Menu

Premium

Preekschets Matteüs 1:1 – Kerst

Kerst
Matteüs 1:1

Boek van de genesis, geboorte (Genesis 5:1),
van Jezus Christus,
zoon van David, zoon van Abraham
(Naardense Bijbel)

Schriftlezing: Matteüs 1:1-17 (en 18-25)

Plaats in het liturgisch jaar

Na vier zondagen van verwachting van advent, waarin het tijd voor de Eeuwige wordt, is daar hét moment: de Eeuwige wordt tijd. Als een kind in een kribbe – een mensenzoon – maakt God zich onder ons zijn woning. De hemel raakt de aarde. De dichter (i.c. Janet Delver) zegt het mooier:
‘Licht, woord, antwoord: De stilte is verbroken.
Voor wie verdrukt is, gebruikt, vernederd,
ter ziele, gezwicht voor het duister, gaat een hemels licht op.
Een scheppend woord is geworden:
Adem van God in een kind.
En onder ons wil het wonen voorgoed, wil het wonen voorgoed’
(lied van de cd Tussen de Tijd, Nieuw Liedfonds).

Naast bovenstaande theologisch-liturgische plaatsbepaling moet aan Kerst ook zijn seculier-liturgische plaatsbepaling toegekend worden. Kerst lijkt mij namelijk bij uitstek het christelijke feest dat is ingebed in ons aller (West-Europese) collectieve geheugen. (Dat is overigens niet hetzelfde als zeggen dat Kerst het christelijke feest bij uitstek is – christenen ‘beginnen’ wat mij betreft op de Paasmorgen). Deze ‘seculier-liturgische Kerst’ heeft ook alles te maken met een kindje in een kribje, maar daarbuiten evenzeer met donker dat verlicht wordt, de duisternis die keert, de zon die draait, een keerpunt in de tijd (het aloude midwinterfeest of joelfeest is volgens mij nog niet uitgevierd) en zeker ook met ‘familie’ en verbondenheid. (Niet voor niets is juist met Kerst de ervaren eenzaamheid het grootst – wie ‘gezellig-met-familie’ en verbondenheid benadrukt, benadrukt onbedoeld ook de afwezigheid daarvan.)

Motivatie keuze lezing

Op de mij bekende leesroosters (zie Vrijlandt, 274 e.v.) staat voor 25 december de proloog uit Johannes aangegeven. Maar hier kies ik voor de eerste zeventien verzen uit het Evangelie volgens Matteüs. Die keuze heeft met het hierboven beschreven seculier-liturgische aspect van Kerst te maken, namelijk verbondenheid en familie, en ‘keerpunt in de tijd’. Als afsluiting van de overweging zou ik ook de rest van hoofdstuk 1 lezen, de verzen 18-25.

De eerste zeventien verzen worden volgens mij vaak overgeslagen. Het lijkt ook allemaal niet heel spannend. Misschien dat daarom een collega dit stukje kernachtig schijnt te hebben samengevat in ‘en toen verwekten ze elkaar tot vers 16’ (Ter Linden, 177). De explanation van De torrie van Mattie maakt het al veel smeuïger met zijn ‘Yo peepz, dit is dus de family tree van Jezus, je weet toch. Mattie wilde ff laten zien waar Jezus vandaan kwam, wie z’n voorouders en stuff waren’ (De torrie van Mattie, 7). En toch is het een fascinerende opsomming van namen, die uit elkaar voortkomen. En die haar hoogtepunt vindt met de wording van Jezus ‘die Gezalfde wordt genoemd’ (Matteüs 1:16). Dat kindje in die kribbe – van wie is Hij er eigenlijk eentje? En misschien een nog betere vraag: voor wie is Hij er eentje?

Uitleg

In Matteüs zijn veel verwijzingen te vinden naar de Tenach, die in Christus vervuld zou zijn. ‘De evangeliën moeten wij van achteren naar voren lezen. Terugblikkend op het leven van Jezus zagen de evangelisten en met hen de eerste christenen: waar het in Tenach om gaat, wordt vervuld in Hem. In Hem is verschenen Jozua, de zoon van Abraham, de zoon van David, de Messias’ (Koot e.a., 129). In die zin zijn de vele schriftcitaten uit de evangeliën en met name Matteüs te verstaan als achteraf-wijsheid – waar overigens niets mis mee is: wijsheid komt met de jaren en dat komt misschien wel weer omdat het leven vooruit wordt geleefd en achteruit begrepen (Kierkengaard). Wat Matteüs ons over Jezus lijkt te willen doen begrijpen, is ‘dat Jezus is: “Het koninkrijk en zijn gerechtigheid”’ (130). En de sleutel van met name deze proloog van Matteüs, ‘die toegang verschaft tot het evangelie van Matteüs is het boek Genesis’ (130). De geoefende tenachkenners, die naar wij veronderstellen de eerste (vooral Joodse) hoorders van dit evangelie waren, hoorden hier in het Griekse gennaô van Matteüs waarschijnlijk direct het boek Beresjiet resoneren met zijn repeterende toledoth, van jld, verwekken of geboren doen worden (bijvoorbeeld Genesis 2:4, Genesis 5:1). Het Engels gebruikt voor gennaô het adequate woord procreate, waarin ik een andere connotatie hoor dan het Nederlandse ‘voortplanten’. Gennaô en jld, het zijn de kernwoorden voor Genesis en deze proloog van Matteüs. In de reeksen van toledoth, dat je enigszins vrij misschien wel mag vertalen met ‘het licht doen zien’, komt de Eeuwige zelf aan het licht – als een soort Rode Draad die de mensen verbindt. Die rode draad komt trouwens ook letterlijk voor in de verhalen van twee mensen uit de namenlijst: Zerach, de tweelingbroer van Perets, kinderen voor Tamar en Juda (zie Genesis 38:27-30) en natuurlijk Rachab, de hoer van Jericho (Jozua 2). Overigens zie je bij het verhaal van de tweeling Perets en Zerach, van wie laatstgenoemde door de vroedvrouw de rode draad om zijn hand kreeg gebonden, als schijnbaar de eerste van de twee, ook het thema ‘eerste wordt laatste’ terugkeren – want het is Perets (‘Doorbraak’) en niet Zerach, die als het ware de rode draad doorgeeft naar het volgende geslacht.

De opbouw is sterk van structuur en dat kan best betekenis hebben. Driemaal veertien namen worden genoemd in de rode draad van namen die ‘doen worden’. Zowel het getal drie als het getal veertien (tweemaal zeven – telt dubbel) duidt volheid en heelheid aan. Bovendien is veertien ook de getalswaarde van David – zou daarom ook Jezus in het laatste cluster de veertiende zijn? (Ter relativering van alle getallensymboliek merk ik op dat ook Johan Cruijff bekendstaat als 14 en zijn initialen… Net als die andere JC een inspirerende figuur, dat dan weer wel). De indeling in drieën is als een golf van opkomst (van Abraham tot aan David), neergang (van Salomo tot de ‘omhuizing naar Babel’) en opnieuw opkomst of opheffing van Jechonja tot ‘Jezus die Gezalfde wordt genoemd’). Opheffing vind ik een mooi woord in dit verband, omdat het al vooruitloopt op de beweging van het kruis waar de ‘wording’ van Christus op uitloopt, maar er niet op stukloopt – het kruis is zelf als een ‘wording’ van de Opgestane Heer. Mooi is dan dat Matteüs eindigt met een woord dat alle ‘wording’ doet ‘zijn in eeuwigheid’, namelijk met het woord sunteleô, dat hij Christus laat zeggen aan het slot van zijn boek: ‘en zie, ík ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding van de wereldtijd!’ (Matteüs 28:20). Anders gezegd ten aanzien van die golfbeweging: Abraham is het uitgangspunt, David het hoogtepunt, Babel het dieptepunt en Jezus Christus het eindpunt als nieuw begin.

Opvallend zijn de vijf vrouwen in deze lijst van namen. Omdat het vrouwen zijn en het vermelden van de vrouwen niet gebruikelijk was bij lijsten van verwekkingen. En ook omdat alle vrouwen een bijzondere rol spelen. Je kunt het – en dat bedoel ik zonder oordeel – zo zeggen: Gods verhaal wordt buiten de kantlijn geschreven: Tamar speelt de hoer, Rachab is een buitenlandse hoer, buitenlandse Ruth ligt bij bij Boaz, Batseba is van Uria, die omwille van haar echtbreuk wordt vermoord, Maria is maagd… en zwanger…

Het woord gennaô wordt telkens actief gebruikt, de veertigste keer echter als passivum: ‘Jakob laat Jozef geboren worden, de man van Maria, uit wie Jezus wordt geboren die Gezalfde wordt genoemd.’ ‘Deze lijdende vorm is een verhulde uitdrukking voor God. Wij mogen dus lezen: “God verwekte”’ (Koot, 131).

Ten slotte nog een taalkundig puntje: bij gebruik van de Naardense Bijbel valt op dat deze niet spreekt van ‘Babylonische ballingschap’, maar van ‘omhuizing naar Babel’ (Matteüs 1:11, 12, 17). Daarmee voldoet de vertaler aan zijn streven zo letterlijk mogelijk te vertalen, want in het Grieks staat er metoikesia, een samenstelling van meta en oikos. Of hiermee ook de ‘harde kant’ van een woord als ballingschap is gevangen, dat is de vraag. Maar andersom kan het ook de vraag zijn of wat wij gewoonlijk verstaan onder ballingschap, ook echt als zo ‘pijnlijk van huis en haard verdreven zijn’ werd ervaren.

Aanwijzingen voor de overweging

Aspecten uit bovenstaand verhaal – de uitleg – zijn best te gebruiken in de overweging, maar ik vind veel van deze informatie geschikter voor een leerhuis. In een overweging (zo je wilt: een preek) gaat het wat mij betreft om een ‘wandeling door het Woord/woord’, zoals ik als Wijk-aan-Zee’er houd van ‘struinen door de duinen’. Ik zou dan ook uitkijken met ‘een boodschap’ mee willen geven –boodschappen maken de wandeling eerder zwaarder dan lichter. Een woord dat vrijmaakt moet vrij zijn.

Je kunt beginnen de setting van Kerst te schilderen en dan de stap te maken naar de lezing van deze morgen: we zoeken naar van wie Jezus er eentje is en voor wie, en hoe dat zit met ons – juist in de context van zo’n feest van verbondenheid en familie als Kerst ook is.

De cabaretier Jörgen Raymann begint als Tante Es het gesprek met zijn gast altijd met de vraag: ‘Zeg me, wie is je vader, wie is je moeder?’ Een fantastische vraag, die al direct zoekt naar je identiteit als mens die verbonden is. Het is een vraag naar je wording. Welke mensen hebben ooit jouw naam genoemd als geen ander? Ik denk aan dat mooie gedicht van Neeltje Maria Min, ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’.

Mooi is de wording van Christus – voorafgegaan door een lange lijst van namen. Het hele spectrum van mens-zijn draagt Christus als het ware in zich. Alles waar mensen van gebouwd zijn, zit Christus in de genen, in de genesis. Dat is verbindend naar ons – ook mensen. Van wie is Christus er eentje? Van ons allemaal. Je zou kunnen uitweiden over een aantal namen, bijvoorbeeld Jezus als eentje van Abraham, van ‘De ENE, de HEERE zal voorzien’; eentje van Isaak: Hij die de gein zoekt; eentje van Jakob: Hij die vecht met de Ene; eentje van gewone mensen als Aram, Aminadav, en Sadok; eentje van uitzonderlijke mensen, als Boaz het hoerenjong uit Rachab de hoer; eentje van mensen van buiten – andere, niet-ons-soort-mensen, zoals Ruth, de Moabitische; eentje van David de koning; eentje van Achaz, die niet heeft gedaan wat juist is in de ogen van de Ene, zijn God. En natuurlijk eentje van Maria, Jozef en de Eeuwige. Eentje van ons én tegelijkertijd van goddelijke komaf. Over hoe het hemelse (Senkrecht von Oben) wel en tóch ook niet uit de hemel komt vallen, maar geworteld is in de alledaagse taal van mensen van vlees-en-bloed. Jezus, die de gezalfde is, wordt als het ware losgemaakt van de namenlijst – want Jozef lijkt toch niet de vader. Maar ook weer wel – want als Jozef de naam Jezus uitroept (vers 25), erkent hij zijn vaderschap van Jezus. Jezus, die de gezalfde is, de ‘mensenzoon van Godswege’. ‘In potentie is Hij – Jezus – er een van ons – maar wij zijn niet potent Hem te maken’, zoals ik een collega hoorde zeggen.

Dan nog iets over wat ik eerder bij de motivatie voor de keuze van deze lezing noemde: het is als een ‘keerpunt in de tijd’. En dat denk ik dan niet direct heel metafysisch en zo, want wat weten we daarvan? Eerder denk ik dat doodgewoon in het leven-van-alledag. In Christus – toch ook een mens als jij en ik (zie de lange aardse rij van namen) is een vleugje God gegoten – zou Hij de Messias zijn? Kijken met de blik van ‘keerpunt in de tijd’ draait dit ook om: dit kind is de Messias – wáár is het vleugje God? Het verlangen hiernaar te zoeken – die kiemen van vertrouwen in het leven, het goede, het recht en het naaste-zijn, het ‘vleugje God’ kortom – kan zomaar messiassen doen opstaan… Zo bezien is het helemaal waar: ieder kind kan de Messias zijn. En Jezus is het. Dat is een mooi moment om de overweging af te sluiten met het lezen van de verzen 18-25.

Liturgische aanwijzingen

  • Gezang 490, vooral couplet 8 (niet in NLB)

  • H. Oosterhuis, Verzameld liedboek: Uit vuur en ijzer, 774, Die naar menselijke gewoonte, 628

  • de gewone kerstevergreens

Geraadpleegde literatuur

  • W. Bley, Postille 35, ’s-Gravenhage, 1983

  • N.M.B. Blonk, Postille 39, ’s-Gravenhage, 1987

  • Frans Breukelman, De ouverture van het Evangelie naar Mattheüs, Kampen, 1984

  • David Flusser, Jezus, een joodse visie, Hilversum 2001

  • A.Th. Koot, F.H.P.M. Smulders, J. Smit, C.J. Tromp, Naderen om te horen (b), Hilversum, 1981

  • C.J. Labuschagne, Vertellen met getallen, Zoetermeer, 1992

  • Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk, ’s-Gravenhage, 2013

  • N. ter Linden, Het verhaal gaat… deel 3, Amersfoort, 1998

  • Carol A. Newsom en Sharon H. Ringe (red.), Met eigen ogen, Zoetermeer, 1995

  • H. Oosterhuis, Verzameld liedboek, Kampen, 2004

  • P. Oussoren (vert.), Naardense Bijbel, Vught, 2014

  • J. van der Velden, Postille 47, Zoetermeer, 1995

  • H.F. de Vries, Postille 57, Zoetermeer, 2005

  • Daniël de Wolf, De torrie van Mattie, Amsterdam, 2011

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken