Menu

Premium

Preekschets Marcus 1:27b

Marcus 1:27b

Derde zondag na Epifanie

‘Wat is dit allemaal? Een nieuwe leer met groot gezag! Zelfs als hij de onreine geesten een bevel geeft, wordt hij gehoorzaamd.’

Schriftlezing: Marcus 1:21-28

Het eigene van de zondag

Zie de vorige schets. Vandaag lezen wij Marcus 1:21-28, over Jezus’ optreden in de synagoge te Kafarnaüm.

Uitleg

Na de algemene karakteristiek van Jezus’ optreden, vers 14-15, volgt nu het eerste eigenlijke verhaal waarin dat wordt geïllustreerd. Kafarnaüm wordt centrum van Jezus’ activiteiten (vgl. 2:1; 9:33).

In de synagoge wordt ‘geleerd’. De Thora wordt er gelezen en uitgelegd. Daartoe was elke volwassen Jood gerechtigd, al was het in het bijzonder de taak van de ‘schriftgeleerden’ (vs. 23). Dat Jezus hier als leraar optrad (edidasken, imperfectum, durende werkzaamheid), was op zichzelf niet opzienbarend. Ontsteld waren de hoorders (exeplèssonto; de nbv vertaalt: ‘Zij waren diep onder de indruk’, maar de uitdrukking is sterker); niet over wat Jezus naar voren bracht, maar hoe Hij dat deed: ‘als iemand met gezag, niet zoals de schriftgeleerden’ (Den Heyer, 37). Overigens zal dit ‘hoe’ alles met het ‘wat’ van zijn leren te maken hebben gehad. Over dit ‘wat’, de inhoud, wordt niets gezegd, maar het zal stellig thora-onderwijs zijn geweest (vgl. Monshouwer, 52). Tegelijk is er allicht verband met vers 14-15. Gods koningschap, waarvan de Thora getuigt, is door Jezus geproclameerd als nabijgekomen, ook hier in Kafarnaüm. Dat moet zijn thora-uitleg een nieuwe lading en actualiteit hebben gegeven. Daarin zal zijn ongekende exousia (gezag, volmacht) zijn gebleken. Die exousia was het kenmerkende. Zie vers 27, waar men terugblikkend Jezus’ onderwijs noemt: ‘een nieuwe leer met gezag’.

De kracht van deze verkondiging blijkt nader uit het beschreven voorval in de synagoge. Verondersteld wordt wel dat pas Marcus het verhaal over Jezus’ ontmoeting met de bezetene zou hebben verbonden met het bericht over Jezus’ leren. Maar dat zal dan doordacht zijn gedaan en moet dus ook theologisch serieus worden genomen. Marcus legt inderdaad een direct verband (ook hier: euthus, door de nbv onvertaald gelaten) tussen Jezus’ leer en zijn bevrijdend, genezend optreden ten opzichte van die ene man (anthropos, mens; vgl. vs. 17!). Dat laatste laat zien hoe nabij Gods Koninkrijk hier is gekomen. Hier bereikt Jezus’ onderwijs zijn spits. In hun verbijstering na afloop (vs. 27) verwijzen de getuigen dan ook (weer) naar Jezus’ leer. De genezing was daarvan onderdeel, concretisering.

In de synagoge is een bezetene, die schreeuwend naar voren komt. Het gezaghebbende van Jezus’ leer roept noodzakelijkerwijs verzet op; het legt op mensenlevens beslag en mensen laten dat niet gemakkelijk toe. Dan blijken dat hun levens inmiddels op andere wijze in beslag zijn genomen. De man wordt getypeerd als en pneumati akathartooi, letterlijk: ‘in een onreine geest’. Niet hij heeft zijn ziekte, de ziekte heeft (omvat) hem. Onrein is hier: tegengesteld aan Thora en evangelie. De ‘onreine geest’ is geest van verzet tegen het Woord. Deze man is zichzelf niet meer, hij is bezet gebied, zijn subjectiviteit is verdrongen (vgl. Pesch 121). Wat hij zegt, zegt hijzelf niet; hij verkeert onder dwang, het is de geest die zich van hem bedient. Toch blijft de man zelf in beeld. En in hem komt een geest aan het woord die breder hebben geleefd.

‘Wat hebben wij met jou te maken, Jezus van Nazaret?’ (vs. 24a) is de afweerformule. Jezus’ aanwezigheid wordt als bedreigend ervaren. Ti hèmin kai soi, letterlijk: ‘Wat is er voor ons én voor jou?’, ‘grenzt zwei Zuständigkeitsbereiche, zwei Rechtsoder Machtssphären, einen Übergriff zurückweisend, ab’ (Pesch, 122; vgl. 1 Kon. 17:18). Het ‘wij’ (hèmin, zie ook het vervolg: ‘Ben je gekomen om ons te vernietigen?’, vs. 24b) verwijst naar de demonenwereld als geheel, het demonische als zodanig, in deze ene ‘onreine geest’ vertegenwoordigd. Maar het ook een verwijzing zijn naar ‘wij mensen hier in de synagoge’, ‘van Kafarnaüm’. Wordt ook de Kafarnaümgemeenschap als zodanig niet bedreigd door die vreemdeling in hun midden? Er sluimert conflict, ook al in het gesignaleerde onderscheid tussen Jezus en de schriftgeleerden. Weliswaar komt dat pas later tot uiting (vgl. 3:6). Maar deze ene man is misschien al een signaal. Werpt hij zich ongevraagd op als woordvoerder namens allen? ‘Er wordt alvast tegen Jezus stemming gemaakt’ (Van der Zeyde, 109).

De titel die de bezetene Jezus toeschreeuwt: ‘de heilige van God’, (vs. 24c) is vrijwel synoniem met ‘zoon van God’ (Cullmann, 292; vgl. Joh. 6:69). Door het noemen van naam en kwalificatie tracht de tegenmacht alsnog op Jezus vat te krijgen. In zijn afweer spreekt hij uit wat onder het volk nog lang niet wordt beseft. Tegen wil en dank belijdt hij dat Jezus van God vandaan komt, niet in geloof, maar in afweer.

Maar Jezus breekt dit verzet, enkel door zijn woord. Hij legt de onreine geest het zwijgen op (Hem belijden moet anders en komt later; is nu nog niet aan de orde) en deze vaart uit, zoals Jezus gebiedt. Het misbaar onderstreept slechts zijn nederlaag (vs. 26). Jezus bevestigt zo wat Hem was toegeschreeuwd (vs. 24b): Hij is inderdaad gekomen (niet alleen naar Kafarnaum, vs. 21, maar in wezen, vgl. vs. 7, 9, 14) om het demonenrijk te vernietigen, keerzijde van zijn roeping tot proclamatie van het nabijgekomen Koninkrijk van God. Hij bewijst zich als de door Johannes aangekondigde ‘sterkere’ (vs. 7).

Aanwijzingen voor de prediking

De samenhang van Jezus’ leer en zijn bevrijdend, genezend optreden, het laatste als concretisering van het eerste, mag in de preek alle nadruk krijgen. Dat Gods Koninkrijk nabijgekomen is, dat is Jezus’ thora-onderwijs, en dat mag worden ervaren in momenten van bevrijding uit gebondenheid. Hij is werkelijk de ‘sterkere’. Hij is de demonen de baas. ‘Jesus ist Sieger’ (Blumhardt). Goede schriftuitleg werkt bevrijdend; dat mogen wij ons gezegd laten zijn.

De ‘bezetenheid’ zoals beschreven, wekt bevreemding. Wij delen niet meer het antieke ‘geesten geloof. Toch moeten wij niet te snel ter verklaring grijpen naar de psychiatrie. Het gaat om meer dan om sommige ‘abnormale gevallen’. Dat mensen niet beseffen wat zij zeggen of doen (en pas achteraf tot bezinning komen), komt vaker voor (is ‘normaler’) dan men wellicht denkt. Wij zijn niet die autonome, zelfstandige wezens waarvoor wij onszelf graag houden. Denk aan de actuele discussie over de vraag of de mens een vrije wil heeft. Die ‘vrije wil’ blijkt op allerlei manieren hoogst problematisch. We blijken voorgeprogrammeerd, is het niet door ons brein of door onze genetische aanleg, dan toch door onze omgeving of opvoeding, door wat ‘men’ vindt of zegt, door de publieke opinie, door wat in de mode is. Op grond waarvan nemen wij onze beslissingen? Leven we zelf, of worden wij geleefd? Laten wij ons op sleeptouw nemen? Welke rol speelt de factor angst daarbij? Vanuit dergelijke vragen en overwegingen de actualiteit van het fenomeen bezetenheid meer in zicht komen.

En dan ook wat bevrijding betekent. Wij mogen leren onszelf te zijn, ‘mens’ te zijn, kritische vragen te stellen bij wat iedereen gewoon of vanzelfsprekend lijkt te vinden. In de ontmoeting met Jezus worden wij op onze verantwoordelijkheid aangesproken.

Een ander aspect belicht Miskotte, in een meditatie over onze tekst. Hij betoogt dat de bezetenheid waarover het in het Evangelie gaat juist daar voorkomt waar het Woord van God wordt (is) gehoord. ‘Jezus schijnt (…) de wereld bezeten te maken. Waar Hij is, daar verschijnen plotseling die bezetenen’ (449). Het is zijn verschijning die het verzet mobiliseert. Dan ontstaan de verstarringen, de fixaties. Waaruit alleen Hij ons, door zijn Woord, ook bevrijden.

De preek dit uitwerken, aanknopend bij de overweging dat de bezetene uit het Evangelie wellicht (ook) ongevraagd (onbewust?) een breder in Kafarnaüm sluimerend onbehagen over Jezus’ bedreigende aanwezigheid verwoordt. Is er ook in de gemeente iets van zulk onbehagen, van een dergelijke ‘bezetenheid’? Is het bevrijdend evangelie van het nabijgekomen Koninkrijk van God misschien ook ons te radicaal? ‘Waarom komt u ons storen?’, vraagt de kerkvorst-Groot Inquisiteur van het middeleeuwse Sevilla aan de teruggekomen Jezus, in een legende verteld door Dostojewski in zijn De gebroeders Karamazov. Ook die legende stof tot overdenking geven bij het voorbereiden van een preek over Jezus’ ontmoeting met de bezetene in Kafarnaüm.

Liturgische aanwijzingen

Het gemeenschappelijk leesrooster noemt naast Marcus 1:21-28 als thoralezing Deuteronomium 18:15-20, de aankondiging van een profeet (profeten) als Mozes, die ‘in uw midden’ zal (zullen) opstaan. Een andere suggestie is 1 Koningen 17:17-24 (vs. 18 klinkt door in Mar. 1:24; Elia, aangesproken als ‘godsman’, is type van Jezus, ‘de heilige van God’). Zondagspsalm is 111. Gods bevrijdend handelen, optornend tegen de tegenmachten, wordt bezongen in Psalmen als 33, 43, 68; 72 bezingt de koning als bevrijder. Gezangen waarin bevrijding uit de macht van de boze wordt verwacht of bezongen, zijn bijvoorbeeld 48(:7, 8), 88, 169(:2, 3), 284, 288(:4), 423, 460.

Geraadpleegde literatuur

Zie de schets van 8 januari; vooral de werken van Gnilka, Den Heyer, Monshouwer, Pesch, Van der Zeyde. Daarnaast: Oscar Cullmann, Die Christologie des Neuen Testamentes, 1957, 292; K.H. Miskotte, ‘Jezus in een bezeten wereld’ in : Preken en meditaties. Verzameld Werk 3, 1997, 446-451.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken