Menu

Premium

Preekschets Numeri 20:12 – 2e zondag van Epifanie

Omdat jullie niet op mij vertrouwd hebben, en in het bijzijn van de Israëlieten geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid, zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat ik het geef.

Schriftlezing: Numeri 20:1-13

Het eigene van de zondag

De tijd na Kerst is de tijd van de verschijning van Christus in ons midden: epifanie. Nu wordt openbaar wie hij is. Naast de gebruikelijke Nieuw-Testamentische lezingen voor deze zondagen, kunnen heel goed gedeeltes uit Exodus, Numeri en Deuteronomium gelezen worden, over hoe God aan zijn volk verschijnt na de uittocht. Op deze zondag staat Numeri 20 centraal, dat gelezen kan worden naast het verhaal van de bruiloft in Kana.

Uitleg

Ongemerkt zijn er 38 jaar voorbijgegaan. In Numeri 14 heeft het volk te horen gekregen, dat ze het beloofde land niet zullen betreden en nog een generatie lang in de woestijn moet zwerven. Direct na dit gedeelte sterft Aaron. Volgens Numeri 33:38 gebeurt dat in het 40ste jaar van de uittocht. De jaren tussen het begin van de uittocht en dit 40ste jaar worden dus overgeslagen, zonder dat daar veel over gezegd wordt.

Degenen die in de eerste maand – een nieuw begin – bij Kades aankomen, vormen zo een nieuwe generatie. Zij kennen het slavenbestaan niet uit eigen ervaring. Dat was het idee: de mensen met een ‘slavenziel’ zijn niet geschikt voor het beloofde land. Een nieuwe generatie moet het land gaan bewonen.

Onmiddellijk echter blijkt het voldoende dat ze Egypte van horen zeggen kennen. Net als hun vaderen morren ze: ‘Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte?’ Er is, blijkbaar, meer dan één generatie nodig om de verslaving los te laten.

De geschiedenis herhaalt zich. Eerder al, in Refidim (Exodus 17) was er ook geen water, waarna Mozes opdracht kreeg op een rots te slaan, toen het volk maar bleef mopperen. Nu ontbreekt het dit ‘nieuwe’ volk aan water, ook zij mopperen, maar waar Mozes zich in Exodus 17 eerste verzette tegen het volk, gaat hij nu, met Aaron, zonder iets te zeggen naar de tent van de Heer. Ze leggen de kwestie daar waar hij hoort: voor het aangezicht van God. Hoewel het volk hen verwijten maakt – ‘waarom hebt u het volk van de Heer naar deze woestijn gebracht? – verstaan ze dit als een verwijt aan God zelf. Zij zijn immers slechts tussenpersoon.

Anders dan in Exodus 17 zegt God nu, dat ze tegen de rots moeten spreken. Weliswaar moet Mozes zijn staf nemen, maar er wordt niet expliciet gezegd dat hij op de rots moet slaan. Rasji becommentarieert: ‘Want als Mozes tot de rots gesproken had dan zou Hij geheiligd zijn in de ogen van heel het volk. Het zou gezegd hebben: Als een rots die niet kan spreken of horen, het Woord Gods al nakomt, hoeveel te meer moeten wij dat niet doen?’

Mozes echter spreekt niet tot de rots, maar slaat erop, tot tweemaal toe, en zegt: ‘Zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?’ Ineens is hij niet meer de bemiddelaar, maar is hij zelf het mannetje. Hij zal het wel eens even regelen.

Er komt evengoed water uit de rots. Wellicht liet de Heer het water nog niet stromen na Mozes’ eerste slag, om hem ruimte tot inkeer te geven, maar wel na de tweede uit barmhartigheid met het volk.

De straf is hard. God rekent Mozes en Aaron hun gebrek aan vertrouwen in hem zwaar aan. Ze hebben Gods heiligheid niet hooggehouden, maar zichzelf in het middelpunt geplaatst. Alsof ze de farao zijn. In Naam van God optreden gaat blijkbaar gemakkelijk over in optreden alsof je God bent.

Het gevolg is, dat ook zij het land niet mogen betreden. Het nieuwe land heeft nieuwe leiders nodig. Wat opvalt, is dat Mozes en Aaron geen weerwoord hebben. Zonder morren schikken zij zich in hun lot.

Aanwijzingen voor de prediking

De tekst uit Numeri contrasteert mooi met de bruiloft in Kana (Johannes 2:1-12). Daar wijn, hier water; daar verwijst Maria naar Jezus, hier lost Mozes het zelf wel op. Daar loopt het uit op een feest van liefde, hier loopt het uit op de dood. Daar zijn we al in het beloofde land (Kana, verwijzend naar Kanaan), hier nog in de woestijn.

Een verbindend thema kan zijn: Leven van wat geschonken is. Leven in het spanningsveld tussen aanpakken en loslaten.

Israël is in zekere zin niet anders gewend, dan te leven van wat het krijgt. In de woestijn moeten ze wel leven van wat ze ontvangen: manna en kwartels, water. In de woestijn is het leven niet maakbaar. Maar zij zijn er nu ook op gaan rekenen en vergelijken de huidige situatie met Egypte. Daar hadden ze tenminste nog enige zekerheid. (Een aardige zijlijn is, hoe de ‘zonden van de vaderen’ blijkbaar toch altijd nog een tijd doorwerken. Het is niet zo gemakkelijk om te voorkomen dat de geschiedenis zich, negatief, herhaalt.)

Leven van wat geschonken wordt, impliceert onzekerheid. Het valt niet mee het leven en het geluk, liefde te moeten ontvangen als geschenk, want komt het wel op het juiste moment? (‘Mijn uur is nog niet gekomen…’ Johannes 2:4.) Gaat het überhaupt wel gebeuren?

Mozes voelt zich – net als Maria – verantwoordelijk. Aanvankelijk legt hij die verantwoordelijkheid daar waar hij hoort: bij God. Maar hij wil zelf zo graag iets doen. Het ontbreekt hem, verwijt God Mozes, aan vertrouwen. Hij mist het vertrouwen, dat het hem geschonken zal worden, hij gaat zelf aan de slag. Of wellicht ontbreekt het hem aan vertrouwen in Gods Woord. Hij moet immers tot de steen spreken.

Voorstelbaar ook wel, dat Mozes zelf iets wil doen. Hij krijgt immers alle verwijten over zich heen. Logisch dat hij denkt dat de toekomst van de gemeente van hem af hangt, dat hij het onmogelijke moet doen. Logisch ook, dat hij zich persoonlijk aangevallen voelt.

De straf die Mozes krijgt, voelt te zwaar. Na alles wat hij gedaan heeft, laat hij zich één keer gaan, waarom moet dat zijn dood worden? Voor Aaron lijkt de straf zelfs nog zwaarder. Hem kan alleen passiviteit verweten worden.

Elie Wiesel geeft als verklaring: ‘Als God Mozes aan een relatief kleine zonde herinnerde, was dat dat niet om hem ongerust of verdrietig te maken, maar juist om hem op zijn gemak te stellen. Alsof Hij wilde zeggen: ‘Mijn trouwe dienaar Mozes, zoek niet naar zonden die je niet hebt begaan, om een verklaring te vinden voor je dood. Je hebt nooit iets gedaan wat mijn ongenoegen heeft opgewekt. Als ik de gebeurtenis bij Meriba in herinnering roep, is dat vooral om je gerust te stellen. Nee, Mozes, je hoeft jezelf niets te verwijten… Maar je moet toch sterven; daar is niets aan te doen. Je bent immers een mens.’’ (E. Wiesel, Mijn liefde voor de profeten, 75-76.)

In dat spanningsveld moet Mozes opereren – en staat ook de gemeente: enerzijds is hij maar een mens, anderzijds is hij geroepen in Gods Naam te spreken en te handelen. Mozes moet zich niet te veel verbeelden, maar ook niet te weinig. En ook wij kunnen heel veel, maar niet alles. Het is de kunst om het onderscheid te zien tussen die momenten, dat je aan moet pakken, en de momenten dat je los moet laten.

Ideeën voor kinderen

Laat de kinderen (en de rest van de gemeente) zich voorstellen, dat ze door de woestijn lopen, via een ‘geleide meditatie’: hoe is het om door de woestijn te lopen? Wat zie je, wat hoor je, wat voel je? Waar verlang je naar? Het water begint op te raken. Je krijgt dorst. Hoe is dat?

Leid de kinderen tenslotte naar een oase of een bron: eindelijk weer drinken.

Stel tenslotte de vraag wat in jouw leven net zo belangrijk is als water.

Liturgische aanwijzingen

De Evangelielezing voor deze zondag is Johannes 2:1-11, de bruiloft in Kana.

Naast de liederen voor Epifanie, passen NLB 605, 655 en 659 goed bij de lezing.

Een mooi gedicht bij de lezing uit Numer is ‘Credo’ van Remco Campert (uit de bundel ‘Dichter’, Amsterdam 1995).

geraadpleegde literatuur

  • Tenachon 21, Folkertsmastichting 1987.

  • E. Wiesel, Mijn liefde voor de profeten. Portretten en verhalen uit bijbel en midrasj. Kok 2015.

  • J.P. Boendermaker, D. Monshouwer, Johannes. De evangelist van de feesten. Boekencentrum 1993.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken