Menu

Premium

Preekschets Matteüs 7:1,2

Matteüs 7:1,2

Eenentwintigste zondag na Pinksteren

Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt. Want op grond van het oordeel datje velt, zal er over je geoordeeld worden, en met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden.

Schriftlezing: Matteüs 7:1-12

Het eigene van de zondag

In deze tijd van de herfst en van de oogst, kiezen we vier gedeelten uit de bergrede uit het Evangelie van Matteüs. Voor deze zondag, vlak voor hervormingsdag (dinsdag 31 oktober), hebben we het tekstgedeelte uit de bergrede over het oordelen gekozen. Deze tekst geeft alle aanleiding om het centrale gezichtspunt van de Reformatie (‘sola gratia’) ter sprake te brengen, wat uit de schets moge blijken.

Uitleg

Men kan Matteüs 7:1 -12 als één gedeelte bij elkaar nemen, waarbij een zekere cesuur ligt tussen vers 6 en 7. In het eerste gedeelte staat het ‘oordelen’ centraal, in het tweede gedeelte het ‘bidden’. Beide woorden vormen in zekere zin eikaars tegendeel. Oordelen is in handen hebben. Bidden is ontvankelijk zijn.

Dat oordelen wijst op een in handen hebben, wordt ook bevestigd door andere schriftplaatsen, waar uitdrukkelijk het oordeel aan de Heer gelaten wordt. Men denke aan Deuteronomium 32:35-36, Romeinen 12:19 en Hebreeën 10:30.

Het gedeelte over het oordelen loopt via enkele bekende aforismen uit op de paarlen voor de zwijnen. Wat die parels zijn? In Hebreeën 10:29 wordt de Zoon van God met voeten getreden, het bloed van het verbond, waardoor hij (de vertreder) geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad. Iets ligt achter ons, is weggedaan, ongeldig verklaard, daartoe zullen wij niet terugkeren, op straffe van! Vergelijk 2 Petrus 2:22.

Tegenover het oordelen en vastzetten staat dus het bidden, en in lijn met het bidden het ‘doen’. ‘Het gebed is daad, en de geboortestond van de concrete, helpende daad’, citeerden we eerder Miskotte (Miskotte, 50, zie ook de schets van 8 oktober). Daarop loopt ook deze korte perikoop uit: dit is de wet en de profeten (vs. 12). Of zoals in de Romeinenbrief staat: ‘De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet’ (Rom. 13:10). Binnen het Matteüsevangelie klinken wet en profeten opnieuw bij de vraag van de wetgeleerde aan Jezus wat het grote gebod in de wet is (Mat. 22:34-40).

Aanwijzingen voor de prediking

Ook deze tekst uit de bergrede zou op het eerste gezicht moralistisch opgevat kunnen worden. Dan is de oproep duidelijk: men oordele niet! Wat oordeel jij een ander, kijk naar jezelf! Beeld van splinter en balk zijn in dezen duidelijk genoeg.

Toch geldt onzes inziens ook hier dat de bergrede ons niet zomaar een moraal of wat deugden wil verkondigen. Steeds zal men zich ervan bewust moeten zijn wie hier spreekt: Jezus, de Koning die als Rechter voor ons in het gericht is gegaan. Hij is het die hier spreekt over oordelen en bidden. Het is evangelie, met een praktische spits.

In de prediking zou men eerst wél kunnen wijzen op de voor de hand liggende uitlegging, om vervolgens er uitdrukkelijk op te wijzen wie het is die deze woorden spreekt en hoe deze woorden zo in een ander licht komen te staan.

Wij leven in een samenleving waarin wij voortdurend moeten oordelen en beoordelen. Daar ontkomen wij niet aan. Wij hebben ook over elkaar te oordelen, ook daar ontkomen wij niet aan. Maar waaraan zullen wij de dingen meten? Is de mens de maat van alle dingen (Protagoras)?

Over het feit dat er geoordeeld moet worden, behoeven wij niet negatief te zijn, integendeel. Blijft wel, dat een laatste oordeel ons nooit toe kan komen. Bovendien blijft de vraag: met welke maat zullen wij meten?

In welk licht nu staan de woorden van Jezus, dat wij niet oordelen zullen? Heeft dat niet inderdaad te maken met het feit dat ons oordeel onze (zelfrechtvaardiging betekent? Als wij een ander oordelen, rechtvaardigen wij dan niet onszelf? Dat dat weleens de spits van deze woorden zou kunnen zijn, ligt hierin besloten dat het Jezus is die ze uitspreekt, Hij die ons vrijspreekt van het oordeel…

Elkaar oordelen en veroordelen, is de ontkenning van Gods liefde. Er wordt geen voorbehoud gemaakt. Maar Hem komt de wraak toe (Rom. 12:19). De parel van Gods liefde en vrijspraak wordt vertreden, waar we elkaar vastzetten in de ruimte van oordeel en wraak.

Een beeld zou kunnen zijn dat er twee verschillende coördinatenstelsels zijn. In het eerste coördinatenstelsel gelden begrippen als vergelding en oordeel, en wie kan daarin bestaan voor Hem? Maar we zijn overgezet in een ander coördinatenstelsel, waarin we zijn vrijgesproken van het oordeel. Door zijn wetten leven wij, / voor zijn oordeel beven wij, / maar zijn vrijspraak geeft ons vrede (Gez. 478:1). We leven in de ruimte van zijn bevrijding: in ruimte gezet (Miskotte). Als wij in dat tweede stelsel gesteld zijn, hoe kunnen wij elkaar dan met begrippen uit dat eerste stelsel beoordelen en tegemoet treden? Dan is de parel van onze bevrijding vertreden (vgl. Hebr. 10:30), gaan we als het ware terug achter Christus’ kruisdood. Dat is een onmogelijke mogelijkheid.

Deze onmogelijke mogelijkheid laat zich goed illustreren vanuit de gelijkenis van de schuldenaren (Mat. 18:21-35, zie ook de schets van 15 oktober). De dienstknecht met zijn kolossale schuld, die helemaal vastzit en gevangen is, wordt bevrijd en overgezet in de ruimte van liefde, waar van geen schuld meer sprake is (zie de schets van 15 oktober, over ‘schuld’ en ‘het geleende’ (!)). En deze bevrijde dienstknecht doet het onmogelijke: zijn mededienstknecht die hem het minimale schuldig is, volledig vastzetten in de schuld, veroordelen … En dat terwijl hijzelf is overgezet uit de ruimte van oordeel – onmogelijke mogelijkheid!

Tegenover dit oordelen staat nu het bidden. Oordelen is hebben, een maatstaf hebben, en daarbij zeker zijn van je eigen zaak. Bidden nu is niet hebben, het niet in de handen hebben, maar met open handen staan. Oordelen hoort bij het eerste coördinatenstelsel, waaruit we zijn uitgeleid. Bidden hoort bij het tweede, waarin we zijn overgezet: het is leven van genade, leven van wat je ontvangt, om niet.

De woorden uit dit tweede deel van de schriftlezing zouden zo gehoord kunnen worden dat je alles wat je maar vraagt uit zijn hand ook zomaar ontvangen zult. Maar dat kan zo niet bedoeld zijn. Nee, wie Gods liefde zoekt, zijn vrijspraak, wie het daarvan verwacht en daar om bidt: dat zal hem voorzeker gegeven worden! Er is een alternatief, een geloofwaardig en betrouwbaar alternatief voor dat oordelen van ons waarmee we elkaar voortdurend tegemoet treden, zeker als we zijn van onszelf, namelijk: bidden. Gelijk Jezus doet, wanneer Hij door ons veroordeeld is tot het kruis. In plaats van te oordelen, bidt Hij, of misschien is het preciezer nog om te zeggen, zijn oordeel fs dit gebed: ‘Vader, vergeef het hun, zij weten niet wat zij doen’ (Luc. 23:34). Soeverein!, vanuit een andere orde, zijn liefde-orde.

De bergrede is evangelie met praktische spits. Waarin die bestaat? Dat we niet alleen getroost worden met dat we horen in ruimte gezet te zijn, maar dat deze troost tegelijk vermaning is. We worden troostend vermaand om elkaar in die ruimte te bewaren en niet terug te gaan tot de ruimte waarin wij elkaar voortdurend maar vastzetten. In plaats van elkaar te oordelen, hebben wij voor elkaar te bidden, en zo de parel van Gods liefde en vrijspraak te bewaren.

Liturgische aanwijzingen

Naast de lezing uit Matteüs 7 zou de gelijkenis van de schuldenaren gelezen kunnen worden: Matteüs 18:21-35. Rond de lezingen zou Gezang 50 gezongen kunnen worden, in het bijzonder de verzen 1, 2, 5, 8 en 9. Verder denke men aan Gezang 478 (vooral vs. 1, 5, 6 en 7); 130; 177.

Geraadpleegde literatuur

K.H. Miskotte, De weg van het gebed, ’s-Gravenhage 1965; Th.J.M. Naastepad, Gewaagde woorden, Uitleg van Matteüs 5-9, Baarn 2002; G.H. ter Schegget, Een hart onder de riem, Over de bergrede, Baarn 2001.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken