Menu

Premium

Preekschets Marcus 1:11 – Epifanie

Marcus 1:11

Epifanie

Er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’

Schriftlezing: Marcus 1:1-11

Het eigene van de zondag

Twee van de drie gebruikelijke epifaniethema’s (de wijzen uit het oosten, de bruiloft te Kana) komen elk in slechts één Evangelie aan de orde. Daarom wordt de regel van één vast Evangelie per jaar (dit jaar: Marcus) in de epifanietijd over het algemeen niet consequent aangehouden. Hier doen wij dat wel. Wij lezen op vier achtereenvolgende zondagen uit Marcus 1. Vandaag vers 1-11, over het derde epifaniethema: de doop van Jezus.

Uitleg

Jezus’ opkomst begint al met het optreden van Johannes die, mede via het citaat van vers 2-3, uitsluitend naar zijn functie als voorloper wordt beschreven (Nineham 57). Beide berichten beginnen met egeneto, ‘het geschiedde’ (vs. 4, 9), aanduiding van insnijdend gebeuren (ook de ‘stem uit de hemel’ egeneto, ‘geschiedde’, vs. 11 (de nbv laat dit weg, waardoor de driedeling minder in het oog springt).

De woestijn waarin Johannes optreedt (vs. 4, vgl. 3), herinnert aan Israëls woestijntocht. De Jordaan waarin hij doopt, is de rivier waardoorheen Israël het beloofde land binnentrok. Beide plaatsaanduidingen onderstrepen: ook nu gaat het om een nieuw begin. De doop waartoe hij heel Israël (, Jeruzalem, vs. 5) oproept (Johannes’ doop was geen proselietendoop; die was voor niet-Joden) betekent: opnieuw ‘door de Jordaan heen gaan’. Hij is baptisma metanoias, ‘doop van omkeer’ (vs. 4); omkeer naar de Komende, de ‘Sterkere’ toe (vs. 7-8; de nbv vertaalt metanoia met ‘inkeer’, maar het is meer dan verinnerlijking, namelijk: verandering van levensrichting). Zich laten dopen betekende: daadwerkelijk zich omkeren. De dopelingen kwamen ‘terwijl zij hun zonden beleden’ (vs. 5). De doop is eis afesin hamartioon, ‘tot vergeving van zonden’. Deze vergeving is uiteraard niet gekoppeld aan de dooprite als zodanig; de dopeling mag als boeteling uitzien naar vergeving. De echte reiniging en vernieuwing komen nog (vs. 8).

‘Na mij komt ho ischuroteros mou’, ‘hij die sterker is dan ik’ (vs. 7). En dan: ‘Jezus kwam’ (vs. 9). Is hij die Sterkere? Dat is kennelijk bedoeld. Maar het contrast met de opgeroepen verwachting is groot. Ook Jezus laat ‘zich dopen in de Jordaan (eis tèn Iordanèn) door Johannes’; ook voor Hem betekent dit een nieuw begin (de nbv verbindt eis tèn Iordanèn abusievelijk met èlthen, ‘hij kwam’). Niets bijzonders. Toch (zie het egeneto): ook dit is een markant, beslissend gebeuren. In hoeverre? Opvallend: er staat van Jezus niet dat Hij bij de doop zijn zonden beleed. Was dat bij Hem niet aan de orde (vgl. Den Heyer, 25v)? Dan betekende zijn doopgang: daad van solidariteit met alle andere dopelingen: het was hun zondenbelijdenis die Hij als de zijne beschouwde en zo mee voltrok, het was hun metanoia waarin Hij zich voegde. Zo, solidair, zag ook Hij uit naar het aangekondigde, vernieuwende komen van God (Barth, 57-73).

Jezus’ opkomen (anabainoon) uit het water wordt ‘terstond’ (euthus) beantwoord (vs. 10-11). De hemel ‘scheurt open’ (sterke uitdrukking; vgl. Jes. 63:19, Ez. 1:1). Hier, bij Jezus, het pas tot open communicatie met Boven komen. ‘Omdat Hij één van wil is met de Vader is de hemel – waar immers Gods wil geheel vervuld is – open’ (Ratzinger, 43). De Geest daalt neer (katabainon, tegenhanger van anabainoon), naar Jezus toe (eis auton; niet: epi, ‘op hem’; de Geest is hier dus niet zozeer bezielende kracht – vgl. vs. 8 – als wel richting wijzende metgezel, vgl. vs. 12). De vergelijking met een duif herinnert aan Genesis 1:2. Marcus beschrijft het geheel als (alleen) door Jezus waargenomen. Dat doet niet af aan de ‘echtheid’ van het gebeuren. Maar: dit gebeuren, als gericht op Jezus persoonlijk, was uiteraard niet objectief en algemeen waarneembaar. De omstanders krijgen het niet mee. Wij, lezers, mogen het van meet af weten.

Ook de hemelse stem richt zich uitsluitend tot Jezus, in een gebeuren tussen Hem en God alleen. ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’ en soi eudokèsa (vs. 11; nbg: ‘In u heb ik mijn welbehagen’; nbv: ‘In jou vind ik vreugde’). Dit citeert Psalm 2:7 en Jesaja 42:1. In Psalm 2:7 wordt Israëls koning door God als zijn ‘zoon’ benoemd. In Jesaja 42:1 gaat het over ‘mijn dienaar… mijn uitverkorene’, die in Jesaja 53 lijdende dienaar blijkt te zijn, ter wille van het volk. De Zoon (de Koning) die knecht is; de knecht die ‘Zoon’ mag heten. De benaming ‘Gods Zoon’ definieert Jezus hier niet als ‘goddelijk wezen’ (a la de klassieke triniteitsleer). Evenmin (hellenistisch) als bovenmenselijk. De bijbelse benaming ‘zoon van God’ (toegepast op Israëls koning, maar daarachter op Israël als geheel, bv. Ex. 4:22v, Jer. 31:20; Hos. 11:1) is aanduiding van verbondsrelatie, gebaseerd op Gods verkiezing. God heeft verkozen, Zichzelf met Israël te verbinden. Zo hier met Jezus die zich, door zijn doop, met Israël op één lijn heeft gesteld, Israël-in-Persoon (vgl. vs. 2, het citaat van Ex. 23:20); in Hém in het bijzonder heeft God zijn liefde geïnvesteerd, Hij is de (lidwoord!) ‘geliefde’ Zoon (vgl. Marquardt, 69-78). Het element van verkiezing is, behalve in agapètos, verwoord in eudokèsa (vgl.. Jes. 42:1). Dat zegt méér dan dat God in Hem ‘vreugde vindt’ (zo de nbv). Eudokeo wordt afgeleid van eu dokeo, ‘goed dunken’, of eu dechomai, ‘goed opnemen’ (Schrenk, thwnt iv, 736). De New Revised Standard Version vertaalt: ‘with you I am well pleased’. Er zit beaming in van de weg van solidariteit die Jezus met zijn doop heeft ingeslagen (vgl. de vertaling van de Zwitserse Segond-21: ‘Tu as toute mon approbation’, ‘jij hebt heel mijn goedkeuring’). Op deze weg zal de Geest Hem (dat begint al in vs. 12; vgl. Jes. 42:1); zó is Hij de Zoon.

Straks zal de benaming ‘Zoon’ bij Marcus nog enkele malen klinken: uit de mond van (voor hun beurt pratende) demonen (3:11; 5:7); opnieuw vanuit de hemel (9:7; ten aanhoren van de drie meestvertrouwde leerlingen); ten slotte als belijdend antwoord vanaf de aarde (15:39; zie Pesch, 97; Hemelsoet, 11). Daar, aan dat eind, krijgt ook het ‘scheuren’ van de hemel zijn tegenhanger en bevestiging: in het ‘scheuren’ van het tempelvoorhangsel (15:38; vgl. Lohmeyer, 21).

Aanwijzingen voor de prediking

Het verhaal van Jezus’ doop is bekend en weinig spectaculair. Voor ons besef een nogal teleurstellende inzet van het Evangelie. Jezus laat zich dopen, net als alle anderen in Israël. Is hij de ‘Sterkere’ op Wie is gewacht?

Met die vraag worden ingezet. Zoals Israël toen wachten wij nu op de mogelijkheid van nieuw begin, op redding uit de chaos. We hunkeren naar de Sterke Man. Politici dienen zich soms als zodanig aan en krijgen dan ineens veel aanhang. Totdat het nieuwe eraf is en de verwachting omslaat in teleurstelling. Moeten we het dan in de religie zoeken? Daarvoor is in ons land nog altijd veel belangstelling. Mensen experimenteren ermee, grasduinen . Predikers, religieuze manifestaties, krijgen soms een enorme toeloop. Zoals Johannes de Doper. Hij pretendeerde niet meer te zijn dan aankondiger, maar zelfs dat maakte veel los. De hunkering, het verlangen, moeten onder toenmalig Israël groot zijn geweest.

‘In die tijd kwam Jezus’ (vs. 9). Over Hem gaat het, in het evangelie. Wegens Hem heet het inderdaad ‘evangelie’, ‘tijding van vreugde’ (Van der Zeyde). Maar wat is dan het vreugdevolle? Dit: dat Jezus, zich aansluitend bij de rij van dopelingen, de weg ging van solidariteit, van dienst aan zijn medemensen. Dat was zijn eerste, sterke daad. Dat had nog niemand zo gedaan. Ieder ander is erop uit zijn eigen hachje te redden; Hij niet. Zo betrad Hij de weg die God voor Hem had bedoeld. Zo juist Hij de Geest ontvangen en ‘mijn geliefde Zoon’ heten, Degene met Wie God verkoos zich te verbinden.

Er is veel voor te zeggen in de preek de woorden van de hemelstem (vs. 11) centraal te stellen. Dan het aandachtsveld ook worden verbreed. In het Ene zijn allen met wie Hij zich liet dopen inbegrepen (vgl. Monshouwer, 47). Hij ging de weg in aller plaats, voor allen uit. Zo komen toch de mensen tot hun bestemming. Het ‘God zag dat het goed was’ (Gen. 1) krijgt hier in het eudokèsa zijn verankering. Nu mogen wij weten dat Gods eudokia naar de mensen uitgaat (vgl. Luc. 2:14). Gaat de hemel hier open, dan ook voor allen met wie Jezus zich verbond.

Deze eerste stap van Jezus karakteriseert heel zijn verdere optreden. Hij zal niet anders doen dan, namens God, solidariteit betuigen met onmachtigen, moedelozen; met hen die uitzien naar ommekeer. Vaak wordt gezegd: Jezus’ doop grijpt vooruit op zijn kruisdood (en opstanding). Men het ook omdraaien: die kruisdood, als de bezegeling van Jezus’ leven, was de uiterste consequentie van zijn doop (Logister, 14).

Hier begint dan toch wat Johannes aankondigde. Zo allereerst manifesteerde zich onder ons: ‘Hij die sterker is’ (vs. 7). Nu Hij de Geest heeft ontvangen (vs. 10) Hij Hem uitdelen, ermee ‘dopen’ (vs. 8). De echte vernieuwing is in Hem begonnen en zich nu uitbreiden. Dit is al evangelie, ‘tijding van vreugde’.

Liturgische aanwijzingen

De evangelielezing bij vers 1 beginnen: Marcus 1:1- het Matteüsjaar wordt de parallellezing gecombineerd met Jesaja 42:1-7; die lezing is ook nu zinvol omdat de aanhef hiervan in vers 11 wordt geciteerd. Te denken is ook aan Exodus 14:19-29, Jozua 3:7-17 of gedeelten uit Genesis 6-8. Te zingen liederen zijn koningspsalmen als 2 en 72. Geschikte epifanieliederen: 165 en 166(:2). Ook 347 (dooplied). Verder T 57, 63, 100.

Geraadpleegde literatuur

K. Barth, kd iv/4 57-73; Joachim Gnilka, Das Evangelium nach Markus, ekk ii/1, 6. Aufl. 2008; B. Hemelsoet, Marcus. Verklaring van een bijbelgedeelte, tweede druk 1979; C.J. den Heyer, Marcus I, tt, 1985; Bas van Iersel, Marcus. Belichting van het bijbelboek, 1986; Wiel Logister, ‘De doop van Jezus. Een vergeten thema in de dooptheologie’, in: Jaarboek voor liturgie-onderzoek, deel 18, Groningen-Tilburg, 2002, 7-26; Ernst Lohmeyer, Das Evangelium nach Markus, keknt 2. Band, 16. Aufl., 1963; Friedrich-Wilhelm Marquardt, Das christliche Bekenntnis zu Jesus, dem Juden, Christologie Band 2, 1991, 69-78; D. Monshouwer, Markus en drie jaar Thora, 1989; D.E. Nineham, Saint Mark, Pelican Gospel Commentaries, 1963; Rudolf Pesch, Das Markusevangelium, htknt ii/1, 3. Aufl. 1980; Joseph Ratzinger/Benedictus xvi, Jezus van Nazareth deel 1, Ned. vertaling, z.j. (2006), 31-44; Gottlob Schrenk, s.v. eudokeo, thwnt ii 736-738; Marie H. van der Zeyde, Een tijding van vreugde. Het evangelie verhaald door Markus, 1976.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken