Menu

Premium

Preekschets Lucas 9:16b

Lucas 9:16b

Vijfde zondag na Epifanie

Daarna brak hij het brood en gaf het (…) aan zijn leerlingen om aan de menigte uit te delen.

Schriftlezing: Lucas 9:10-17

Het eigene van de zondag

In de tijd van Epifanie klinkt steeds de vraag: wie is Jezus, wie is Hij binnen en vanuit zijn volk Israël? Het antwoord ontvouwt zich in evangelieverhalen van roeping en uitzending, van verkondiging en genezing.

Uitleg

Net als de perikoop van de vorige zondag staat ook deze in de context van de vraag: wie is deze? Vlak hiervoor vraagt heerser Herodes dat (vs. 9), vlak hierna stelt Jezus deze vraag aan zijn leerlingen (vs. 18). Bij Herodes klinkt het dreigend; de vraag loopt uit op ‘hij (Herodes) zocht Hem (Jezus)’. Dat speelt ongetwijfeld mee als Jezus (in vs. 21) zijn leerlingen opdraagt om niet bekend te maken dat hij de Messias is. En de dreiging van Herodes speelt ook in het verhaal van deze zondag mee; het ligt voor de hand dat Jezus zich daarom terugtrekt met zijn leerlingen. En daarom ook kan hij de menigte niet wegsturen; het is niet voor niets dat dat wordt ingeleid met het typische Lucas-woord apode-chomai, ‘opnemen’, als daad van gastvrijheid en bescherming (vs. 11). Onder de dreiging is het veelzeggend dat het bijzondere van Jezus niet met grote woorden kan worden verteld, maar alleen als geheimenis kan blijken in daden van delen. Het patroon van daden die woorden uitleggen laat Lucas voortdurend horen, zowel in de directe context als in het verhaal zelf: in de verzen 2 en 6 gaat het koninkrijksbericht samen met het helen van mensen; hetzelfde horen we in vers 11.

Zo wordt er een nieuwe gemeenschap gesticht: Israël-nieuw, verbeeld in het getal twaalf van de apostelen (vs. 1) en van de manden die de overblijvende overvloed weergeven (vs. 17, bewust het laatste woord van deze perikoop). Daarmee is de context ook het overdragen van Jezus’ missie aan zijn leerlingen. Dat begon met de roeping van de vissers (5:10 e.v.), en loopt via de roeping van Levi (5:27), van de twaalf mannen (6:13) en van enige vrouwen (8:2 e.v.) naar de uitzending van de twaalf (9:1) en hun inschakeling bij het delen in dit verhaal (vs. 14).

Als de dag begint te neigen (vs. 12; dit bijzondere woord horen we ook in het verwante verhaal 24:29), komt het eropaan: blijft de samenhang bewaard? Het element van beproeving wordt versterkt door de aanduiding erèmos, ‘woestijn(achtig)’. Dat is de plaats waar Israël op weg naar het toekomstland gaat morren (Ex. 16:2 e.v.), waar Jezus dus ook de duivel moet weerstaan (Luc. 4:1 e.v.).

De leerlingen willen de menigte overlaten aan zichzelf bij het vinden van leeftocht, Jezus wil hen bij de menigte houden, als verantwoordelijke voorgangers. Hij doet dat door heel nadrukkelijk ‘jullie’ te zeggen: ‘geef hun te eten – jullie!’. De leerlingen begrijpen dat, als zij net zo nadrukkelijk ‘wij’ zeggen: ‘wij hoeven toch niet voor al dat volk.’ (alleen Lucas heeft dit zo). Jezus geeft hierop geen ander antwoord dan de opdracht om te handelen: om allen te laten neerliggen en hun brood en vis voor te zetten.

Daartussenin, in het midden, staat Jezus’ voorbeeldige daad van delen. Hij doet waar het op aankomt bij de gezamenlijke maaltijd; de hoofdwerkwoorden in kernvers 16 vertellen het: ‘zegenen’, ‘breken’ en ‘geven’. Deze werkwoorden worden geflankeerd door de hulpwerkwoorden ‘nemen’ en ‘opkijken’ (naar de hemel) en de infinitivus ‘voorzetten’ (door de leerlingen). We komen nagenoeg hetzelfde patroon tegen als Jezus de laatste maaltijd viert met zijn leerlingen (22:19; daar is ‘opkijken naar de hemel’ veelzeggend ingeruild voor ‘dankzeggen’, eucharistein), en als de opgestane zich laat kennen aan de maaltijd in Emmaüs (24:30; ook hier ingeleid met ‘neerliggen’). Volgens Lucas’ tweede boek is de kern van de gezamenlijke maaltijd voor de gemeente van Jezus’ volgelingen ‘het breken van het brood’ (Hand. 2:42 en 46 en 20:7). En Paulus volgt dit patroon – volgens Lucas – als een hoopgevend teken van leven voor de volken op zee, door uitdrukkelijk brood te ‘nemen’, God te ‘danken’ en het brood te ‘breken’ (Hand. 27:35). De gezamenlijke maaltijd staat voor de kern van de liturgie.

Dit verhaal vertelt van de overvloed die Jezus teweegbrengt. Die was begonnen in het Evangelie bij het beginverhaal van de roeping, waar er opeens een overvloed aan vissen was (5:6). En Jezus had daarvan verteld in de veldrede (6:38): een vrijgevig leven leidt tot een overvolle maat. En hier doet hij het voor, nu voor allen; dat woord klinkt eerst in de mond van de leerlingen, met tegenzin, daarna gaan inderdaad allen neerliggen en worden allen verzadigd. Zo wordt het spreken over het koninkrijk gedaan.

Aanwijzingen voor de prediking

Wie het overbekende verhaal werkelijk op zich in laat werken, wordt weer getroffen door de verbijsterende overvloed. Die blijkt er te zijn als Jezus soeverein zijn gang gaat. Hij roept een overvloedig leven los – door wie Hij is, door hoe Hij leeft. Daarin is Hij beeld van de Eeuwige, een Zoon die naar zijn Vader aardt. Zo is het verhaal een aanklacht tegen een wereld vol honger die niet nodig is. En tegen een wereld vol vreugdeloze luxe die overbodig is, tegen een graaicultuur.

Jezus gaat voorop, tegen het ongeloof en het verzet van zijn leerlingen in. Maar ik zou er in de prediking de nadruk op leggen dat Jezus dit delen niet alleen wil en kan. Hij betrekt de leerlingen in zijn werk, laat hen het delen organiseren, als zijn mede-voorgangers, zijn mede-celebranten in deze liturgie. Jezus laat mensen delen in zijn missie. Het verhaal is door Lucas bewust gezet tussen het verhaal over de ‘kracht en volmacht’ die Jezus aan de twaalf geeft (vs. 1) en het verhaal over de navolging van Hem (vs. 23). De leerlingen denken dat ze zo veel mensen niet genoeg te bieden hebben, Jezus laat hen uitdelen.

Een homiletische lijn zou kunnen zijn dat de algemene vraag ‘wie is Jezus?’ door Hem wordt omgebogen naar een oproep: ‘geef hun te eten – jullie!’. Met de leerlingen hebben wij de neiging om verbaasd en zonder zelfvertrouwen te vragen: ‘wij?’ Wij worden bemoedigd doordat dit verhaal ons vertelt dat we opgenomen worden in het werk van Jezus. We worden deel van zijn verhaal – en dan kunnen we delen.

‘Wie is hij?’ loopt uit op ‘wie zijn wij?’ Dat is in het algemeen gesteld een penibele vraag naar onze identiteit, in deze tijden van grote onzekerheid en afnemende kerkelijkheid. Maar als de weg van Jezus gevolgd wordt – de weg van aangesproken worden, betrokken in zijn missie -, dan is er een basis om hoopvol met deze vraag bezig te zijn.

Daarbij valt te bedenken: net als Jezus’ leerlingen toen zitten wij in Bethsaïda, ‘huis van proviand’. Een naam die deze plaats niet waarmaakt: het blijkt een woestenij te zijn, zonder levensbrood voor velen. Trekken we ons terug of trekken we eropuit, over kerkmuren heen? Het verhaal maakt ons erop attent dat we de wereldmensen (‘de massa’s’) wat te bieden hebben. Dat we een opdracht, een verantwoordelijkheid hebben, ook al moeten we onze afkeer van mensen en problemen in die wereld dan overwinnen – naast ons eigen gevoel van onmacht.

Het eten dat wij te geven hebben is allereerst een voorbeeldig leven van betrokkenheid en delen. Ik ben geraakt door de weg die de Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas wijst. Een zin die hij schrijft sluit nauw aan bij dit verhaal: ‘Door zo’n gemeenschap [van zorg] te zijn merken we dat de kerk de wereld helpt om te begrijpen wat het betekent de wereld te zijn. De wereld is Gods wereld, Gods goede schepping.’ Binnen en buiten horen samen, roepen elkaar op. Diaconale initiatieven zijn niet een extra, maar roepen de gemeenschap in het leven.

Liturgische aanwijzingen

Uit het Eerste Testament zou ik laten klinken het korte verhaal waarop het evangelie duidelijk voortborduurt: 2 Koningen 4:42-44. Ook hier het protest (van de dienaar), de beslistheid (van Elisa) en de overvloed. Bij liederen denk ik allereerst aan Gezang 57 uit het Liedboek voor de kerken, waarin het verhaal diepgang krijgt. Maar ook aan de velerlei bewerkingen van het ‘Magnificat’, het lied van de grote omkeer en van verrassende overvloed voor mensen in de marge. Verder noem ik uit de bundel Tussentijds de liederen 65, 66 en 74. A.F. Troost nam in zijn bundel Zingende Gezegend het lied ‘Christus, levensbrood’ op (nr. 137). Aan tafel is passend het lied ‘Brood hier gedeeld om het leven’ (Liederen & gebeden uit Iona & Glasgow, nr. 41).

Geraadpleegde literatuur

Stanley Hauerwas, Een robuuste kerk. De christelijke gemeente in een postchristelijke samenleving, Zoetermeer, 2010. Het aangehaalde citaat staat op blz. 109, in een bijdrage getiteld ‘De dienende gemeenschap: christelijke sociale ethiek’.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken