Menu

Premium

Preekschets Marcus 1:17

Marcus 1:17

Tweede zondag na Epifanie

Jezus zei tegen hen: ‘Kom, volg mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’

Schriftlezing: Marcus 1:16-20

Het eigene van de zondag

Deze en de volgende zondag lezen wij gelijk op met het gemeenschappelijk leesrooster. Vandaag Marcus 1:16-20, de roeping van de eerste leerlingen.

Uitleg

Onmiddellijk op het bericht over het eerste optreden van Jezus als verkondiger van het nabijgekomen Koninkrijk van God volgt dat van de roeping van de eerste leerlingen. Marcus is er kennelijk op uit te voorkomen dat ‘sich die Vorstellung eines Jesus ohne seine Jünger festsetzen und verdichten könnte’ (Barth, 674). Hij beschrijft hoe Jezus wel Zelf, alleen, met zijn verkondiging begonnen is, maar eraan hecht anderen van meet af aan daarbij te betrekken. Tevoren (vs. 11) is verteld over de hemelse stem die Jezus toesprak na zijn doop; daar werd Hijzelf geroepen en bevestigd in zijn eigen weg van gehoorzaamheid. Nu is Hij erop uit op zijn beurt anderen in die roeping te laten delen (Ravestein, 64v): deute, opiso mou, letterlijk: ‘kom hier, achter mij’.

De vier genoemden vormen de kern van wat later (3:14-19) de kring van twaalf zal worden. Althans, drie van hen, Simon, Jakobus en Johannes, komen ook verderop (5:37; 9:2; 14:33) naar voren als degenen die in het bijzonder, op speciale momenten, bij Jezus zijn. Alle vier worden zij speciaal genoemd als hoorders van Jezus’ onderwijs over de ‘laatste dingen’ (13:3). Later zullen zij een prominente plaats innemen in de eerste gemeente; dat is hier al meegenomen. Vooral geldt dat van Simon. Hij wordt hier als eerste genoemd en als enige tweemaal. Ook later, bij de opsomming van alle twaalf (3:14-19), staat hij – voortaan Petrus genoemd – voorop. Herhaaldelijk treedt hij op als woordvoerder van de twaalf, in belijdenis (8:29) en onbegrip (8:32-33; zie ook 10:28). Zijn rol als verloochenaar van Jezus wordt scherp belicht (14:66-72). In 16:7, het oorspronkelijke Marcusslot, wordt hij apart genoemd, als aanstaande getuige – weer: in Galilea! – van de opgestane Jezus. Daar als laatste, zoals in 1:16 als eerste. Zoals het Evangelie met Simon Petrus opent, zo sluit het ook met hem af (vgl. Gnilka, 76). Marcus ziet kennelijk in de eerste vier leerlingen de christelijke gemeente beginnen.

Het initiatief ligt bij Jezus. Hij ‘ziet’ de vissers aan de oever van het meer van Galilea (vs. 16, 19). Dit ‘zien’ is uitverkiezing, impliceert al roeping. Jezus had hen over het hoofd kunnen zien, maar doet dat niet. Hij spreekt hen aan, roept hen om mee te gaan. Hij is het subject van heel het gebeuren, op een manier zoals rabbijnen dat in hun omgang met hun leerlingen niet waren. Niet zijn leerlingen zoeken Hem als hun Meester, Hij legt Zelf koninklijk beslag op hun levens. Men zou kunnen zeggen: de aangesprokenen worden dan toch in tweede instantie subject, met dat zij aan de oproep gehoor geven (zo Gnilka, 73). Maar eigenlijk is ook dat te veel gezegd. Frappant is de promptheid van hun reactie. De roep bereikt hen terwijl zij bezig zijn met hun dagelijks werk als vissers (vs. 16, 19). Toch vragen ze geen bedenktijd. Ze komen euthus, meteen, met achterlating van alles, zelfs (zo Jakobus en Johannes) van hun vader. Hun beroepsuitoefening, hun economische positie en zelfs hun familiebanden zijn ineens niet belangrijk meer. Marcus doet geen moeite deze abrupte overgang begrijpelijk te maken. Jezus’ roepende woord moet met uitzonderlijk gezag gesproken zijn. Het herinnert aan het gezag waarmee God Zelf mensen riep (bijv. Ex. 3; Richt. 6; 1 Sam. 3 en 11; Jes. 6; Jer. 1; Ez. 1). Daaraan konden ze zich blijkbaar niet onttrekken. Dat zij kwamen, ook daarvan was Jezus het eigenlijke subject.

Dat de navolging waartoe Jezus roept grote consequenties heeft, wordt ook elders benadrukt; zie 3:31-35; 10:17-28 en vooral 8:34-37. Maar de nadruk ligt op dat waarin de navolging uitmondt: persoonlijke aansluiting bij Jezus, deelhebben aan zijn leven (Gnilka, 74). ‘Zij volgden hem’ (vs. 18) betekent: ‘Zij verbonden hun lot met het zijne’ (Van der Zeyde, 105). Het impliceert: delen in zijn lijden. Zo krijgen ‘omkeer’ en ‘geloof waartoe Jezus’ koninkrijksverkondiging oproept (vs. 15) hier bijzonder reliëf.

De roep tot navolging is intussen verbonden met een belofte: ‘Ik zal van jullie vissers van mensen maken’ (vs. 17). Ze is oproep (verkiezing) tot dienst. Het gaat Jezus niet (alleen) om deze vier (of twaalf), maar (ook) om de door hen te vangen ‘mensen’. De beeldspraak van het ‘vangen’ of ‘vissen’ komt ook in het Oude Testament voor, maar dan steeds met onheilsbetekenis, in de zin van: mensen aan het gericht niet laten ontsnappen; zie Jer. 16:16; Ez. 19:4v; Amos 4:2; Hab. 1:15, 17. Hier echter heeft het heilsbetekenis: bijeenbrengen in het Koninkrijk (vgl. vs. 15). Monshouwer, die het Marcusevangelie gecomponeerd ziet tegen de achtergrond van de joodse driejarige thoralezing, legt verband met het zondvloedverhaal, Genesis 6-9. ‘De vier broers volgen Jezus uit hun schip, zoals de zonen van Noach en Noach zelf uit de ark gingen op het woord van God. (…) Als vissen gevangen uit de zee komen de mensen uit het schip aan land om voortaan te leven in het verbond’ (50). Frappant is de zeer algemene aanduiding ‘mensen’ als doelgroep.

Dat de navolging gericht is op het uitgroeien tot mensenvisserswerk, heeft als keerzijde dat dit laatste (het apostolaat) slechts in navolging geworteld zijn.

Aanwijzingen voor de prediking

De tekst geeft er aanleiding toe te spreken over het geheim van de gemeente (de kerk). De grondslag daarvan is te vinden in Jezus’ roeping van de eerste leerlingen: zij mogen delen in zijn roeping. Dat wordt straks het apostolaat (vgl. 3:13-19; 6:6-13; 13:9-13). Later zien wij om hen heen de gemeente, gebouwd op hun getuigenis. De gemeente zet, in apostolische successie, het werk van deze eerste geroepenen voort.

Dat Jezus zijn werk, zijn proclamatie van Gods nabijgekomen Koninkrijk, niet in eenzaamheid wil uitvoeren, is op zichzelf onverwacht. Kerk is geen vanzelfsprekendheid. Jezus heeft geen medestanders nodig. Toch wil Hij mensen nodig hebben. Op grond daarvan is er kerk. Ze dankt haar bestaan aan Jezus’ soevereine initiatief. Hij neemt dat ook vandaag. In zijn roepen wordt Gods roepen voor ons actueel. Zo, als de Roepende, verkeert God met ons.

Het eerste waartoe Jezus oproept, is navolging, dat is delen in Jezus’ weg en leven. Voor de vier genoemden ging het (ook) om letterlijke levensgemeenschap; een verlaten van woonplaats, werk en familie. Voor ons is die letterlijkheid niet meer aan de orde. Blijft over: het wezenlijk, geestelijk, op Jezus en zijn weg georiënteerd zijn. Ook dat radicale consequenties hebben, zoals in de geschiedenis meermalen is gebleken/ervaren.

Leven in gemeenschap met Jezus is de kern van gemeente-zijn. Maar dat is geen in zichzelf besloten zaak. De gemeente, zoals Jezus’ leerlingenkring, staat onder de belofte te worden gemaakt tot een gemeenschap van ‘vissers van mensen’. Dat is dan meteen haar (verdere) roeping. Omgekeerd het tot concretisering daarvan alleen komen vanuit de navolging van Jezus. Het een hier niet zonder het ander.

Jezus roept zijn (eerste) leerlingen twee aan twee. Later zal Hij hen ook twee aan twee uitzenden (6:7). Simon en Andreas, Jakobus en Johannes worden zo, als geroepenen en uitgezondenen, ‘aan elkaar toegewezen en verplicht’. Ze waren broers, maar worden het nu op nieuwe wijze (Monshouwer, 50). Zo mag het in de gemeente toegaan. Juist bij de betrokkenheid in de uitzending komt het ook aan op de onderlinge gemeenschap.

Het gaat om mensen, onbeperkt, van welk volk of ras dan ook. Die moeten/mogen worden ‘gevist’, gevangen – niet voor de kerk, maar voor het Koninkrijk (vs. 14). Het is het mens-zijn, het humanum, dat daarin mag worden binnengebracht. Dat Koninkrijk is ‘nabijgekomen’, maar blijkbaar niet zo dat het nu als vanzelf mensen overkomt. Het moet worden verkondigd, aangekondigd; het wil, nog altijd, worden beaamd in omkeer en geloof (vs. 15). Met het oog op deze verkondiging is er de kerk. Daarin zet Jezus’ roepen, dus Gods roepen, zich vandaag voort.

Liturgische aanwijzingen

Het gemeenschappelijk leesrooster geeft voor deze zondag 1 Samuël 3:1-10 aan; uitstekende keus naast Marcus 1:16-20. De aangegeven psalm is 63; het zondagslied 395 (zie vs. 4). Andere gezangen waarin Gods roepen wordt bezongen, zijn 1, 304, 474. Geschikt voor deze zondag is vooral 47.

Geraadpleegde literatuur

Zie de schets van 8 januari; vooral de werken van Gnilka, Lohmeyer, Pesch en Monshouwer. Daarnaast: Barth, KD IV/3 en Anneke Ravestein, De Roepende. Een theologisch onderzoek naar het appèlkarakter van de relatie God, de ander en ik, 1999 (over Jezus de Geroepene en de Roeper: 64-67).

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken