Menu

Premium

Preekschets Matteüs 13:30a – Vierde zondag na Epifanie

Matteüs 13:30a

Laat beide samen opgroeien tot aan de oogst.

Schriftlezing: Matteüs 13:24-30, 36-43
Thema: Antiradicaal

Het eigene van de zondag

Zie preekschets over derde zondag na Epifanie.

Uitleg

Ook deze gelijkenis gaat vergezeld van een uitleg. Zeven beeldelementen worden in hetzelfde hoofdstuk verduidelijkt. Die uitleg is kort en bijna lexicon-achtig. Volgens een aantal exegeten is ook deze uitleg weer secundair. Verondersteld wordt dat deze van Matteüs zelf afkomstig is met het oog op vragen in de eerste gemeente. Andere exegeten pleiten sterk voor Jezus als de bron. Voor onze uitleg is het belangrijk dat we de hele bijbel als van God gegeven ontvangen. In de exegese hieronder worden gelijkenis en uitleg als één geheel verklaard.

Het is opnieuw een gelijkenis over zaaier en zaad waarin het gaat over het koninkrijk. Overduidelijk is dat Jezus’ komen, woorden en werken in het perspectief staan van het koninkrijk van God. De zaaier is in eerste instantie Jezus zelf. De ‘Mensenzoontitel’ (vs. 37) duidt op het geheel van de werken van Jezus, de aardse en de hemelse Christus (er liggen reminiscenties aan Daniël 7). Maar de titel geldt verder allen die door Jezus in dienst genomen zijn om het evangelie uit te dragen. De akker is de wereld, de kosmos, in de betekenis van de woonplaats van de mensen. Het gaat dus niet zozeer over de gemeente, de spits ligt echt op de mensenwereld (zo Versteeg, idem Van Bruggen, i.t.t. Luz, die stelt: de gelijkenis spreekt van ‘Auftauchen des Bösen in der Gemeinde, maar dan is Mattheüs 18:15 vv. niet meer te plaatsen). Het bijbelgedeelte heeft dus alles te maken met het missionaire aspect in woorden en werken van Jezus en van de gemeente van Christus door alle tijden heen: God heeft de hele wereld op het oog! De zaaier zaait goed zaad in de akker. Dat zaad is niet het evangelie van het koninkrijk, maar het zijn de ‘kinderen van het koninkrijk’ (vs. 39). In Matteüs 8:12 wordt met deze aanduiding Israël bedoeld, hier allen in Israël en de volkeren die geloof hechten en gehoor geven aan het woord van Jezus en vruchten voortbrengen die aan de bekering beantwoorden.

Als de mensen slapen (hier geen negatieve connotatie, in veel andere teksten met dit beeld is dat wel het geval), komt de vijand. Die vijand is de duivel, die onkruid zaait (zizana, een bepaald soort onkruid, ratelgras (NB), dolik (Van Bruggen), ook wel dolle tarwe genoemd, een giftig gewas dat aanvankelijk sterk op gezonde tarwe lijkt) te midden van het koren, op zich een merkwaardige actie! De uitleg heeft het dan over ‘kinderen van het kwaad (NBV)’, ‘kinderen van de boze’ (NBG 51); vertaaltechnisch kan dit allebei, echter in 13:19 is sprake van mannelijk zelfstandig naamwoord: de boze, waaraan dan ook hier de voorkeur te geven is. Als het koren gaat groeien, wordt duidelijk dat er ook onkruid is. Het roept natuurlijk vragen op: er is toch goed zaad gezaaid in de akker? De reactie van de slaven (de dienaren van de Heer) ligt voor de hand en is op zich adequaat en logisch: ‘Zullen we het onkruid weghalen?’ Maar degene die het goede zaad gezaaid heeft wil dat niet en dat is een verrassend aspect in de gelijkenis: wat Hij zegt is volstrekt ongewoon! Graan en onkruid moeten op de akker blijven groeien, want de wortels zijn zo met elkaar verstrengeld dat bij het weghalen van het onkruid zomaar ook de goede tarwe slachtoffer zou kunnen worden. Zo wordt er nadrukkelijk op Gods geduld gedoeld, Gods lankmoedigheid, die de zon laat opgaan over bozen en goeden. Jezus gaat in tegen een bepaalde radicaliteit en deze gelijkenis staat tegenover een (radicale) joodse verwachting dat bij de komst van de Messias ook de zuivering van de wereld plaatsvindt ten voordele van Israël. Met de oogst vindt de grote scheiding plaats. Oogst is in de bijbel een wijdverbreid beeld voor het gericht. Dat wordt met schrille beelden getekend waar het diegenen betreft die anderen ten val (skandalon: lett.: val, fig.: verleiding tot zonde) gebracht hebben en zich overgegeven hebben aan de wetteloosheid (anomia, wetteloosheid in de zin van: ingaan tegen tora en evangelie in gezindheid en daad). Maar de rechtvaardigen (dikaios, bekende term in de bijbel als aanduiding van diegene die leeft in de lijn van Gods gerechtigheid, Versteeg: ‘de mensen die de woorden van Jezus gehoord en gedaan hebben’) zullen stralen als de zon. Wright schrijft in dit verband treffende dingen: ‘We moeten bij de straf niet aan Middeleeuwse voorstellingen denken; anderzijds: God is ook geen toegeeflijke grootouder die zijn kleinkinderen verwent; God zal het kwaad confronteren en overwinnen, niet alleen in abstracte zin, maar ook de mensen die zich aan het kwaad overgaven; de kinderen van het koninkrijk zullen als de zon stralen, dat is: hun Heer reflecteren.’

Aanwijzingen voor de prediking

1. Bij wie leven deze vragen niet: Waarom doet God niets aan het kwaad in deze wereld? Waarom haalt God er niet (al zou het maar op gezette tijden zijn) de bezem door? Er is zo veel kwaad in de wereld, een grote schoonmaak door God zou weleens goed zijn. Soms horen we weleens iemand zeggen: Als ik God zou zijn, dan… Zeker bij mensen die het nieuws volgen zullen deze vragen in elk geval leven. Gedacht kan worden aan IS, aan de wreedheden die in Afrikaanse landen plaatsvinden, aan de overmacht van drugsbendes die hele bevolkingsgroepen terroriseren, aan terreur in het groot en in het klein, aan malafide overheden, aan afgrijselijke misdaden. De volgelingen van Jezus, de eerste gemeente(n) moeten deze vragen al gehad hebben.

2. De gelijkenis is een verhaal en het narratieve ervan kan men goed benutten. Daarbij is het zaak de ongerijmdheden goed uit te laten komen, waardoor deze bekende gelijkenis vreemd wordt. En dat is een goede zaak. Door het vreemde wordt de gelijkenis ook nog boeiender dan ze al was. De vreemde aspecten en de betekenis dienen goed aan het licht te komen. Ze zeggen iets over de vreemdheid van God.

3. Deze gelijkenis gaat er niet allereerst over dat wij geduldig moeten zijn, maar dat God geduldig is: oudere vertalingen gebruiken het woord ‘lankmoedigheid’ (2 Petrus 3:9). Dat is letterlijk: lang van gemoed zijn. Het laat zien wie en hoe God is. Zo is Hij er niet alleen voor de gemeente, maar ook voor de wereld. Daarom moeten in de preek kerk en wereld niet te veel van elkaar gescheiden worden. Het is een gelijkenis tegen de radicaliteit. In onze tijd horen we veel radicale geluiden. ‘De beuk erin’ is een gezegde dat je tijdens verjaardagen, aan de borreltafel en in andere situaties nogal eens tegenkomt. In de gelijkenis zeggen de knechten: ‘Zullen wij….!?’ Aan de ene kant wil de predikant er stellig begrip voor opbrengen in de preek – er zit meer dan eens authentieke verontwaardiging achter –, anderzijds dient wel heel sterk gewezen te worden op hoe God met de dingen, en veel meer nog met de mensen omgaat. En dat Hij wel het nodige doet, maar op zijn tijd en wijze. Wat die wijze betreft geldt ook het woord ‘niet door kracht, en niet door geweld, maar door mijn Geest zal het gebeuren’. Overigens, als God op onze manier radicaal zou zijn, zouden ook gelovigen onder die radicaliteit vallen, en wat zou er dan allemaal niet kunnen gebeuren…?

4. Bekend is de uitdrukking: Als God een kerk bouwt, bouwt de duivel er een kapel naast. De waarheid daarvan zien we om ons heen. Als God zaait, zaait de boze erdoorheen. Deze waarheid dient met klem onder het hart van de hoorders gebracht te worden. Overigens vormt de kerk ook een onderdeel daarvan: ook in de kerk zaait de boze en niet alleen ernaast. Het zal niet moeilijk zijn dat met voorbeelden duidelijk te maken: misbruik, het zegenen van wapens, de mammon, etc. Ook de kerk komt onder het gericht te vallen. Er is ook boosheid in de kerk. Naast de liefde is er ook haat. De dingen liggen niet zwart-wit. Die waarschuwing mag men de gemeente niet onthouden. En zwart kan wit worden, getuige de moordenaar aan het kruis. Dolle tarwe kan graan worden in dat vreemde koninkrijk van God. En ook al denken wij dat we goed kunnen oordelen, wat wij als onkruid zien, kan toch goede tarwe zijn. Alleen God ontwart eens de kluwen van goed en kwaad helemaal. Maar tot zolang heeft Hij engelengeduld. Al ligt er in de gemeente van Christus wel de noodzaak van de tucht.

5. ‘Er is verschil tussen Mohammed en Jezus’ (Noordmans). Inderdaad: Mohammed droeg een zwaard, Jezus een kruis. Isis en Boko Haram laten zien hoe radicaal de fundamentalistische islam is. Het kan in de preek niet gaan over verschillen tussen islam en christelijk geloof, maar dit aspect kan men wel laten zien. Overigens zijn er ook in het christendom radicale stromingen die uitgaan van het ‘Zullen wij…?’ Jezus leert hoe anders God is. Uiteraard met als bedoeling mensen op te roepen navolgers van God te worden.

6. Het is een open deur erop te wijzen dat men voorzichtig moet zijn met de verschrikkelijke beelden die in de gelijkenis voorkomen. Het zijn beelden! Anderzijds kan men aan deze radicaliteit van God niet voorbijgaan: er zal een diepgaande confrontatie plaatsvinden tussen een vurige God en het kwaad en de mensen die zich daaraan overgegeven hebben, waarin God overwint. Wright geeft goede aanzetten om verantwoord over deze dingen te spreken. Dat de rechtvaardigen Gods licht en liefde zullen reflecteren: de heerlijkheid daarvan mag breed uitgemeten worden!

Ideeën voor kinderen en tieners

Sommige beelden in de gelijkenis zijn zeer eenvoudig om door te geven. Alle kinderen en tieners hebben weleens onkruid gezien. Het is niet moeilijk om de gevaren van onkruid duidelijk te maken. Dat kan bijvoorbeeld door een brandnetel, giftige paddenstoelen of andere kwalijke gewassen mee te nemen en te laten zien. Als de kinderen en de jongeren in de kerk blijven kan men in de preek daar illustratief op ingaan.

Liturgische aanwijzingen

Als tweede schriftlezing is te denken aan 2 Petrus 3, omdat ook daarin de lankmoedigheid van God uitkomt. Ook nu lenen sommige psalmen en liederen zich er uitstekend voor om in de liturgie een plaats te krijgen. Gezang 50:1,6 en Gezang 64 bezingen deze gelijkenis. Gezang 282 zingt over rechtvaardigen als schoven die bij elkaar horen. Psalm 1 gaat over het grote onderscheid en de grote scheiding. Psalm 89 gaat over de vragen die gelovigen kunnen hebben rondom het kwaad. Lied 102 uit de bundel Zingende Gezegend bezingt het aanbreken van de nieuwe hemel en aarde, waar gerechtigheid zal wonen.

Geraadpleegde literatuur

T. Wright, Matteüs voor iedereen, deel 1, Franeker 2008.
U. Luz, Das Evangelium nach Matthäus, Bnd. 1/2 (EKK), Zürich, Braunschweig, Neukirchen-Vluyn 1990.
O. Noordmans, Verzamelde Werken dl. 8, Kampen 1980.
J.T. Nielsen, Het Evangelie naar Mattheüs, dl 2 (PNT), Nijkerk 1980.
J. van Bruggen, Matteüs. Het evangelie voor Israël (CNT3), Kampen 1990.
H. Thielicke, Het geheim van het koninkrijk, Gelijkenissen van Jezus, Wageningen z.j.
J.P. Versteeg, Matteüs in Tekst voor tekst, Den Haag 1987.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken