Menu

Premium

Preekschets Marcus 7:8

Marcus 7:8

Vierde zondag na Epifanie

‘De geboden van God geeft u op,
maar aan tradities van mensen houdt u vast.’

Schriftlezing: Marcus 7:1-23

Het eigene van de zondag

Wie feest gevierd heeft, mag zich de vraag stellen wat de betekenis is geweest van hetgeen er gevierd werd. De tijd van Epifanie biedt daartoe volop gelegenheid en de gelijkenissen aan de hand waarvan Jezus als leraar verschijnt in het evangelie van Marcus helpen ons op weg. Het stuk van vandaag is niet zozeer een gelijkenis, als wel een nadere uitleg van waar het Marcus om te doen is als hij het Koninkrijk van God meent te herkennen in Jezus’ leven vanuit het hart.

Uitleg

De Farizeërs, die nou juist overtuigd zijn van hun juiste leer en gewoonten, en sommigen van de schriftgeleerden, van wie kennelijk anderen beter weten, komen uit het religieuze centrum Jeruzalem naar het heidense platteland van Galilea om Jezus aan te spreken op zijn vrijzinnige omgang met de traditie. Uit angst de tora ook maar op enigerlei wijze te schenden, is er in de loop der tijd om de tora heen een beschermende haag van ontelbaar kleine regels en gebruiken ontstaan. De eerbied voor die ‘haag der wet’, zorgvuldig overgeleverd door de oudsten die hun voorouders waren, heeft mensen geleerd om zich aan de wet te houden, maar heeft kennelijk ook geleid tot een gestolde vorm van wetticisme.

De leerlingen van Jezus die in de voortgang van Marcus’ evangelie allang geleerd hebben dat het in het Koninkrijk van God gaat om een geloofsgezindheid die tot aandachtig handelen leidt, en niet om menselijk oordeel op grond van de buitenkant, hebben in het vorige hoofdstuk al zonder onderscheid hun brood leren delen met anderen.

Tweemaal, in vers 3 en 5, staat het woord ‘traditie’ in verbinding met presbuteroi dat ‘oudsten’ betekent, die meestal ook voorouders zijn, waardoor in deze context de vertaling ‘voorouders’ nog niet zo gek is.

In vers 6 worden degenen die Jezus aanspreken op de wetteloosheid van de zijnen, door Hem ontmaskerd als hupokritoi, vertaald met ‘huichelaars’. En vervolgens citeert Hij Jesaja 29:13 als op hen van toepassing. Ondanks al hun uiterlijk vertoon is hun hart ver van God, het is vertoon aan mensen en daarmee ijdel of zonder gevolgen.

En dan volgt in vers 8 the heart of the matter, zij laten het gebod van God los, en houden vast aan de traditie van mensen. Dat wil zeggen: de buitenkant, hoe goed bedoeld en veelal effectief ook, de haag der wet die ooit door mensen gemaakt was ten dienste van de goddelijke tora, juist om die te beschermen, zijn deze ‘preciezen’ belangrijker gaan vinden dan de binnenkant, de hartelijke gezindheid die mensen in vrede doet samenleven.

Als voorbeeld van vele (slot vs. 13) wordt een in het Grieks ingewikkeld vertelde (veel-zeggend veel verwijzingen naar het kritisch apparaat) situatie aangereikt. Het ‘eert uw vader en uw moeder’ uit de tora heeft vooral de praktische en dus ook financiële ondersteuning op het oog die kinderen aan hun ouders, als die niet meer in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, dienen te bieden. de offercultuur en de daarvoor onontbeerlijke priesterstand in stand te houden, kende de traditie de mogelijkheid voor mensen om hun bezit korban te verklaren. Zolang zij dat wilden, konden ze het dan onder zich houden en er zelf van profiteren en hun aanzien ermee vergroten. Op zich niet verkeerd, maar daarmee verzaakten zij de nodige hulp aan hun ouders, die als onderdeel van de tora van wezenlijker belang wordt geacht.

De duidelijke constatering wordt afgesloten met opnieuw een onderwijzing om tot verstaan te komen (vs. 14). Niet van buitenaf, maar van binnenuit een mens onrein worden.

Als de leerlingen opnieuw om uitleg vragen, volgt het enigszins vermakelijke beeld van wat van buitenaf in de mens komt hem/haar niet in het hart zal raken, maar het lichaam weer verlaat. Dat dit ook zal gelden voor de letterlijke spijzen, is er volgens diverse commentaren als een glosse tussen gevoegd. Wat van binnenuit, uit het hart komt aan kwaad, dat maakt onrein. En dan volgt een opsomming van twaalf: drie tastbare vergrijpen, drie voorbeelden van een zelfde intentie, drie ondeugden en drie ondeugdelijke innerlijke houdingen. Als laatste staat wordt afrosmè genoemd, dat de NBV vertaalt met ‘dwaasheid’. Van der Zeyde schrijft: ‘afroon is iemand die z’n grenzen niet kent: die steeds geneigd is tot wat voor hem niet is weggelegd, en daarmee onheil sticht’ (175). Het gaat dus dieper dan dwaasheid.

Aanwijzingen voor de prediking

In deze perikoop wordt Jezus gedwongen om tot de kern van de zaak te komen in zijn confrontatie met kritische preciezen die Hem aanspreken op het rekkelijke gedrag van zijn leerlingen. De leerlingen hebben in ’t voorafgaande ervaring opgedaan met het delen van hun brood met velen zonder aanzien des pcrsoons.

Door het zich houden aan strikte reinigingsriten geven mensen het signaal aan de buitenwereld dat zij zich anders en eigenlijk beter voelen dan de heidenen met wie zij, in het dagelijkse leven van straat en markt, onvermijdelijk in contact komen en waardoor zij verontreinigd en ontheiligd worden.

Hoe ernstig een gelovige zijn orthodoxie ook mag nemen, we weten inmiddels maar al te goed hoe beledigend het is als jij door jouw opvatting van rein en onrein in je contact met een ander aangeeft die ander als onrein te zien. De imam die, om zich niet te verontreinigen, weigerde een vrouwelijke minister de hand te geven, gaf daarmee blijk van een onaanvaardbare en beledigende opvatting van zijn eigen heiligheid ten opzichte van haar seculiere minderwaardigheid. Te midden van de gewone Galileërs, die hun weinige water wel beter konden gebruiken dan voor allerlei reinigingsrituelen, hadden de leerlingen van Jezus zich boven hen verheven als zij zich er wel aan hadden gehouden. Zij hadden inmiddels geleerd door de buitenkant van fatsoen en mores heen te kijken en het hart aan te zien. Dat ‘het hart aanzien’ geldt niet alleen ten aanzien van degenen die misschien wat al te gemakkelijk met de wet omgaan, maar evenzo ten aanzien van degenen die de wet te strikt handhaven.

De Farizeeërs en sommigen van de schriftgeleerden beroepen zich voor hun kritiek op de traditie van hun oudsten die tevens hun voorouders zijn. Die ‘haag der wet’ op zich is niet verkeerd, zelfs buitengewoon waardevol als hij leidt tot eerbiediging van de kern der wet, waar het werkelijk om gaat, maar in handen van fanatici wordt hij decadent en dus schadend. Nergens is God zo afwezig, zo ver, als in de macht van fanatieke vromen. Onze herkenning lijkt vanzelfsprekend.

De leer der vaderen is voor sommige protestanten ook belangrijker geworden dan de bijbel. Het onaantastbare gezag van die traditie is voor diegenen machtiger geworden dan de niet tot één leer te reduceren pluriforme bijbel. Dat deze protestanten daarmee staan in een roomse traditie waartegen hun vaderen toentertijd nou juist zo fulmineerden, is misschien een grap van de godsdienst-sociologische geschiedenis te noemen. De geboden van God verliezen het dan van de macht van de traditie van mensen, die maar zo vergoddelijkt wordt.

Marcus geeft een voorbeeld uit de praktijk van toen. Aan ons om voorbeelden uit onze praktijk te noemen. Alles wat aan onreinheid van buitenaf binnenkomt, zal geen blijvende schade aanrichten, niet onrein maken, omdat het zo weer het lichaam verlaat. Dit vrijmoedige beeld roept bij mij de associatie op met een regeltje dat ik ergens in de rommelige deur van een Franse camping gekrast zag: ‘lei tombe en ruïne, les chef d’oevres de la cuisine.’

De reine tora ligt in het hart van mensen, en neemt het daar op tegen alles wat van binnenuit verontreinigt. Wat we ons daarbij moeten voorstellen wordt ons geschetst in vier rijtjes van drie die samen het betekenisvolle getal twaalf opleveren. Tegenover dergelijke kwaadaardige gezindheden staat de dikste haag aan menselijke traditie en leer machteloos. De in het hart verankerde aanwijzingen om ter ere Gods samen te leven kunnen de mens reinigen die iets weerspiegelt van het Koninkrijk van God.

Liturgische aanwijzingen

Vanzelfsprekend Jesaja 29:13-24 klinken, maar ook Spreuken 27:17-19; 30:11-13. Liederen: Psalm 51:1, 3, 5; Gezang 126:3; 157:1, 7; 160; Tt 130; 206; 207.

Geraadpleegde literatuur

Eugen Drewermann, Beelden van verlossing. Toelichtingen op het evangelie van Marcus, ’s-Gravenhage 1990.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken