Menu

Premium

Preekschets Lucas 4:28-30 – Epifanie

Lucas 4:28-30

Toen de aanwezigen in de synagoge dit hoorden, ontstaken ze in grote woede. Ze sprongen op en dreven hem de stad uit, naar de rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om hem in de afgrond te storten. Maar hij liep midden tussen hen door en vertrok.

Schriftlezing: Jesaja 61:1-3 en Lucas 4:14-30

Het eigene van de zondag

In de eerste zondagen van het jaar staan we stil bij het eerste onderwijs van Jezus Christus. In drie schetsen geven we bijzondere aandacht aan het raadsel van het ongeloof. Vanuit missionair perspectief is dat een lastige werkelijkheid. Maar ook binnen de kerk roept het vragen op. Laten we kijken hoe dit rond Jezus’ verkondiging aan de orde was.

Thema: Jezus’ eerste preek brengt geloof, maar ook ongeloof aan het licht
Het optreden van Jezus in zijn vaderstad Nazaret loopt uit op een complete afwijzing. De dorpsgenoten verwachten wonderen van Jezus te zien, zoals Hij even tevoren in Kafarnaüm heeft gedaan. Dit gevoel leeft bij hen: Hij is een van ons, laat nu maar eens zien wat voor een beroemdheid wij in ons midden hebben! De kern van dit verhaal is niet om te laten zien hoe beroemd zijn totaal kan omslaan in dodelijke afwijzing. Jezus wil zijn dorpsgenoten bewegen te geloven in Hem als de van God gezonden Messias, de vervuller van Gods profetieën.

Uitleg

In zijn preek betrekt Jezus de woorden van Jesaja 61:1-2a geheel op zichzelf. De nadruk ligt op het heilzame werk dat Jezus kwam doen: mensen die dat nodig hebben verlossing en bevrijding aanbieden, hun verdriet en pijn om te keren in vreugde en blijdschap.

De extra regel in Lucas 4:18 luidt: ‘om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken’ (NBG 51: ‘verbrokenen heen te zenden in vrijheid’). De Septuaginta, waarmee Lucas parallel loopt, vertaalt ‘aan blinden het herstel van hun zicht te geven’ met:aan gebondenen vrijlating’. In het Hebreeuws lezen we: ‘aan gebondenen losmaking’. De Septuaginta dacht kennelijk aan het openen van ogen, onze vertaling van de Hebreeuwse bijbel aan het openen van de gevangenis. Duidelijk is dat er in beide mogelijke vertalingen gedoeld wordt op losmaken, op bevrijding van gebondenheid. De toegevoegde woorden van Lucas 4:18 lijken sterk op Jesaja 58:6. Lucas vermeldt (in Lucas 4:17) dat Jezus één Schriftplaats zocht en vond. De verschillen in details kunnen verklaard worden door een lossere wijze van citeren, óf doordat Jezus mogelijk voorlas uit de oorspronkelijke Hebreeuwse bijbel, door Lucas direct in het Grieks vertaald.

Het is opvallend dat een opmerking van Jesaja ook wordt weggelaten. Vergelijking van Jesaja 61 en Lucas 4:18-19 levert op dat Jezus niet gelezen heeft over de dag van wraak voor onze God (Jesaja 61:2a). (Er zijn trouwens ook andere kleine verschillen, veroorzaakt door de vertaling). Het moet een blijk van Gods geduld zijn dat Jezus niet gesproken heeft over ‘de dag van de wraak van onze God’. Jezus dwingt in het tweede deel van zijn preek de hoorders wel tot een beslissende keuze: aanvaard mij als de van God gezonden Messias, of wijs mij af. De profetie van Jesaja 61 is vervuld.

De hoorders vinden dat Jezus te hoog grijpt. De zoon van Jozef moet niet menen dat Hij de Messias is, de Zoon van God die genade brengt. De afwijzing wordt zeker versterkt doordat Jezus uitspreekt wat in hun gedachten broeit: ‘Geneesheer, genees uzelf.’ Daarmee peilt Jezus de stemming in Nazaret. Men beschouwt Jezus als een ziekelijke dokter, die zelf een arts nodig heeft.

Jezus laat in twee voorbeelden zien hoe God een teken en genezing zendt op zijn tijd en naar wie Hij wil. God zond Elia met brood naar een weduwe in het heidense Sarefat (= Sarepta) bij Sidon. En Elisa moest alle melaatsen van Israël voorbijgaan om die de heidense Syriër Naäman te genezen. Zonder het te noemen, wijst Jezus toch op ‘de dag van wraak voor onze God’ waarover Jesaja sprak. Wie dit wonder afwijst, ontvangt geen heilzaam teken van God en roept uiteindelijk Gods toorn over zich af. Deze voorbeelden brengen het publiek echter tot totale afwijzing. Ze horen niet graag dat God zijn eigen volk voorbijgaat en anderen, buitenstaanders, op opvallende wijze wonderlijk zegent.

De omslag van het publiek blijkt aanstonds. Jezus laat tot een bepaald moment een opstootje toe: ‘Hij liep midden tussen hen door en vertrok’. Hij kan zich zomaar onttrekken aan een lynchpartij. Hij heeft de macht en kan de regie over zijn leven houden, omdat zijn werk onder het volk als de Verlosser nog niet af is. Zijn eigen, self-fulfilling profetie komt tot werkelijkheid: deze Gezondene die claimt de Zoon van God en Messias te zijn, is niet geëerd in zijn vaderstad. Als men Hem wegduwt, gaat Hij midden tussen de mensen door en vertrekt Hij. Geloof dus in de Messias van Jesaja 61, dan blijft Hij.

Aanwijzingen voor de prediking

Een introductie, eventueel in het ‘kidsmoment’, kan gebruikt worden om de kerkgangers de vraag te stellen met welke instelling ze naar de kerkdienst gekomen zijn. Alles is mogelijk: afwachtend, neutraal, vol verwachting, sceptisch, bij voorbaat al afwijzend, enz. Er zijn veel overeenkomsten te bedenken met de kerkgangers van de bijbelse tijd.

In bevindelijke streken ziet men vaak zwartgeklede kerkgangers, die bijna met tegenzin naar het huis van God fietsen of wandelen, alsof ze opzien tegen de verkondiging van de genade!

De synagogegangers spoedden zich gewoonlijk in hun mooiste sabbatskleding naar de synagoge. Door hun gehaaste wijze van lopen liet men altijd merken dat men héél begerig was om het Woord van God te horen (dus beslist geen donker gewaad, trage tred en een somber gelaat!). In het gebedshuis vinden de vrouwen hun plaatsen aan de noordzijde van het gebouw op de galerij. De mannen gaan midden in de zaal zitten. De jongens (zonen der wet) achteraan.

J.H. Bavinck beschrijft heel treffend de synagogegang van de trouwe joden. De overste van de synagoge zal Jezus tegemoet gelopen zijn om Hem te verwelkomen. Tegelijk vraagt hij Jezus of Hij wil voorgaan in de gebeden en de voorlezing uit de wet (de tora) en de profeten. Dat Jezus toestemt om voor te gaan, zal op brede instemming kunnen rekenen. Jezus zal met de oudsten meegelopen zijn naar hun erezetels, vlak vóór de ark, de kast waarin de dure wetsrollen worden bewaard. Staande spreekt Hij dan de eerste gebeden uit waarmee de dienst wordt geopend:

Gezegend bent U, o Heer, Koning van de wereld. Die het licht formeert en het duister schept. Die vrede maakt en alle dingen schept. Die uit goedheid licht schept… Met grote liefde hebt U ons liefgehad, o HEER, onze God, en met overvloedig erbarmen hebt U zich over ons ontfermd, onze Vader en onze Koning. Om wille van onze vaderen, die in u geloofden, en U onderwees hen de inzettingen des levens, erbarm U over ons en leer ons.’

Daarmee is de dienst begonnen. Langzaam en nadrukkelijk wordt de belijdenis gelezen, enkele plaatsen uit de wet, bijvoorbeeld Deuteronomium 6:4-6; 11:13-21, afgesloten door Numeri 15:37-41. Als deze woorden uitgesproken zijn, daalt Jezus van de lessenaar af en gaat Hij helemaal achter in de synagoge, vlak voor de ark staan. Hij spreekt daar het eigenlijke gebed uit: enkele vaste formuleringen en een vrij gebed. De mensen zullen zich goed gevoeld hebben: ze zijn trots op ‘hun Jezus’.

De dienaar van de synagoge neemt een wetsrol uit de ark. De eerste lezing van de wet gebeurt door niet minder dan zeven personen. Dat geldt voor de vaste gedeelten, de teksten van de dag. Ieder leest een aantal verzen en geeft de rol door aan een ander. Daarna treedt Jezus weer naar voren om het gedeelte uit de profeten te lezen. Als Hij op het spreekgestoelte klimt, wordt Hem de rol van Jesaja gegeven.

Aanvankelijk zijn de hoorders zéér geraakt door Jezus’ gebeden, zijn voorlezing en zijn preek. Toch trekt men er zich niets van aan. Het raadsel van het ongeloof blijkt moeilijk te verklaren, ondanks de zeer op maat gesneden preek van Jezus. Het verzet tegen deze Voorganger wordt in deze tekst niet verklaard. Ter overweging zijn de volgende teksten te noemen: Matteüs 10:11-14; Handelingen 13:46. In 1 Korintiërs 2:14-16 spreekt Paulus over ongeestelijkheid als de reden om het goede nieuws af te wijzen, zonder te verklaren hoe die ontstaat. Eerder dan te zeggen dat de mensen de woorden van Jezus niet kunnen begrijpen, moet men stellen dat zij ze niet willen begrijpen. Wat gezegd kan worden is dat deze afwijzing te maken heeft met teleurstelling in hun persoonlijke verwachting van Jezus: waarom doet ‘onze’ Jezus geen groter wonder in zijn vaderstad dan elders?

Liturgische aanwijzingen

Om niet te veel vragen op te roepen, lijkt het goed van Jesaja 61 alleen de eerste drie verzen te lezen en niet het hele hoofdstuk. Geschikt voor dit thema om te zingen zijn onder meer: LB: Gezang 21; Psalm 66; GK: Gezang 90; Psalm 71.

Geraadpleegde literatuur

J. van Andel, Het Evangelie van Lukas, Kampen 1932
Jakob van Bruggen, Lucas, Het evangelie als voorgeschiedenis (CNT-3), Kampen 1993
Norval Geldenhuys, The Gospel of Luke (NICNT) , Grand Rapids 1988
William Hendriksen, Luke (NTC), Edinburgh 1978
I. Howard Marshall, Commentary on Luke (NIGTC), Grand Rapids 1978
John Nolland, Luke 1-9:20 (WBC-35a), Dallas 1989
J.H. Bavinck, Mensen rondom Jezus, Kampen 1960, 6vv.

[Ook bij Lucas 4:21-30 , Lucas 4:21-32]

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken