Menu

Premium

Preekschets Psalm 118:26

Psalm 118:26

Palmarum

‘Gezegend wie komt met de naam van de Heer. Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER.’

Schriftlezing: Psalm 118

Het eigene van de zondag

Zondag Palmarum. Deze zondag ontleent zijn naam aan de intocht van Jezus in Jeruzalem en in het bijzonder aan het zwaaien van de menigte met de palmtakken, vredespalmen. Dit gebruik dat samengaat met het roepen van ‘Hosanna’ kent zijn oorsprong in de viering van Soekot, het loofhuttenfeest. In de christelijke traditie is het echter met Pesach verbonden. Net als Pesach is Soekot een pelgrimsfeest, waarbij de mannen opgeroepen werden om naar Jeruzalem te trekken.

Uitleg

Psalm 118 heeft een voorname plaats gekregen in de christelijke liturgie door zijn plaats in het tafelgebed als Benedictus, waarmee het een nadrukkelijke verbinding krijgt met Pasen. Dit terwijl hij oorspronkelijk waarschijnlijk verbonden was met het loofhuttenfeest.

Psalm 118 maakt deel uit van het zogenaamde Hallel – de lofzang – dat wordt gevormd door de psalmen 113-118. Dit groepje psalmen is nauw verbonden geraakt met diverse pelgrimsfeesten, waaronder het Pesach. Niet alleen in de feestliturgie van tempel en synagoge, maar ook in de opgang naar Jeruzalem werden deze psalmen door pelgrims gereciteerd. Bovendien heeft het Hallel ook zijn ingang gevonden in de huisliturgie bij de viering van de sedermaaltijd in de paasnacht. Voor de maaltijd werden Psalm 113 en 114 gezongen en de maaltijd werd afgesloten met de psalmen 115-118 (vgl. Mat. 26:30). Dat het Hallel niet specifiek aan een feest is verbonden, maar bij allerlei feesten en plechtigheden zijn plaats heeft gekregen, hangt samen met zijn inhoud. Het grijpt terug op de wezenlijke elementen van de heilsgeschiedenis van het volk Israël. Zelfs op zo’n manier dat de profeten onder het volk Israël voor het volk bepaald hebben het Hallel te allen tijde bij iedere nood op te zeggen. Dit om diezelfde nood af te wenden. Bij de ervaring van bevrijding diende het volk het Hallel op te zeggen vanwege die bevrijding (Str.B., 847). De ervaringen van nood en bevrijding zijn ook terug te vinden in het Hallel. In Psalm 114:1 bijvoorbeeld wordt de uittocht bezongen, waarbij in vers 3 het splijten van de Schelfzee een plaats krijgt, maar ook de wetgeving in vers 4 (zie Str.B., 847). In Psalm 113:7-9 is het verhaal van Abraham en Sara te lezen en in het midden van Psalm 118 wordt een citaat aangehaald uit het Schelfzeelied uit Exodus 15. Het paaslied bij uitstek! Het volk zingt in Exodus als antwoord op de bevrijding uit Egypte en de redding uit de handen van de Egyptenaren een loflied. Een loflied bestaande uit vreugde en verbazing over een wonderlijke redding. Juist dat thema keert terug in het midden van Psalm 118.

Als we de structuur nader bekijken, dan zien we daarin de volgende opbouw.

Vers 1-4. Lofprijzing.

Vers 5-21. Het verhaal van de ik-persoon die vertelt over wat hem allemaal overkomen is.

Vers 22-27. Een reactie in de wij-vorm op vers 5-21, waaronder de zegen van de priester.

Vers 28-29. Besluit waarin de ik-persoon eerst zelf God looft en vervolgens de velen oproept God te loven.

De psalm begint met een liturgische formule. Deze wordt ingezet met een imperatief ‘loof de Heer’ en vervolgd met ‘want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw’. Deze korte hymne moet opgevat worden als een belijdenis. De Sitz im Leben van deze belijdenis is het danklied van de gemeente als de verdere ontwikkeling van het Schelfzeelied uit Exodus 15 (ThWAT, 336). De liturgische formule betrekt ‘goed’ (twb) en ‘trouw’ (chsd) op de concrete heilsdaden van God in de geschiedenis, waarmee ze een verdichte betekenis krijgen. De teksten waarin deze formule gebruikt wordt, zijn zonder uitzondering jonge teksten en de formule heeft vermoedelijk pas in de liturgie van de na-exilische tempeldienst haar echte betekenis gekregen (ThWAT, 64).

In de verzen 2-4 vinden we deze liturgische formule in verkorte vorm terug en in haar geheel in vers 29. Het loven dient universeel te zijn, gezien de drieslag die volgt: Israël, het huis van Aaron en wie de HEER vreest, waarmee respectievelijk de na-exilische gemeente als geheel, de priesterorde en de proselieten aangeduid worden.

In vers 5 komt de ik-figuur aan het woord. Het roepen van deze ik correspondeert inhoudelijk met het antwoorden van God uit vers 21. Thematisch wordt hierin de belijdenis uit vers 1 nogmaals onderstreept. De ik-figuur heeft de goedheid van God aan den lijve ondervonden. Hij beschrijft zijn gang van onderdrukking, van waaruit hij roept in vers 5, naar het antwoord van God dat zijn bevrijding betekent. De ik-figuur is waarschijnlijk een zanger die de opvattingen en gevoelens van het volk vertolkt. Dit grote middenstuk van de psalm wordt bij elkaar gehouden door een opvallend groot aantal herhalingen van woorden of uitdrukkingen. Zo bijvoorbeeld de verzen 8 en 9 die bijna identiek zijn, en 10-12 die bijeengehouden worden door het werkwoord ‘omringen’ (sbb) en het driemaal terugkerende ‘ik weerstond ze met naam van de Heer’.

De verzen 14-16 herinneren expliciet aan Exodus 15, hetgeen in overeenstemming is met de liturgische formule uit vers 1. Het werkwoord loven (jdh) komt in vers 1, 21, 28 en 29 voor.

Vers 22-27. De ik-figuur heeft zijn verhaal gedaan. God heeft zijn roep beantwoord. Het kan zo zijn dat na vers 21 de ik-figuur samen met de menigte het voorhof van de tempel binnengaat. De tekst wordt hier wat onsamenhangender. Dit kan betekenen dat er verschillende mensen iets roepen of zingen in reactie op het verhaal van de ik-figuur. De verbazing die uit de reacties blijkt wordt geuit in uitvergrotende taal (vss. 22-23). Er volgt vreugde (vs. 24) en een klemmende bede aan God om zijn bevrijdende werk voort te zetten: red toch! (hwshfh n’, vs. 25). De zegenspreuk kan in de mond van de priesters (vs. 26) worden gelegd, waarop de menigte in vers 27 antwoordt. De ik-figuur sluit de psalm met een oproep tot de menigte tot lofverheffing af, waarna het einde het begin van de psalm weer vindt en zo kan de lofzang doorgaan.

Aanwijzingen voor de prediking

Psalm 118 is een bevrijdingsverhaal. De ik-figuur wordt tegen alle verwachtingen in bevrijd. Zijn eigen verbazing hierover uit zich in het loven. De verbazing van de menigte uit zich in uitvergrotende taal. De beleving en de doorleving van de bevrijding spat als het ware uit de tekst. Het is deze beleving en doorleving die de basis vormen én de inhoud geven aan de belijdenis uit vers 1: ‘Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.’

De twee woorden ‘beleving’ en ‘doorleving’ zijn in de protestantse kerk voornamelijk een zaak van het individu en niet van de gemeente als geheel. Psalm 118 spreekt en zingt echter persoonlijke ervaringen uit naar anderen. De beleving en doorleving van het geloof worden heel concreet met elkaar gedeeld. Deze boodschap verdient op deze zondagochtend de aandacht. Dit kan door deze psalm niet alleen te lezen of te zingen, maar deze psalm ook te dóen. Een intocht met Palmarumtakken zou een eerste mogelijkheid zijn om een deel van deze psalm vanuit het perspectief van het evangelie in de liturgie fysiek concreet te maken. Een tweede mogelijkheid is om de psalm in beurtzang aan elkaar toe te zingen volgens de verdeling zoals die in de uitleg naar voren is gebracht. Hierbij kan één persoon zoals de psalmzanger zelf het blok van vers 5 tot en met vers 21 voor zijn rekening nemen. Er kan echter ook gekozen worden voor een verdeling van stemmen, juist omdat de psalmzanger de verschillende gevoelens van het volk – de gemeente – vertolkt. Een derde spannende mogelijkheid is om een deel van de preek niet over te laten aan de predikant als vertolker van en voor de gemeente, maar door leden van die gemeente zelf. Laat hen ervaringen waarin zij Gods bevrijding beleefd hebben, antwoord gekregen hebben van God, hun geloofsbeleving, hun doorleving van geloof en leven delen met de anderen uit de gemeente. Dit is een uiting van en een versterking voor zowel de geloofsbeleving als voor het gevoel van gemeenschap. Op deze manier wordt Psalm 118 niet alleen gelezen, gezongen of uitgelegd, maar ook concreet beleefd en doorleefd op weg naar Pasen.

Liturgische aanwijzingen

Gezang 42; 97; 173; 178; ZG 1, 29; 3, 11; 5, 45; 6, 7; 7, 13; 8:83; Zingenderwijs 104.

Geraadpleegde literatuur

Fabry, ‘chsd’, in: ThWAT, 48-98; Höver-Johag, L.C. Allen, Psalms 101-150, WBC, Waco 1983; psalmen op weg naar Pasen, Woord op zondag Str.B. I, München 1986.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken