Menu

Premium

Preekschets Matteüs 22:36

Zesde zondag van de herfst

‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’
Matteüs 22:36

  • Schriftlezing: Matteüs 22:34-46

Het eigene van de zondag

Dit is een zondag in de schaduw van Grote Verzoendag. Het evangelie verkondigt de ondeelbaarheid van de twee grote geboden. Het is de eenheid van de liefde tot God (Deut. 6) en de liefde tot de naaste (Lev. 19). Op Grote Verzoendag staat deze eenheid centraal als een nieuw begin tussen mens en mens en dan ook tussen God en mens.

‘… op die dag komt het scherpste tot uiting, dat de Jood, als medelid van het priesterlijke volk dat op aarde de liturgie doet, zich verantwoordelijk voelt voor het welslagen van de schepping. Het is zijn messiaanse roeping. Wat hem beweegt in zijn religie is niet de vraag hoe hij gelukkig wordt, maar hoe de schepping welgeschapen, dat is in het joodse taaleigen: tov (!) wordt. Het gaat om alle mensen, van wie hij zich de getekende weet, de aangetekende, de naar-voren-geroepene, – en het gaat in de vorm van zijn leven om de boetsering van heel het bestaan op aarde.’ Israël heeft een priesterlijke plaats, staat tussen God en mensen in, is een pontifex, een bruggenbouwer. ‘De Christenen, die hun Heer en Leermeester “middelaar” noemen, moeten dan ook bedenken, dat hij – en het blijkt uit elke bladzijde van het Nieuwe Testament – niet anders heeft willen zijn dan al wat Israël is, waar Israël toe geroepen is .’ (Binnen, 230v).

Uitleg

34. … kwamen ze bij elkaar’: resonans van Psalm 2:2, het besluit van koningen en vorsten tegen de Heer en zijn gezalfde (vs. 42).

35. Jezus wordt beproefd op zijn draagkracht als didaskalos.

36. ‘Het grootste gebod (entolè) in de wet (nomos)’: bij megalè ontbreekt het lidwoord. Twee mogelijkheden: 1. Welke kwaliteit moet een gebod hebben om het grootste te zijn? 2. Welk gebod in de (bestaande) Thora is het grootste?

37. ‘Heb de Heer, uw God lief.’: Matteüs laat in tegenstelling tot Marcus het Sjema Israël (Deut. 6:4) weg. Was het na het jaar 70 geen liturgische tekst meer, vervangen door het Onze Vader? (Gnilka, 258). Ook Lucas heeft het Sjema niet. Schrijvend voor heiden-christenen, legt hij het grote gebod uit in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, en geeft daarmee aan de betekenis van ‘naaste’ een nieuwe duiding: wie is naaste voor mij?

‘met heel uw hart … ziel … verstand’: een drieledige versie. Evenals Lucas: hart, ziel en kracht. Marcus heeft een vierledige: hart, ziel, verstand en kracht. De oertekst (Deut. 6:4) heeft: hart, ziel en kracht.

38. ‘… grootste en eerste …’: een ander gebod groter dan dit bestaat niet (Mar. 12:31).

39. ‘ … heb uw naaste lief als uzelf’: eveneens wakker gelezen uit de Thora. ‘Het staat er zelfs tweemaal, eerst ingeval je naaste van je eigen stam is en dan vervolgens nog eens voor het geval het een aangewaaide vreemdeling mocht zijn, niettemin je naaste! In Leviticus 19 vs 18 en vs 34 staat dat gebod’ (Stoel, 44).

40. ‘Deze twee … de grondslag’: Aan deze twee hangt (singularis!) wet en profeten, namelijk de gehele Thora als eenheid, als een deur in haar hengsels. ‘Het evangelie, mits niet van zijn wortels afgesneden, brengt ons bij de tora. Dat is de voedingsbodem van ons geloof. Dit evangelie van deze zondag wijst ons, mits we niet verdoofd zijn, naar die tora. En naar dat joodse feest. Men vraagt Jezus naar de scharnieren van de tora, de hoofdsom van de heilige leer. Dan noemt hij deze twee woorden, die houden de hele Schrift bijeen. Daarmee kan een mens het doen’ (Stoel, 44v).

41. Een leergesprek volgt (niet een strijdgesprek). Jezus stelt tweemaal een dubbelvraag. Van wie is de Messias een zoon? Zoon van David natuurlijk. Maar als David (in Ps. 110) de Messias zijn heer noemt, hoe kan deze dan zijn zoon zijn?

Psalm 110 behoort tot de meest geciteerde psalmen in het NT, klinkt bij de opwekking, de verhoging en het zitten van Jezus aan Gods rechterhand. Waaraan ontleent Jezus zijn gezag? ‘Voor ons is van belang dat hij uit “het oude testament” voortkwam! Uit het hebreeuws, uit de synagoge!’ (Stoel, 46).

42. ‘Van wie is hij een zoon?’, uit het geslacht van David stamt de Messias (2 Sam. 7:12vv; Jes. 11:1; Ps. 89:20vv).

43. Het vanzelfsprekende antwoord wordt opengebroken.

44. De koning mag plaatsnemen aan de rechterhand van de Eeuwige.

45. Zoon en heer tegelijk. Een paradox dus.

46. Niemand durft antwoorden. Dat niet alleen, niemand durft nog een vraag te stellen. Het valt stil rond Jezus.

Aanwijzingen voor de prediking

  • ‘Als een jood zijn geloofsbelijdenis opzegt, dan vertelt hij het verhaal van zijn roeping: hoor, Israël.’ (…) ‘De roeping wordt door de geroepenen voortgeplant naarmate het verhaal wordt voortgeplant: moet je horen! En dat “credo” gaat meteen over in het gebod om lief te hebben’ (Stoel, 45). De joodse gelovige begint dus niet bij zichzelf. God alleen begint bij zichzelf: ‘Ik ben Jhwh Uw God.’ De mens is altijd ‘tweede persoon’.

  • ‘Op het gehoor af is dat eerste stuk (over het grote gebod, HV) wel duidelijk, want alles wat men vaak genoeg hoort lijkt duidelijk. Maar wat erop volgt, het stuk over David en Davids Zoon, valt uit de toon. Het komt ons onbegrijpelijk of zelfs ongrijpbaar voor. Het ergert velen. Er is immers een neiging om te denken: laten wij ons bepalen tot de eenvoudige leefregels van het Evangelie, de duistere plekken zijn voor de geleerden om over te twisten’ (Lieve, 278).

  • ‘Dat zinsverband van het schijnbaar verdeelde evangelie vindt zijn schakel in het woord “naaste” (Lieve, 279). “Medemens”, “buurman”, “landgenoot” klinkt realistischer dan het negentiende eeuws gekleurde individualistische “naaste”. Jezus citeert. In Leviticus 19:18 wordt de eendracht van het volk beoogd.’

  • De eenheid is als die van een boom, stam, twijgen en takken. Eenheid als eendracht. ‘De Heer is de wortel, de blaadjes vormen gezamenlijk het lover waarin de vogels nestelen, waarvan de schaduw uitgaat’ (Lieve, 280). De twee delen in het evangelie gaan wezenlijk over hetzelfde, over de wortel en de kruin, de kiem en het blad. ‘Want het gaat over David (dat is de koning, dat is de koning, verpersoonlijking van het heilige volk) en de Messias (dat is de Heer, verpersoonlijking van God). En het gaat over de verhouding van die twee, over afkomst en toekomst. Wat is er eerst, wie is de eerste: koning (d.w.z. volksbestaan) of Messias (d.w.z. godsbestaan)? Wat komt voorop: wortel of boom? David of de Heer van David? Dat is gemakkelijk genoeg, – in de eeuwigheid en in het algemeen. Maar als het geschiedenis wordt, als het bijzonder wordt, dan wordt het moeilijk. Het is daarmee als met de naaste die buurman wordt. Als God bijzonder wordt, dan wordt Hij moeilijk (curs. HV)’ (Lieve, 280).

  • Het is als het befaamde twistgeding van de kip of het ei. Of in dit verband van de duif en het ei, van de Geest en de schoot, van de Zoon en de maagd, van de Heer en de kerk. Wie draagt wie? ‘Het boeiende en het bemoeilijkende van de Bijbel is dat in die dingen (…) steeds weer een omkering wordt toegepast, een bekering, waardoor de wortels omhoog in de hemel en waardoor de kruin, de bladeren omlaag op de aarde zijn’ (…) ‘Of, om het nog gekker te zeggen: de oorsprong ligt voor ons, want de Heer is degene die komt. Daarin wijkt het ware bijbelse denken geheel en al uit de koers van alle religie tot dusver (Lieve, 281). Maar ook is waar dat wij mensen Hem dragen. Op de lofzangen troont Jhwh.’

Liturgische aanwijzingen

Schriftlezingen: Deuteronomium 6:4-9; Leviticus 19; Matteüs 22:34-46. Een goede raad voor het bidden van de gemeente ‘… bemin de mensen en bid tot God die mens geworden is. Bemin God en bid voor de mensen. Bid vooral om de eenheid der mensen (…) Bidden en beminnen, – het komt tot een samenvatting daarvan in de voorbede. De voorbede is de synthese van de twee geboden’ (Lieve, 277).

Liederen: Psalm 19; Gezang 62.

Geraadpleegde literatuur

Joachim Gnilka, Das Matthäusevangelium, Zweiter Teil, 14, 1-28, 20, in: ThKNT, Freiburg / Basel / Wien 1988, 2001.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken