment als God zich kenbaar maakt aan zijn mens. Dat is kennelijk iets om nogal bang voor te zijn. Abraham vreest. Mozes vreest. De profeten beven en welbeschouwd bevinden zij zich in het goede gezelschap van de eerste mens die zich in schaamte verborg in het struikgewas toen God naar hem vroeg. In de aanloop naar het kerstevangelie overkomt het de oude priester Zacharias, het meisje Maria en de herders in den velde. Maar waarom gebeurt dit? Waarom overkomt hun dat?

De klassieke verklaring is vrij saai en stemt overeen met wat elke godsdienstwetenschapper in elke godsdienst over heel de wereld waarneemt: Als de mens met het hogere wordt geconfronteerd reageert hij in een mengeling van vrees, beven en fascinatie. Het gaat hem letterlijk te boven en verstoort zijn wereldbeeld. De geschriften van de bijbel vormen hier geen uitzondering op. Op de openbaring van God volgt vrees. Het is de logische en misschien zelfs wat voorspelbare reactie van de kant van de mens.

Nu zou elke god tussen hemel en aarde met die reactie genoegen nemen. Het zou de eeuwige orde tussen god en mens nog maar weer eens bevestigen: die tussen de oneindig grote en machtige god en de goden en de bange, kleine en feilbare mensenkinderen. De goden van overal en altijd, vanaf Zeus en Wodan, keizer Augustus, tot en met de goden die de mensen vandaag verzinnen, de goden van geld en gezondheid, willen in feite niets anders dan dat. Alles om toch vooral de bestaande verhoudingen niet te verstoren of in gevaar te brengen. Opdat het overal en zeker op aarde, altijd hetzelfde liedje blijft. Maar bij uitstek de God van Israël, de God van Abraham, Isaak en Jakob, wil het anders. Hij wil immers dat hem een nieuw lied gezongen wordt! Daarom is zijn allereerste reactie op de angst van de mens, of zoals hij het door zijn hemelse boden laat vertellen, om niet te vrezen. Wees niet bang! En dat dan driehonderdvijfenzestig maal. Zodat je elke dag van het jaar minstens één keer hoort dat je nergens bang voor hoeft te zijn.

Nu zit er iets vreemds aan die oproep. Ooit zag ik een film met John Wayne waarin de stoere cowboy een jongetje van het stotteren af hielp door hem heel hard toe te schreeuwen dat hij niet moest stotteren. Omdat dat niet mannelijk was of zoiets. Zo gaat het niet en zo gaat het ook niet met de angst. Hoe kun je iemand toeroepen niet bang te zijn terwijl er natuurlijk van alles is wat je te vrezen hebt?

Gelukkig worden de mensen in de bijbel niet opgeroepen om niet bang te zijn in het algemeen. Zij worden opgeroepen om niet bang te zijn voor het verhaal van God in het bijzonder. Dát moeten zij niet vrezen.
Hun eerste reactie klopt. Hun wereld wordt op de kop gezet en wie zou dan niet bang zijn? Zacharias hoort dat zijn vrouw op haar leeftijd, net als Sarai destijds, nog een kind zal baren. Maria hoort dat zij een kind zal krijgen terwijl zij nog geen man gekend heeft. Mozes moet met Farao babbelen terwijl hij een spraakgebrek heeft, alsof de Allerhoogste inderdaad een soort John Wayne is. Gideon is te jong, Saul komt uit een onaanzienlijke stam en zo is er altijd wel wat.
Het gaat uiteindelijk om het vervolg. Het gevolg dat je geeft aan de angst. Zacharias blijft hangen in de logica van de angst en het onmogelijke. Op die leeftijd baart niemand kinderen meer. Hij zal er voorlopig het zwijgen toe moeten doen omdat de angst hem tot zwijgen heeft gebracht.
Maria is ook bang. Maar ze doet twee dingen waar de angst het niet van terug heeft. Ze overweegt de wonderlijke dingen in haar hart. En ze besluit: waarom eigenlijk niet? Mij geschiede naar uw woord en haar nieuwe lied hoe de Heer naar mensen omziet en naar slaven en dienstmaagden in het bijzonder, is nabij. Ook de herders laten zich er door angst niet van weerhouden om op weg te gaan naar Betlehem om ‘met eigen ogen te zien wat gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’
Het zijn twee houdingen ten overstaan van de angst. De keuze is aan de lezer (of hoorder) maar ik heb zo de indruk dat de bijbelschrijvers reeds gekozen hebben.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken