Menu

Premium

Preekschets Psalm 103:2 – Oudjaar

Psalm 103:2

Oudjaar

Zégen, mijn ziel, de ÉNE,
En vergeet nóoit
Al wat hij volbréngt! (NB)

Schriftlezing: Psalm 103

Het eigene van de dienst

De dienst op oudejaarsavond brengt niet zo veel mensen meer op de been als in vroeger dagen. Toch viel mij de laatste jaren op dat in de gemeenten waarin ik voorging een heel goede opkomst was. Velen voelen de behoefte op deze laatste avond van het jaar enige orde in hun gedachten en balans in hun gevoel aan te brengen. Het christelijk geloof, zoals dat verwoord wordt in de prediking op deze avond, kan daarbij helpen.

De tekstkeuze voor deze avond vind ik altijd moeilijk. In veel gevallen zet deze immers de toon van de dienst. Het maakt nogal verschil of men uit Psalm 103 preekt of uit Psalm 130. In het eerste geval staat de dienst van meet af in het teken van de gloria, in het tweede geval in het teken van het kyrië. Nu de keuze is gevallen op Psalm 103 staat de dienst in het teken van dankzegging. Daarbij moet ik opletten degenen die met veel pijn naar de kerk gekomen zijn niet in de steek te laten.

Uitleg

Psalm 103 is een danklied van een enkeling en tegelijk een hymne, waarin de grote daden van de ENE worden bezongen. In vers 3-5 prijst de enkeling God vanwege de daden in zijn leven. In vers 6-22 gaat het over het handelen van God met zijn volk. Beide zijn wel met elkaar verweven. Het is goed die structuur ook in de verkondiging recht te doen: het persoonlijke en dat wat het persoonlijke overstijgt. De psalm begint en eindigt met dezelfde regel: ‘Zegen, mijn ziel, de ENE.’ Zo wordt de accolade geslagen om het geheel van persoonlijke ervaringen en daden van God in de geschiedenis van zijn volk.

De regel wordt nog op twee manieren onderstreept. In de eerste plaats door hem in vers 2 exact terug te laten komen, in de tweede plaats door het zo geheten synonieme parallellisme in vers 1:

Zégen mijn ziel de ÉNE
Al wat in mij is:
Zijn héilige naam!

‘Ziel’ correspondeert met ‘al wat in mij is’ en ‘de ENE’ correspondeert met ‘zijn heilige naam’. Nèfèsj, ‘ziel’, is aanduiding voor de gehele persoon, geestelijk en lichamelijk. Kol-qerabaj (letterlijk: ‘al mijn binnensten’) staat voor de gehele volheid van mijn wezen, hart, gevoel, verstand, alle emoties en strevingen. ‘Al mijn binnensten’ (vers 1) correspondeert met ‘al zijn weldaden’ (vs. 2).

Barak, ‘zegenen’. Het woord wordt in SV en nbg vaak vertaald met ‘loven’, soms ook met ‘zegenen’ (zo bijv. in Ps. 118:26). De letterlijke vertaling is mooier. Zo zien we het verband dat Israël beseft heeft tussen de zegen waarvan het mocht leven en het loflied. In het loflied keert de zegen die eerst neerdaalde nu terug naar de gever. Wij loven, omdat wij gezegende mensen zijn. In vers 3-5 waaiert de zegen van de ENE uit in vijf weldaden. God zegent ons en wij zegenen God. Daar zit ook iets in van de wederkerigheid van het verbond. Zo, in deze wederkerigheid wil God Gód zijn: Hij zegent ons en wij zegenen Hem. We moeten niet te snel zeggen: dat hebben wij nodig, Hij niet. Hij wil de wederkerigheid.

In vers 1 wordt gesproken over de Naam, in vers 2 over de weldaden, al wat Hij doet, volbrengt. Ook die twee aanduidingen hangen samen. In de Bijbel wordt niet op abstracte wijze over God en zijn eigenschappen gesproken, maar op concrete wijze over God en zijn daden. De Naam is God, zoals Hij naam gemaakt heeft en naam maken zal, namelijk door wat Hij doet. Nieuwtestamentisch gesproken: de heilige naam van God is uitgeschreven in het leven, het lijden en de opstanding van de Messias.

Sjakach, ‘vergeten’, staat tegenover zakar, ‘gedenken’ (vers 18). Beide woorden hebben meer met daadwerkelijk handelen te maken dan met het geheugen. Het gaat erom je leven te laten bepalen door de geboden en weldaden van God. Gevolg is gehoorzaamheid en lofprijzing. Samengevat gaat het in al de daden die genoemd worden zowel persoonlijk als met betrekking tot het volk om vergeving en nieuw leven, Goede Vrijdag en Pasen.

Aanwijzingen voor de prediking

Als prediker ben ik ook ‘hoorder onder de hoorders’ (G.D.J. Dingemans). Ik kan pas een goede preek maken over deze tekst met het oog op de oudejaarsavond wanneer ik mijzelf de vraag stel hoe ik als hoorder al dan niet meegenomen zou worden door de oproep van de psalmist om te loven, Gods weldaden niet te vergeten en te beseffen dat de grootste weldaad die van de schuldvergeving is. Want dat is al met al nogal wat. Dat doet een mens toch niet een, twee, drie omdat het oudejaarsavond is.

Vanuit de communicatietheorie gesproken gaat het om het subjectieve concept van de hoorder. Vanuit de openbaring gedacht gaat het om de vraag welke weerstanden en welke verlangens er in mij aanwezig zijn om deze woorden tot mij te nemen.

De dichter roept zichzelf ertoe op de Here te loven. Dat gebeurt aan het begin en aan het einde van de psalm. Alles wat verder in de psalm gezegd wordt, dient dit doel. Hoe komt deze oproep deze avond bij ons binnen? Misschien zijn we er helemaal niet voor in de stemming, naar ons gevoel. Het was helemaal niet zo’n goed jaar voor ons. Misschien spreekt het ons op de klank af juist aan, omdat we helemaal niet houden van een sombere oudejaarsavondstemming en dito preek. Gelukkig, een blijde psalm vanavond! Maar in beide gevallen zou het wel eens kunnen zijn dat de spa dieper de grond in moet.

Die spa gaat vanzelf dieper wanneer we beseffen dat in de grondtaal één woord wordt gebruikt voor zegenen en loven. De Naardense Bijbel geeft dat goed weer en ook de berijming van het Liedboek voor de kerken heeft terecht als eerste regel: ‘Zegen, mijn ziel, de grote naam des Heren.’ Wij zijn gezegende mensen en wij beseffen opnieuw dat wij gezegende mensen zijn. Op de bodem van dit verstaan, waar wij aangeraakt zijn door deze zegen, wordt de opwaartse beweging geboren. De zegen komt van boven, daalt af tot in ons binnenste weten, maakt dan een U-bocht naar boven, keert tot God terug als lofprijzing en aanbidding.

In de psalm staat loven niet tegenover klagen, maar tegenover vergeten. ‘Vergeten is gebrek aan liefde’ (H.A.Visser).Vergeten is de liefde van het verbond verwaarlozen. Wij zegenen Hem niet meer, omdat wij niet meer leven uit de verwondering over zijn zegenende daden van vergeving en vernieuwing van ons leven. De relatie is vlak geworden, misschien op sterven na dood.

Op de oudejaarsavond horen we het appel van Hem die de relatie nog steeds wil. Hoe staan wij in deze relatie? Die vraag gaat verder dan de vraag of wij deze avond in de stemming zijn voor een lofpsalm. We kunnen blij zijn zonder Hem en we kunnen ook gevangen zijn in getob zonder Hem. Zien wij weer dat wij door Hem gezegende mensen zijn, dat Hij ‘een eeuwig verbond der genade met ons heeft opgericht’ (klassieke doopformulier), dan vinden al onze flarden blijdschap (het was in velerlei opzicht een fijn jaar) een middelpunt daarin. Anderzijds, wanneer de oudejaarsavond vol is van pijnlijke herinnering en misschien ook wroeging, dan vloeit balsem in onze wonden, krijgen we de richting gewezen waar genezing is en nieuw leven: in de wonden van de Messias en in de verbinding met zijn opstandingslichaam. ‘Die al uw ongerechtigheden vergeeft, die al uw krankheden geneest.’ In deze volheid van heil wordt de heilige naam van onze God ontvouwd, van de God van het verbond met Israël en door Jezus Christus ook met de volken, met ons.

De psalm is niet op de hand van hen die natuurlijk blij zijn. De psalm is al helemaal geen vijand van hen die tobben. De psalm overstijgt al onze psychologische categorieën, die met oudjaar trouwens wel benoemd moeten worden, wil de preek ook echt dichtbij komen. De psalm brengt ons bij Hem die de dragende grond, het middelpunt en de toekomst voor ons wil zijn. ‘Al de weldaden’ zijn die uit verleden, heden en toekomst. De preek is geslaagd wanneer prediker en hoorder al luisterend naar de psalm, verweven met het leven van nu, weer tot de ontdekking komen dat ze gezegende mensen zijn: ‘gezegend met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus’ (Ef. 1:3, 4).

Liturgische aanwijzingen

In het begin van de dienst zou als psalmodie de klassieke oudejaarsavondpsalm, Psalm 90, gezongen en gelezen kunnen worden. Deze psalm heeft evenals Psalm 103 de gedachte van de vergankelijkheid van de mens en de eeuwige trouw van God. Andere liederen: Psalm 111; 71:9 e.v.; 33; Gezang 20; 21; 444; 466. Als tweede lezing zou gedacht kunnen worden aan Efeziërs 1:3-14. Hier worden de zegeningen voor de gemeente uit de volken opgesomd, en wordt God door Paulus gezegend vanwege deze zegen. Een mooi gedeelte om er even in te betrekken, maar als extra lezing wel erg zwaar.

Geraadpleegde literatuur

De commentaren van Hans Joachim Kraus, Psalmen(bk); J.Ridderbos, De Psalmen II (cot). Verder: Karel Deurloo/Karel Eykman, Wat heb je, zee, dat je vlucht? Psalmen gelezen, gehoord en verteld, Baarn, 1986; H.A. Visser, De psalmen in onze tijd. Het altijd jonge lied, deel 5, ’s-Gravenhage, 1991; F.J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, ’s-Gravenhage 1951.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken