Menu

Premium

Preekschets Openbaring 21:3-4

Openbaring 21:3-4

Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. (…) Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. (…) wat er eerst was is voorbij.

Schriftlezing: Openbaring 21:1-5a, 9-14, 15-23, 25; 22:1-5

Het eigene van de zondag

In deze eerste dienst uit een serie van drie over het hiernamaals wordt de toekomst neergezet als een nieuwe stad waar God samenwoont met wie tot dan toe ontroostbaar waren. Die nabijheid betekent troost. Het is een beweging van God uit en betekent het einde van bestaande verhoudingen.

Het eigene van deze zondag is dat de voorgestelde hiernamaalstekst in een gewone zomerse kerkdienst wordt gelezen.

Uitleg

De grote strijd die in het boek Openbaring wordt gestreden en die ook de achtergrond vormt van hoofdstuk 21-22 blijft ongenoemd. Zo zet Thompson als titel boven 19:11-22:5 ‘Gezichten van een grootse finale’, en deelt hij dit deel weer op in ‘Eindtijdelijk gebeurtenissen voorafgaand aan de nieuwe aarde’ (19:1120:15) en ‘Nieuwe hemel, nieuwe aarde, nieuw Jeruzalem’ (21:1-22:5). Aandacht voor deze context zou passen in een serie over Openbaring en apocalyptiek. In Openbaring 21-22 is ook sprake van buitensluiting en veroordeling (zie 21:8, 27; 22:3, 12, 15). Deze thema’s laat ik hier liggen, omdat ze in de volgende bijdrage aan de orde komen. Ik lees Openbaring 21 deze keer vanuit de vraag: welk troostend beeld van ‘hierna’ laat het ons zien?

In het eerste deel (21:1-8) wordt eerst een korte beschrijving van de nieuwe hemel, de nieuwe aarde en het nieuw Jeruzalem gegeven (1-2). Daarop volgen twee stemmen, die het geschouwde uitwerken en duiden, eerst een ‘luide stem’ (3-4), daarna spreekt God zelf. Gods stem brengt de visioenen van het boek Openbaring tot hun climax: ‘Het is voltrokken’ (vs. 6). In het tweede deel (21:922:5) benoemt een engel de stad als ‘de bruid, de vrouw van het bokje’ (vs. 9, vgl. vs. 2) en ‘toont’ hij haar aan Johannes. Dit ‘tonen’ wordt herhaald wanneer de engel aan het eind wijst op de ‘rivier van levenswater’, de ‘knechten’ en het ‘licht’ (22:1-5). De ‘zeer hoge berg’ als standplaats en de werkwoorden ‘tonen’ (21:9, 10 en 22:1, sv) en ‘zien’ (21:1, 2, 22 en 22:4; vgl. ‘zie’ in 21:3, 5, sv) onderstrepen het visuele van het visioen.

De schrijver lijkt geen spanning te voelen tussen de mededeling dat hemel en aarde voorbij zijn gegaan (vs. 1) en dat de stad vanuit de hemel op aarde neerdaalt (vs. 2). ‘Hemel’ als plaats van herkomst wordt uitgelegd als ‘bij God vandaan’ (herhaald in vs. 10), het gaat dus nadrukkelijk om een actie van de hemel oftewel God. Het ‘heilige Jeruzalem’ heet ‘bruid’, de naam van ‘haar man’ valt later (vs. 6). Dan zal ook haar opsmuk breed worden uitgemeten (vs. 1121). Jammer dat de nbv het beeld van de tent of tabernakel – die verwijst naar de tijd in de woestijn, die ook bruiloftstijd kan heten (vgl. Jer. 2:2) – in vers 3 tweemaal heeft weg vertaald met ‘woonplaats’ en ‘wonen’ (de nbv doet dat trouwens ook in Joh. 1:14). Gods nabijheid zit in de tent, in de voorzetsels ‘bij’ en ‘onder’ (vs. 3), en culmineert in het ‘afwissen’.

Wat valt Johannes op, als hem in het tweede deel de stad wordt getoond? Allereerst de ‘glorie van God’ (nbv ‘luister’, Grieks doksa, ook in vs. 23, 24, 26) en haar ‘lichtglans’ (‘verlichten’ in vs. 23, ‘licht’ in vs. 24). Als tweede haar ‘grote en hoge muur’ met ‘twaalf poorten’ en ‘twaalf fundamenten’. Het veelvuldige ‘twaalf duidt erop dat hier oude beloften in vervulling gaan. Vervolgens wordt Johannes door de gouden meetstok attent gemaakt op de vorm en maatvoering van de stad: een kubus van driemaal 144.000 stadiën (= twaalf maal twaalf; vgl. 7:4). Een onvoorstelbare stad, vooral de hoogte. Eenzelfde kubusvorm heeft het ‘heilige der heilige’ van de tempel van Salomo (vgl. 1 Kon. 6:20). Duiding: de kubusstad is zelf tempel of woonplaats van God (vgl. vs. 22), de scheiding van God en mensenwereld is hier opgeheven. Na muur en vorm wordt onze aandacht gericht op de bouwmaterialen. De twaalf edelstenen verwijzen mogelijk naar de twaalf stenen van het borstschild van de priesters (Ex. 28:15v) en het goud naar het goud waarmee Salomo’s tempel was bekleed (1 Kon. 6:22v). Ze onderstrepen nog eens dat deze stad zelf het heiligdom is.

De stad is een nieuwe schepping, waar de lichtende heerlijkheid van God in de plaats komt van zon en maan. Altijd licht betekent dat alles wat het daglicht niet kan verdragen zich niet in deze stad waagt en dat de poorten dus open kunnen blijven (dat dit niet geduid kan worden als principiële openheid wordt duidelijk in vs. 27). Ook de ‘volkeren’, de niet-Joden, wandelen in dit licht en komen met hun doksa.

Aanwijzingen voor de prediking

Het nieuwe Jeruzalem is extravagant, alles is mooi en duur, nergens is op bezuinigd. Vraag: vindt u die stad eigenlijk mooi? Houdt u bijvoorbeeld van parels? Wie draagt ze? Waar droomt u van?

Dit visioen is geboren uit gebrek, bij mensen die in huizen van golfplaat en plastic wonen. Waar het leven kleur en glans mist, daar glimt in dromen ’s nachts én overdag het goud, daar flonkeren de edelstenen. Daar droomt men van de stevigheid die de stadsmuur uitstraalt.

Wat vertelt ons de architectuur van de stad over de dromers en de toekomst waarop zij hopen? Met zijn gouden duimstok vraagt de rondleider-engel speciale aandacht voor vorm en maatvoering. De oppervlakte is zo groot als de toen-bekende wereld, zo groot als het vierkant Amsterdam-Moskou-Jeruzalem-Algiers-Amsterdam. Maar de stad gaat ook 12.000 stadiën = 2.500 km omhoog! Mijn voorstellingsvermogen schiet tekort. Maar het doet me wel vragen; waar vind ik die kubusvorm nog meer? Antwoord: dit is de vorm van het ‘heilige der heilige’. Waar God, Gods woord ooit woonde, heeft dezelfde vorm als deze hemels-aardse woonplek waar God en mensen samenwonen!

De stad heeft dezelfde kubusvorm. De stad (de wereld) is vol geworden van God. Daarom kan Johannes er natuurlijk geen enkel religieus gebouw ontdekken! God is groot geworden, maar intimideert niet, want God ‘woont’ er niet in een ‘woning’ (zo nbv), in paleis, stadhuis of residentie, maar net als vroeger heeft God zijn ‘tent opgezet’ (vs. 3, of ‘tabernakel getabernakeld’, sv). Zo wordt Gods glorie zichtbaar, de glorie van het lam, het doorboorde bokje. Hun licht verlicht deze stad.

Zo schildert dit visioen de verhoopte nabijheid van God. Daarbij is Gods belangrijkste attribuut zijn zakdoek. Die is heel groot, en goed voor alle mogelijke soorten tranen (kom dan ook met uw tranen!). Dit is de kern. Goud en parels, lengte = hoogte = breedte kleden dit gebeuren visueel aan. De kern is: God woont bij de mensen, eindelijk het grote tekort opgeheven, recht gedaan aan wie onrecht lijden. Wie dat te pakken heeft, kan zijn fantasie de vrije loop laten.

De hoeksteen van die stad van de toekomst wordt gelegd door Jezus. Hij komt van boven: zonder die zakdoek, zonder Gods ontferming, gaat het niet. Wie hem verwacht, blijft niet stil zitten, Maar ook het stille wachten op ontferming is een daad van gelovig verzet (vgl. Ps. 33:8 berijmd en het lied ‘Nu gaan de bloemen nog dood’).

Liturgische aanwijzingen

Liederen: beginpsalm ‘Komt nu met zang’ (Psalm 33:1, 8), gloria ‘Laat komen, Heer, uw rijk!’ (Gezang 294:1, 2, 4, 5), kinderverhaal ‘Tanks worden tuinhuisjes’ (Eykman, laatste bladzijden), kinderlied ‘Nu gaan de bloemen nog dood’ (awn I, 30), eerste lezing Openbaring 21:1-5, tweede lezing Openbaring 21:9-14, 15, 18-23, 25; 22:1-5, tussenzang en acclamatie ‘Jeruzalem, mijn vaderstad’ (Gezang 265:1, 2, 3 en 15, 19, 20, 21), slotlied ‘De aarde is vervuld’ (Gezang 223).

Geraadpleegde literatuur:

K. Eykman en B. Bouman, Het verhaal van Johannes en wat hij zag in zijn dromen, Ede, 1979; J. de Heer, De Apocalyps van Johannes, Zoetermeer, 1998; L.L. Thompson, Revelation, Nashville, 1998; W. Weren, Dood en dan? Stemmen uit de bijbel, echo’s in onze cultuur, Zoetermeer, 2010. Weren biedt exegeses van bijbelse hiernamaalsteksten, en verbindt die met klassieke en hedendaagse cultuuruitingen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken